Het ideale Nederlandse woord

Hoofdstuk 8 van de cursus Klank en Letter

Marc van Oostendorp

Samenvatting van dit hoofdstuk:

Vanuit fonologisch oogpunt gezien is tata het ideale woord. Het heeft precies het juiste aantal lettergrepen, elk van die lettergrepen heeft op zichzelf een ideale structuur van precies één medeklinker en precies één klinker, en die klinker en medeklinker zijn precies even ideaal. Toch zijn er, vanuit een ander standpunt bezien, andere woorden die al even ideaal zijn: in taal zijn er verschillende idealen, die met elkaar kunnen conflicteren. Daardoor wordt, hoe talen ook veranderen, dé ideale taal nooit bereikt.

8.0. Inleiding

Uit de stof van de voorafgaande colleges en uit de voorafgaande hoofdstukken van deze syllabus kunnen we minstens één conclusie trekken: sommige syllabesegmenten, sommige syllaben en sommige metrische patronen zijn te verkiezen boven andere. Als we een klinker moeten inserteren, voegen we het liefst een sjwa in. Een syllabe met een enkelvoudige aanzet is beter dan een syllabe met een complexe aanzet. Klemtoon groepeert zich het liefst in groepjes van twee.

Dit alles doet de vraag rijzen of er ook een absoluut ideaal woord bestaat. Wat is het mooiste woord ter wereld? Welnu, als er één woord is waarmee u de wereld rond kunt, is het tata. Dat is een klankrij die vrijwel alle mensen over de hele wereld herkennen en kunnen produceren, ook al betekent het woord in de meeste talen, zoals het Nederlands, weinig of niets. Als u aan een willekeurige niet-Nederlandstalige persoon vraagt om het woord huig te herhalen, zal hij er bedremmeld het zwijgen toe doen. Vraag hem het woord tata te herhalen en hij begint meteen te stralen.

Wat is er nu zo bijzonder aan dat woord? Wat heeft tata dat huig niet heeft? Aan de betekenis kan het niet liggen dus moeten we het kennelijk zoeken in de vorm. Die is dan ook in veel opzichten ideaal: het woord bestaat uit precies twee syllaben, die syllaben hebben een ideale vorm -- ze bestaan uit precies één medeklinker gevolgd door precies één klinker. Daar komt dan ook nog eens bij dat de segmenten ook weer zeer te verkiezen zijn. In dit hoofdstuk onderzoeken we waarom dit zo is.

8.1. Het maximum van twee syllaben

Allereerst bestaat het woord uit twee syllaben. Dat is zo'n beetje het volmaakte aantal -- precies één voet, een trochee, niet te lang en niet te kort. Talen hebben de neiging om al te lange woorden in te korten. Biologie wordt in het Nederlands dan bio en politie wordt plisie. Dit soort verkorting is vooral ook populair bij de vorming van koosnamen: De wielrenner Abdoesjaparov wordt wel `Abdoe' genoemd en de voetballer Babangida `Baba'. Patricia heet 'Patries', Martinus 'Martien', Eduard 'Edu', en Charlotte 'Lotte'.

Hoe leiden we van een naam een koosnaam af? Waarom zeggen we niet bijvoorbeeld Ab, Abdoesj, Parov, of Sjap tegen Abdoesjaparov? Of Ba of Babangi tegen Babangida? Tweelettergrepigheid lijkt hier het sleutelwoord te zijn. De basisregel is eenvoudig. Je neemt de eerste twee syllaben van de oorspronkelijke naam, en je laat de klemtoon staan. Zo wordt Eduard tot Edu, en Patricia tot Patries. Als de oorspronkelijke naam al twee syllaben heeft, wordt de koosnaam verder verkort: Ruben wordt Ruub. Deze regel is vrijwel uitzonderingsloos, in ieder geval voor nieuwe koosnamen. In de loop van de geschiedenis zijn er wel allerlei koosnamen ontstaan volgens andere patronen -- Jan of Hans voor Johannes, Lotte voor Charlotte -- maar nieuwe namen zijn veel regelmatiger.

Toch is ook over die eenvoudige woorden iets meer te zeggen dan op het eerste gezicht misschien lijkt. Tweelettergrepigheid is niet het enige criterium. Want waarom zeggen we Patries en niet Patrie? Die laatste vorm bevat precies de eerste twee syllaben van Patricia en ligt daarom logisch gezien meer voor de hand. Toch klinkt Patries veel natuurlijker dan Patrie. Hoe kan dat?

Nederlandse woorden eindigen liefst niet op een beklemtoonde klinker. Daar moet het iets mee te maken hebben. Als de tweede syllabe niet beklemtoond is, kan de koosnaam namelijk best op een klinker eindigen. De namen Abdoe en Baba, die allebei klemtoon op de eerste syllabe hebben liggen, laten dat al zien. Die namen worden nu juist niet afgekort als Abdoes of Babang. Terwijl alle namen met klemtoon op de tweede syllabe juist hetzelfde doen als Patries: Carola wordt Carool, Irene wordt Ireen. Ook kortere namen doen mee. Patrick Kluivert wordt Kluif genoemd, en niet Klui. Wouter heet eerder Wout dan Wou.

Woorden die op een beklemtoonde klinker eindigen -- continu en wee bijvoorbeeld -- zijn in meerdere opzichten vreemd. Als Nederlanders zelf een nieuw tweesyllabig woord bedenken, zoals VARA, AVRO, NAVO of CITO leggen ze bijvoorbeeld de klemtoon onveranderlijk op de eerste syllabe. Niemand komt op het idee om in zulke woorden de klemtoon aan het eind te leggen. Dat is een nieuw argument voor de trocheïsche structuur van het Nederlands: tweesyllabige woorden krijgen automatisch een klemtoon op de eerste syllabe.

Er zijn echter aanwijzingen dat woorden die eindigen op een beklemtoonde klinker nog vreemder zijn dan woorden die eindigen op een beklemtoonde gesloten syllabe. Normaal gesproken worden bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een klinker niet verbogen. We zeggen bijvoorbeeld wel de jonge man maar niet de albinoë man; wel de leuke broek maar niet de sexye broek. Een buigings-e en een klinker gaan kennelijk niet samen. Alleen als de klinker klemtoon heeft, gaat die redenering niet op. In dat geval kan het bijvoeglijk naamwoord juist weer wel verbogen worden, zoals de weeë geur en de continue aandrang laten zien. Ook in dat opzicht zijn woorden die eindigen op een beklemtoonde klinker uitzonderlijk.

Het is dus ongewoon om een woord te laten eindigen op een beklemtoonde klinker. Zo'n woordvorm is minder gewenst in onze taal. De meeste Nederlandstaligen zijn zich daar absoluut niet van bewust. Ze zullen op de vraag 'Mag een woord op een beklemtoonde klinker eindigen?' het antwoord schuldig blijven. En toch zeggen ze liever Patries dan Patrie, en liever Kluif dan Kluivert.

8.2. Het minimum van twee syllaben

Tata komt dus in de richting van een ideaal omdat het niet te lang is. Het is tegelijkertijd ook niet te kort. Te korte woorden, dat wil zeggen woorden van één syllabe, worden in veel talen domweg verboden. Het Japans en het Lardil (een taal van de aboriginals in Australië) hebben bijvoorbeeld geen woorden van minder dan twee syllaben. Een woord als thee kan in die talen niet bestaan. Het bestaat in het Nederlands natuurlijk wel, net zoals de woorden sta, mop, fruit en kniel.

Toch is er met de Nederlandse eensyllabige woorden wel iets bijzonders aan de hand. Zo hebben ze de neiging om in het meervoud alsnog twee syllaben te tellen. In het Nederlands zijn er ruwweg twee populaire manieren om het meervoud te vormen van een woord: met -en of met -s. Het meervoud van familie is families, het meervoud van genie is genieën. Nu krijgen eensyllabige woorden vrijwel nooit een meervoud op -s. Typische Nederlandse meervouden zijn knieën en drieën, niet *knies en *dries.

Er is misschien nog een aanwijzing dat Nederlandse woorden liefst tweelettergrepig zijn: dat is de uitspraak van letterwoorden. Als zo'n woord minstens tweelettergrepig kan zijn wordt zo'n woord meestal niet meer als een rijtje letters voorgelezen: VARA is [vara], AVRO [avro], maar KRO niet *[kro]. De regel is hier overigens nog iets ingewikkelder, want eenlettergrepige letterwoorden kunnen wel weer worden uitgesproken als ze eindigen op een medeklinker: SER is weer wel [sEr]. De hierboven besproken eis dat woorden die niet op een beklemtoonde klinker mogen eindigen speelt dus ook een rol.

Wat kan de oorzaak daarvan zijn? Veel talen laten woorden twee syllaben tellen. Enkelvoudige woorden in het Nederlands kunnen soms aan deze eis ontsnappen. De reden daarvoor is misschien dat er toch niets aan te doen is: we gaan een woord niet drastisch wijzigen om het alsnog aan de eis van tweelettergrepigheid te laten voldoen. Bij het maken van een meervoud hebt u een keus: u kunt een syllabe toevoegen met -en en u kunt het aantal syllaben op één houden door alleen een -s toe te voegen. En dan kiest het Nederlands kennelijk meestal toch voor de eerste mogelijkheid.

Dat is allemaal mooi en aardig, zult u zeggen, maar hoe zit het dan met het woord genie? Dat heeft immers al die bijna volmaakte vorm van twee syllaben? Toch neemt dat woord in het meervoud een extra syllabe erbij en wordt, minder volmaakt, genieën in plaats van *genies. Dat is goed opgemerkt. Het zijn niet zomaar twee syllaben die een woord ideaal maken, er is ook nog een kleine variatie tussen talen mogelijk. Dat komt doordat alle talen, zodra er twee syllaben naast elkaar staan, aan een van die syllaben klemtoon meegeven. En dat is de keuze kunnen talen verschillen. Sommige talen kiezen dan voor de eerste syllabe en dus voor trocheeën, andere talen voor de tweede, en dus voor jamben.

Het Nederlands is nu een taal die kiest voor de trochee. Deze voorkeur is er de oorzaak van dat u, toen u in uw hoofd klemtoon aan het onzinwoord tata moest geven, koos voor táta in plaats van tatá. Als u bijvoorbeeld een Fransman was geweest had u zonder twijfel voor de laatste mogelijkheid gekozen.

In ieder geval voldoet genie niet aan het profiel van een ideaal Nederlands woord. Een woord als appel of vader komt daar veel dichter bij in de buurt. Nu hebben inderdaad vrijwel al deze woorden een meervoud met -s. En als ze dat in het huidige Standaardnederlands niet doen, zijn ze vaak bezig te veranderen in de richting van de ideale vorm. De meervouden appelen en vaderen bestaan toevallig wel, maar ze klinken veel ouderwetser dan appels of vaders.

8.3. De syllabestructuur van ta

Wat het aantal syllaben betreft is tata dus een ideaal woord. Ook de vorm van de twee syllaben zelf is vrijwel perfect. Ze bestaan uit een enkelvoudige aanzet gevolgd door een rijm met alleen een lange klinker. Dat is uit allerlei oogpunten bezien de aantrekkelijkste syllabe, zoals we in eerdere hoofdstukken uitgebreid hebben gezien

Een nog niet besproken reden om te denken dat kernsyllaben bijzonder zijn, is dat syllaben soms vereenvoudigd worden. Zo'n vereenvoudiging gaat dan altijd in de richting van een kernsyllabe. Net zoals het aantal syllaben in een vereenvoudigd woord wordt teruggebracht tot twee, zo wordt de syllabe zelf teruggebracht tot de simpele combinatie van een medeklinker gevolgd door een klinker. Het Japans geeft heel sterk toe aan deze neiging. Toen de Japanners het woord mast van ons overnamen, maakten ze er masuto van.

Maar ook sommige Nederlanders zijn in informele spraak wel gevoelig voor deze neiging. Het woord klinker wordt dan uitgesproken als kelinker, praten als peraten. Het aantal syllaben wordt in deze woorden zelfs groter dan twee, maar dat schijnt niet eens uit te maken. De kracht die de syllabestructuur mooier wil maken, is kennelijk krachtiger dan de kracht die de klemtoonstructuur ideaal wil houden.

8.4. De klinker van ta

Het aantal syllaben in tata is dus perfect, de syllaben zelf hebben ook een ideale vorm. Daarmee zijn we nog steeds niet klaar met onze lofzang op dit prachtige woord, want ook de klanken t en aa zijn de volmaaktheid nabij. Wat betreft de aa heb ik dat al in het vorige hoofdstuk laten zien; het is met de ie en de oe een van de punten van de klinkerdriehoek.

Als we kijken naar de klinkerverzamelingen in talen van de wereld, dan blijken de meest extreme klinkers het meest wijdverbreid. Afgezien misschien van enkele talen die gesproken worden in de Kaukasus benutten alle talen de punten van de driehoek. De minder uitgesproken klanken komen pas daarna. In zekere zin is dat nogal logisch. Een taal met drie klinkers kan beter de aa, de ie en de oe nemen dan bijvoorbeeld de ee, eu en e. Die laatste drie klinkers zitten zo dicht bij elkaar dat verwarring tussen de drie best mogelijk is. Verwarring tussen extreme klinkers ligt veel minder voor de hand. Volgens sommige is dit de verklaring voor de wijdverbreidheid van aa, ie en oe: het gebruik van precies van die klanken maakt het de luisteraar zo gemakkelijk mogelijk.

8.5. De medeklinker van ta

Ook de medeklinker in ta is in een aantal opzichten de ideale medeklinker. In de eerste plaats is hij coronaal. Als we nu de verschillende medeklinkers op deze manier classificeren, dan zien we meteen dat de velaire plaats onder de medeklinkers de minst populaire is:

coronaal:??t, d, s, z, n, l

labiaal:??p, b, f, v, m

velair:???k, g, ch, ng

Op dit punt is het Nederlands niet anders dan de meeste andere talen. Er zijn wel talen die evenveel medeklinkers hebben bij elke articulatieplaats, maar er zijn geen talen bekend die meer velaire medeklinkers hebben dan bijvoorbeeld coronalen.

Het is eigenlijk nog iets sterker, want het Nederlands heeft nog relatief veel velaire medeklinkers. De g en ch zijn in de wereld der menselijke taal zeldzame klanken, zoals iedereen weet die ooit een buitenlander Scheveningen (of huig) heeft laten zeggen.

Daar komt nog eens bij dat binnen elke menselijke taal de coronale consonanten altijd meer mogelijkheden hebben dan niet