De kleinste klank van het Nederlands

Hoofdstuk 5 van de cursus Klank en Letter

Marc van Oostendorp

Samenvatting van dit hoofdstuk:

De sjwa is een van de bijzonderste klanken van het Nederlands. Zijn gedrag wijkt in veel opzichten af van dat van andere klinkers: hij is het doel van reductie en hij de epenthetische klinker; hij verdraagt alleen een eenvoudig soort lettergreepstructuur, met een simpele aanzet en een simpel rijm. Ook op de aard van de medeklinkers die rondom de sjwa staan, rusten allerlei restricties.

5.0. Inleiding

In de voorafgaande vier colleges hebben we uitgebreid bekeken hoe we de klankstructuur van een woord in de fonologie en in de fonetiek kunnen opbreken in kleinere stukjes. In dit college laat ik zien hoe fonologie en fonetiek samenwerken in de verklaring van een verzameling aantal verschijnselen rond één klank. Ik kies hiervoor een van de kortste, kleinste maar ook interessantste klanken die er in het Nederlands zijn: de sjwa (/@/, `stomme' of `toonloze e').

De bijzonderheid van de klinker sjwa, correspondeert met een bijzondere naam. Er is geen enkele andere klank die een naam heeft waarin de klank zelf niet voorkomt. De naam is een afkorting van sjwarabakti-vocaal. Dit is oorspronkelijk een term uit de beschrijving van het Bijbelse Hebreeuws. In deze taal werd een sjwa soms ingevoegd tussen twee medeklinkers, ongeveer zoals dit gebeurt in het Nederlandse woord kerk [kEr@k]. Sjwarabakti-vocaal betekent dan ook: ingevoegde vocaal.

We gaan dit klankje wat nader beschouwen. Allereerst is het daarbij zinvol verschil te maken tussen drie verschillende soorten voorkomens van deze klinker. Ik noem ze r-sjwa, e-sjwa en s-sjwa:

r-sjwa:

Dit is de sjwa die in informele spraak gebruikt wordt in plaats van een andere klinker: [aut@m@bil], [b@nan]. De r in de naam van deze klinker staat voor reductie; dit is de naam voor de `vereenvoudiging' van een volledige klinker naar een sjwa.

e-sjwa:

Dit is de sjwa die, ook al in informele spraak, wordt ingevoegd tussen twee medeklinkers: [kEr@k], [hEl@p]. Strikt genomen is dit de echte sjwarabakti-vokaal. De e in de naam van deze klinker staat voor epenthese, dat is de naam voor de tussenvoeging van klanken.

s-sjwa:

Dit is de sjwa die noch het gevolg is van reductie, noch het gevolg van epenthese: [mod@], [oj@var]. De s in de naam van deze sjwa staat voor stabiel.

De drie soorten sjwa zijn fonetisch identiek en lijken ook in hun fonologisch gedrag wel op elkaar. Toch zijn er wat dit laatste betreft wel verschillen, zoals we hieronder zullen zien.

5.1. De sjwa fonetisch en fonologisch

Fonetisch is de sjwa bijzonder. Hij is bijvoorbeeld erg kort (volgens alle metingen de kortste van alle klinkers). Verder is zijn gedrag kameleontisch: veel meer dan andere klinkers heeft hij de neiging zich aan te passen aan zijn fonetische en fonologische omgeving. Dat zien we bijvoorbeeld als we het fonetisch gedrag van de sjwa vóór een /l/ vergelijken met dat van andere klinkers in dezelfde context. Met die andere klinkers gebeurt niet veel: er is weinig verschil tussen de /A/ in /bAl/ en die in /bAk/. Wie goed luistert hoort echter wel degelijk een verschil tussen de /@/ in /mod@/ en die in /taf@l/. De laatste is wat ronder, bijna als een /O/. Op de een of andere manier heeft de klank van de /@/ zich aangepast aan de klank van de [l]. (Hoe we ons die aanpassing moeten voorstellen is een probleem op zich, waar ik hier niet op zal ingaan.) De sjwa heeft in het algemeen sterk de neiging zich aan te passen aan omliggende klinkers en medeklinkers. Een mogelijke verklaring is dat de sjwa zelf alleen maar een minimale specificatie heeft: zoals u in de tabel aan het eind van het vorige hoofdstuk kunt opzoeken, heeft deze klinker nauwelijks 'eigen kenmerken'. Wie zelf geen eisen stelt, past zich makkelijker aan de omgeving aan.

Ook in de articulatorische fonetiek vallen wel wat bijzondere dingen te zeggen over de sjwa. Hij is de klank waarvoor mensen zich het minst hoeven in te spannen. Als iemand alleen maar zijn stembanden laat trillen en de lucht vervolgens ongehinderd naar buiten laat stromen, maakt hij precies de sjwa. Voor elke andere klinker moet een spreker meer moeite doen: zijn mond verder opensperren, zijn lippen meer ronden of zijn tong hoger opheffen. Voor de sjwa hoeft dit allemaal niet

Uit de tabel in het laatste hoofdstuk valt zoals gezegd op te maken dat de stomme e wat fonologische kenmerken betreft in ieder geval bijzonder is. Als we alle niet-distinctieve kenmerken weglaten ziet hij er als volgt uit:

(1)

o

[vocaal]

We zeggen wel de sjwa de minimaal gespecificeerde klinker is. Deze fonologische minimaliteit correspondeert vrij aardig met fonetische minimaliteit. Somige fonologisch gedrag van de sjwa valt al vrij onmiddellijk uit deze minimaliteit te begrijpen.

5.2. Sjwa als het doel van reductie

We kunnen ons bijvoorbeeld de vraag stellen waarom het nu juist de stomme e is die een rol speelt in reductie. De gebruikelijke verklaring bij reductie is de volgende. Het is voor de spreker volgens een soort fonologische Wet van de Minste Weerstand gemakkelijker om een sjwa te maken dan enige andere klinker.

(2)?Fonologische `Wet van de Minste Weerstand' (WMW):
Hoe minder kenmerken, hoe beter.

Er is echter tegelijkertijd een wet die nog zwaarder weegt: we moeten niet alle klinkers tot sjwa reduceren, want dan wordt wat we zeggen moeilijk te verstaan (het verschil tussen later en liter vervalt als we de woorden allebei uitspreken als [l@t@r]). De taalkundige `wet' die hiervoor verantwoordelijk is, noemen we provisorisch de `Wet van de Verstaanbaarheid'; we schrijven deze als volgt op:

(3)?Fonologische `Wet van de Verstaanbaarheid'
?Klinkers in prominente posities mogen niet veranderen.

Wat zijn nu precies `prominente posities'? We bekijken daarvoor het woord automobiel. Dit woord heeft vier klinkers (voor het gemak ga ik ervan uit dat de <au> als [o] wordt uitgesproken, hoewel dit lang niet voor iedereen opgaat). Hiervan kunnen de tweede en de derde klinker wel gereduceerd worden, maar de eerste en de vierde niet. Dit heeft naar alle waarschijnlijkheid iets te maken met een verschil in klemtoon tussen au en biel aan de ene kant en to en mo aan de andere. Biel heeft de hoofdklemtoon in het woord, maar ook au bezit een zekere mate van klemtoon. De lettergrepen to en mo zijn daarentegen allebei absoluut onbeklemtoond.

Prominentie heeft dus iets met klemtoon te maken: een beklemtoonde positie is prominent. Fonetisch is dit in ieder geval vrij gemakkelijk te begrijpen. Klemtoon op een lettergreep betekent dat de segmenten in die lettergreep iets langer duren, en misschien ook met iets meer kracht gearticuleerd worden. Een beklemtoonde klinker is dan ook beter hoorbaar dan een onbeklemtoonde. Hoe de laatste precies wordt uitgesproken maakt voor de verstaanbaarheid kennelijk minder verschil dan hoe de eerste wordt uitgesproken.

 

5.3. Sjwa als de epenthetische klinker

Zoals we ons kunnen afvragen waarom klinkers de neiging te hebben uitgerekend naar een sjwa te reduceren, zo kunnen we ons ook afvragen waarom nu juist de sjwa de klinker is die onderhevig is aan epenthese. Waarom zeggen we [kE r@ k] en niet [kE rA k], [kE rO k] of [kE rY k]?

Ook buiten het woordverband is er een vorm van epenthese. Iemand die aarzelt wat hij zeggen moet, zegt Ik ... eh ... weet het zeker. Ook die eh is een sjwa-achtige klank.

Ook in deze gevallen moet de verklaring gezocht worden in de Wet van de Minste Weerstand. Om de een of andere reden willen we in de genoemde gevallen een klinker invoegen. De Wet zegt nu dat deze klinker dan zo eenvoudig mogelijk moet zijn, zo weinig mogelijk kenmerken moet bevatten. [kE r@ k] is beter dan [kE r@ k] omdat de laatste meer kenmerken heeft dan de eerste.

We kunnen ons overigens afvragen waarom er in het geval van /kE rk/ eigenlijk sprake is van epenthese. De WMW verbiedt strikt genomen elke tussenvoeging van een klinker: de vorm [kE r@ k] heeft één kenmerk meer dan de vorm [kE rk] (namelijk het kenmerk [vocaal] dat de sjwa specificeert).

Er moet een andere factor in het spel zijn. Deze andere factor heeft waarschijnlijk iets te maken met lettergreepstructuur: [kE rk] heeft een te gecompliceerd rijm, met twee medeklinkers. De rijmstructuur van de twee lettergrepen in [kE r@ k] is in vergelijking daarmee eenvoudiger. Kennelijk vinden sprekers, in informele spraak, (4) belangrijker dan de WMW. (De reden voor sjwa-epenthese in Ik ... eh ... weet het niet bespreek ik hier niet.)

(4)?Het is beter om niet twee medeklinkers in het rijm te hebben.

Conditie (4) zorgt ervoor dat er in weerwil van de WMW toch een klinker wordt ingevoegd. Interessant genoeg betekent dit echter niet dat de WMW helemaal geen rol speelt: hij beslist in ieder geval nog over de keuze welke klinker er precies wordt tussengevoegd. Omwille van (4) wordt de WMW geschonden, maar die schending is minimaal.

Nu rijst de vraag hoe het eigenlijk zit met formele spraak. Als iemand heel deftig spreekt, zegt hij wel degelijk [kE rk]. We kunnen dit nu op verschillende manieren zien. De eerste mogelijkheid is dat (4) in formele spraak veel minder krachtig is dan in informele: wie plechtig spreekt laat de WMW het winnen van (4), en voegt daarom niets toe.

Een andere mogelijkheid is te zeggen dat in formele stijlen van spreken er een andere eis een rol speelt:

(5)?Verander Niets

Volgens (5) mag er geen epenthese plaats vinden, zelfs niet als dit (4) schendt. Een onafhankelijk argument voor de kracht van (5) in formele spraak is dat in een dergelijke stijl van spreken klinkers ook niet reduceren tot sjwa. Wie een plechtige toespraak houdt, zegt geen [lok@ m@ tif] maar [lokomotif]. Ook dat verschijnsel is toe te schrijven aan de kracht van (5) in formele spraak.

5.4. Sjwa in de lettergreep

Om enkele andere eigenschappen van de sjwa te begrijpen, is het belangrijk te weten dat er een relatie is tussen de kenmerkvorm van een klinker en de lettergreepstructuur waarin zo'n klinker kan verschijnen. Die relatie erop neer dat klinkers die in een relatief ingewikkelde lettergreep kunnen voorkomen ook een relatief ingewikkelde kenmerkstructuur nodig hebben:

(6)?Complicaties in de lettergreepstructuur vereisen complicaties in de structuur van de klinker in de lettergreep.

Kennelijk is er iets bijzonders met de rol van de klinker in de lettergreepstructuur. Een observatie als (6), maar dan over medeklinkers, kan niet gemaakt worden. Er zijn geen aanwijzingen dat `eenvoudige' medeklinkers speciaal alleen in `eenvoudige' lettergrepen kunnen voorkomen. Nu hebben we in hoofdstuk 2 gezien dat er nog iets bijzonders is aan de klinkers in de lettergreep: behalve in het geval van tweeklanken is er altijd maar één van, en die ene staat altijd in de nucleus. Medeklinkers kunnen zo ongeveer op elke plaats in de lettergreep staan, behalve nu juist in die nucleus. De klinker staat letterlijk in de kern van de lettergreep; die lettergreep wordt om de klinker heen gebouwd. In dat licht valt (6) te begrijpen: ingewikkelde lettergrepen kunnen alleen gebouwd worden rond ingewikkelde klinkers.

Tot nu toe is dit alles echter pure theorie. Wat is het soort complicaties die een sjwa niet aankan? In het hoofdstuk over lettergreepstructuur hebben we de lettergreep allereerst ingedeeld in een aanzet en een rijm. Beide zijn er in relatief gecompliceerde (struweel, herfst) en relatief eenvoudige (papa, ga) varianten.

5.5. De aanzet tot sjwa

Laten we de aanzet van de lettergreep nog eens nader bekijken. Volgens (2) zouden in ieder geval al te gecompliceerde lettergrepen niet om een sjwa heen mogen worden gebouwd.

Voor s-sjwa is dit zeker waar. We vinden deze klinker niet na een al te gecompliceerde aanzet. Er zijn geen woorden die beginnen met bijvoorbeeld een lettergreep [str@...], [spl@...] of [kn@...]. Franse leenwoorden zoals cadre en papavre hebben zich in de loop der tijden aan het Nederlandse systeem aangepast. Een stomme e aan het eind van een woord duldt hooguit één medeklinker voor zich in de lettergreep. Dat is de reden waarom we in het Nederlands niet [ka.dr@ ], [pa.pa.vr@ ] of [ta.fl@ ] zeggen, maar [kad@ r], [papav@ r] en [taf@ l].

Over de e-sjwa valt in dit verband weinig te zeggen: die komt om zo te zeggen nooit in de verleiding om een complexe aanzet te hebben, omdat een klinker altijd tussen twee medeklinkers geplaatst wordt. Opvallend genoeg werkt de r-sjwa hier wat anders. De onbeklemtoonde /e/ in woorden als plezier, precies wordt zelfs meestal als een sjwa uitgesproken. Toch is zelfs hier in een enkele geval een duidelijke neiging tot vereenvoudiging te bespeuren. Wie niet meer weet dat de bron van de eerste klinker in precies een /e/ is, zegt [p@ rsis] en vereenvoudigt daarmee de aanzet van de sjwa-lettergreep.

Sjwa heeft dus een zekere afkeer van een meervoudige aanzet. Maar een aanzet kan nog op een andere manier complex zijn: namelijk door geheel en al leeg te zijn. In hoofdstuk 2 hebben we aan de hand van voorbeelden als piano gezien dat een vorm met enkelvoudige aanzetten ([pijano]) te verkiezen is voor een vorm waarin een van de lettergrepen geen aanzet heeft ([piano]).

Nu heeft sjwa inderdaad een sterke wens om een aanzet te hebben. Sterker nog: aanzetloze lettergrepen zonder sjwa zijn in het Nederlands in het geheel niet te vinden. Er zijn bijvoorbeeld geen Nederlandse woorden die met een s-sjwa beginnen (*[@ volywer]). Ook wordt een klinker nooit gereduceerd als hij helemaal aan het begin van het woord staat: egaal krijgt nooit een r-sjwa (*[@Gal]).

Er zijn al met al aanwijzingen dat de sjwa geen gebruik maakt van de mogelijkheden die andere klinkers gebruiken in de aanzet. Voor de sjwa geldt dat er een maximum én een minimum aantal medeklinkersegmenten in de aanzet is: beide bedragen precies één medeklinker.

5.6. Het rijm rond sjwa

De sjwa is een beperkte klinker en hij heeft dus ook een beperkte aanzet. Hoe zit het met het rijm rond de sjwa? Ook hier vinden we een aantal beperkingen. Zoals gezegd is de sjwa een ultrakorte klinker. Nu hebben we in hoofdstuk 2 gezien dat korte klinkers gevolgd kunnen worden door twee medeklinkers (ramp, belg, bonk).

Dit geldt echter niet voor sjwa. Deze klinker kan nooit gevolgd worden door twee medeklinkers in dezelfde lettergreep. Er zijn geen Nederlandse woorden die eindigen op lettergrepen als *[Ar@ mp], *[i.b@ lx] of *[o. b@Nk]. Er zijn wel enkele woorden waarin de sjwa gevolgd wordt door twee medeklinkers (anders, vervelend), maar in deze gevallen is de tweede medeklinker altijd een [s] of een [t]. In hoofdstuk 2 hebben we ook al gezien dat deze medeklinkers in allerlei opzichten anders zijn dan andere syllabesegmenten -- en dat we dit het best konden begrijpen als we aannemen dat ze buiten de lettergreepstructuur staan.

We hebben eerder al gezien, in (4), dat twee medeklinkers in een rijm ook voor volle klinkers niet optimaal is. Als het even kan, wordt er een sjwa tussengevoegd in kerk en help. Wat minder gewenst is voor een gewone klinker is onmogelijk voor een sjwa. Voor de vorm van complexiteit die bestaat uit twee medeklinkers in een rijm is kennelijk meer kenmerkstructuur mogelijk dan de sjwa kan bieden.

Twee medeklinkers kunnen dus niet samen in het rijm staan van een sjwa-lettergreep. Er zijn wel veel woorden waarin er één medeklinker volgt op de sjwa: water, hekel, open, adem, enz. Ook zijn er veel woorden die eindigen op een sjwa zonder meer: mode, vrede, ere, have. In het rijm van een sjwa-lettergreep is er dus een minimum van nul en een maximum van één medeklinker. In dit opzicht lijkt de sjwa fonologisch op een lange klinker; dit is opmerkelijk omdat de klinker fonetisch juist zo kort is. De fonetiek en de fonologie komen op dit punt dus op het eerste gezicht niet met elkaar overeen.

Overigens valt er over de gesloten sjwa-lettergrepen nog wel iets te zeggen. Zij eindigen namelijk bijna allemaal op een sonorante medeklinker. Er zijn heel veel woorden als enkel, lekker, keuken, bezem, dapper, moffel, stechel, laken en achter, maar de woorden die eindigen op een obstruent -- hennep, tinnef, gannef-- zijn op de vingers van een hand te tellen. Het gaat daarbij bovendien vaak om duidelijk te herkennen leenwoorden.

Er is nog een klasse van uitzonderingen, maar de inhoud hiervan hoeft ons niet te verbazen: het gaat om woorden als alles, lemmet, pallet en gajes. Dit zijn lang niet allemaal leenwoorden, maar ze eindigen wel op een /s/ of een /t/. Deze fonemen kunnen buiten de lettergreepstructuur staan en ze hoeven de lettergreep dus niet af te sluiten.

We kunnen al met al stellen dat we in de kern van de Nederlandse woordenschat een sjwa-lettergreep alleen op een sonorante medeklinker mag eindigen. Dit is op zichzelf misschien vreemd, maar als we kijken naar de fonologie van andere talen van de wereld, zien we dat in sommige van die talen volle klinkers dezelfde eisen stellen als de sjwa in het Nederlands doet.

In het Frans duiken (de meeste) obstruenten aan het eind van een woord alleen op als ze in de aanzet van de volgende lettergreep kunnen staan: de /t/ aan het eind van /p@ tit/ is bijvoorbeeld wel te horen in petit ami, maar niet in petit camerade of il est petit. Sonoranten klinken daarentegen altijd aan het eind van de lettergreep: la mer, le journal, le nom. In het Frans geldt de volgende restrictie: (Over het Frans valt nog wel iets te zeggen, want de taal lijkt restrictie (7) langzamerhand los te laten. Vooral jongeren kennen veel woorden als fac, prof, enz. waarin een rijm wel degelijk op een obstruent eindigt.)

(7)?Een obstruent mag niet in het rijm staan.

De Nederlandse volle klinkers zijn kennelijk niet zo beperkt; zij staan een ingewikkelder rijm toe dan de Franse. Alleen de sjwa is daarvoor niet krachtig genoeg. Ook dit is dus weer een voorbeeld van de relatieve zwakte van de sjwa. Hoewel Nederlandse klinkers een tamelijk uitgebreid scala aan medeklinkerclusters om zich heen kunnen hebben, kan de sjwa alleen structuren aan die passen het volgende schema:

(8)?CV(Cs)

De C staat hier voor `consonant', de V voor `vokaal' (dat is in het onderhavige geval uiteraard altijd de sjwa) en Cs voor een sonorante medeklinker. Om de laatste staan haakjes omdat deze medeklinker niet verplicht is. Er zijn dus in totaal twee soorten medeklinkers rond een (s-)sjwa mogelijk: een waarin slechts één medeklinker in de lettergreep staat, en wel in de positie onmiddellijk voorafgaand aan deze klinker, en één waarin de sjwa zowel voorafgegaan wordt door een medeklinker, als er door gevolgd wordt.

5.7. Epenthese

Het is nu tijd om wat beter in te gaan op de manier waarop een sjwa geïnserteerd wordt tijdens epenthese. We hebben in ieder geval al gezien dat de klinker wordt ingevoegd in een rijm dat bestaat uit twee medeklinkers. In (9) worden een aantal woorden waarin epenthese mogelijk is, op een rijtje gezet.

(9)?kerk, balk, werp, hulp, erf, elf, erg, volg
?arm, kern, olm

Hierover zijn minstens drie dingen op te merken.

We hebben in het laatste geval met andere woorden te maken met plaatsassimilatie, zoals we in het vorige hoofdstuk gevallen van stemassimilatie hebben gezien. De woorden ramp en bank kunnen we bijvoorbeeld als volgt tekenen (ik geef alleen de relevante kenmerken; ter vergelijking teken ik in (12c) het woord kelk waarin epenthese wel mogelijk is.):

(12)?a.

o

o

o

 

o

   

|

\/

 
   

[nasaal]

[labiaal]

 

?b.

o

o

o

 

o

   

|

\/

 
   

[nasaal]

[velair]

 

?c.

o

o

o

o

   

|

|

 

[coronaal]

[velair]

De medeklinkers in (12c) kunnen makkelijk van elkaar gescheiden worden door een epenthetische sjwa. Er is letterlijk niets dat ze aan elkaar bindt. Daarentegen zijn de nasaal- en de obstruent in (12a) en (12b) 'aan elkaar geplakt' door de nasaalassimilatie. Een dergelijk cluster hangt kennelijk te sterk samen om toe te staan dat er een derde segment tussenkomt.

5.8. Sjwa tussen gelijke medeklinkers

De voorraad restricties op het voorkomen van sjwa is nog niet uitgeput. De eerste restrictie die ik hier wil bespreken houdt waarschijnlijk verband met de zojuist genoemde beperking op epenthese: een sjwa mag niet voorafgegaan én gevolgd worden door dezelfde medeklinker. U ziet dit geïllustreerd in de volgende tabel:

(13)

r@l

kerel

korrel

r@n

toren

koren

r@m

harem

r@r

--

m@l

stamel

rammel

m@n

samen

amen

m@m

--

m@r

marmer

emmer

n@l

panel

n@n

binnen

n@m

ponem

n@r

toner

l@l

--

l@n

molen

l@m

golem

l@r

trailer

propeller

Er zijn geen woorden die eindigen op *[...l@l], *[...m@m] of *[...r@r]. Het is waarschijnlijk dat de verklaring voor dit fenomeen ook gelegen is in het feit dat clusters van medeklinkers die kenmerken delen, niet mogen worden opgenbroken door een sjwa. *[...m@m] is bijvoorbeeld verboden omdat het de volgende constellatie zou opleveren:

(14)

o

o

o

 

\/

 
 

[nasaal]

[labiaal]

 

Hierboven hebben we al gezien dat dergelijke constellaties onwelgevormd zijn. Er wordt dan ook van alles aan gedaan om te voorkomen dat dit soort structuren gecreëerd worden. Het Nederlands heeft bijvoorbeeld een comparatief suffix -er dat aan vrijwel alle adjectieven kan worden toegevoegd: sneller, hoger, langer. Een uitzondering moet echter worden gemaakt voor bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een /r/. In die gevallen neemt het suffix de vorm /d r/ aan: zwaarder, stoerder, verder. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat op deze manier voorkomen kan worden dat het woord op [...r@ r] eindigt.

Opvallend is daarbij wel dat een uitzondering moet worden gemaakt voor *[...n@ n]: binnen, linnen zijn heel gewone woorden. Op de reden voor dit eigenaardige gedrag van de /n/ ga ik hier niet in. Het is in ieder geval van belang in te zien dat de /n/ het kenmerk [coronaal] draagt en dat deze medeklinker daarin niet verschilt van de /s/ en de /t/. Het is wellicht het kenmerk [coronaal] dat steeds zorgt voor het enigszins uitzonderlijke gedrag van bepaalde segmenten in de lettergreepstructuur.

5.9. Sjwa en /h/

Onbesproken is tot nu toe het feit dat een sjwa nooit naast een [h] mag staan. Dat geldt in ieder geval voor een [h] in de aanzet van een lettergreep. Er zijn geen woorden die beginnen met [h@...]. Ook kunnen onbeklemtoonde klinkers nooit reduceren als ze voorafgegaan worden door een [h]: *[h@ las] kun je niet zeggen in plaats van [helas].

Als u de tabel met kenmerken voor medeklinkers bestudeert aan het eind van hoofdstuk 4, ziet u dat de /h/ een soort minimale medeklinker is, net zoals de sjwa een minimale klinker is. Fonetisch past de /h/ zich sterk aan de volgende klinker aan. De /h/ in ha is puur fonetisch te beschouwen als een gefluisterde (stemloze) variant van de /a/; de /h/ in als de gefluisterde variant van de /e/; enz. In een hypothetische lettergreep [h ] zou de /h/ zich aanpassen aan de sjwa; maar de sjwa heeft op zichzelf ook al nauwelijks enige specificatie. Kennelijk zou de resulterende lettergreep net iets te weinig gearticuleerd zijn; misschien hebben lettergrepen een minimale specificatie nodig.

De situatie ligt iets gecompliceerder bij klinkers die gevolgd worden door een /h/. Verschillende sprekers van het Nederlands hebben verschillende intuïties over de aanvaarbaarheid van klinkerreductie in dergelijke gevallen. Sommige sprekers kunnen wél en andere sprekers kunnen níét [ lk h l] zeggen. Voor de sprekers die reductie hier niet toestaan, geldt kennelijk het volgende:

(15)?Twee ongearticuleerde segmenten mogen niet naast elkaar staan.

Voor Nederlanders die wél [Alk@ hOl] maar niet [h@las] kunnen zeggen, geldt (15) kennelijk alleen binnen een lettergreep, maar niet over de grenzen van lettergrepen heen. (Mochten er onverhoopt sprekers opduiken die [h las] kunnen zeggen, dan zorgen zij voor een kleine crisis in de analyse van de fonologie van de sjwa.)

5.10. Klemtoon

De best bestudeerde eigenschap van sjwa heb ik hier nog nauwelijks genoemd: de relatie met klemtoon. Wel heb ik hierboven al laten zien dat r-sjwa alleen opduikt in `prominente', dat wil zeggen onbeklemtoonde posities in het woord. Deze observatie kunnen we ook maken bij andere sjwa's:

(17)?Sjwa staat nooit in de beklemtoonde positie in het woord.

Om deze eigenschap goed te begrijpen, dienen we eerst iets meer te weten over de structuur van klemtoon. Dit wordt het onderwerp van de colleges 7 en 8.

5.11. Opgaven bij dit hoofdstuk

1.?Behalve het comparatiefsuffix -er heeft het Nederlands ook een zogenoemd `persoonsvormend' suffix -er dat (onder andere) een persoonsaanduiding maakt op basis van een werkwoord; schaker, overblijver, dammer. Onderzoek of dit achtervoegsel hetzelfde fonologische gedrag vertoont als het comparatiefsuffix.

2.? Het woord twaalf is een probleem voor de in college en hoofdstuk 2 ontwikkelde theorie over lettergreepstructuur. We zouden dit probleem kunnen oplossen door aan te nemen dat dit woord fonologisch /twal@f/ is. Dan komen we echter opnieuw in de problemen. Welke?

3.?Er zijn minstens twee redenen waarom de stomme e niet aan het begin van een woord mag staan. Een ervan is expliciet in de tekst van dit hoofdstuk genoemd, de andere valt eruit af te leiden als we aannemen dat elke lettergreep een aanzet moet hebben, die mogelijk leeg is. Geef ze allebei.

4.?Beschouw de volgende Engelse woorden: away, Canada, comtemplate, architectonic. Noem enkele overeenkomsten en verschillen tussen klinkerreductie in het Engels en in het Nederlands.

5.?Beschouw de volgende Franse woorden (met een lichtelijk zuidelijke uitspraak):

?a.?lever [l@ ve] `opstaan'

?b.?lève [lE v] `staat op'

?c.?rêver [rE ve] `dromen'

?d.?rêve [rE v] `droom'

?Waarom zou de eerste klinker van het woord voor opstaan anders zijn in de infinitief dan in de verbogen vorm voor het enkelvoud?