Toch zijn er overeenkomsten. Heel basaal: zowel Hadewijch als Hazes drukken zich uit in de strofische vorm, al dan niet voorzien van een refrein. De strofen worden gezongen op een melodie die telkens herhaald wordt, die gemakkelijk in het gehoor ligt en meegezongen kan worden door mensen zonder muzikale opleiding. De melodieën die Hadewijch koos voor haar liederen waren onder meer afkomstig van trouvères, Franstalige dichter-componisten die in haar tijd werkzaam waren in Arras. Hazes heeft ook veel liedteksten gedicht op buitenlandse melodieën. Zij gelooft in mij is bijvoorbeeld geïnspireerd op de Amerikaanse hit She believes in me. Hij zegt daar zelf over:
Ik ben altijd op zoek naar leuke melodietjes. Meestal zit ik in de kroeg (...) en dan hoor ik zon liedje. Nee, van die buitenlandse teksten versta ik geen woord. Dat hoeft ook helemaal niet. Het gaat voor mij meer om de melodie, die is het allerbelangrijkste. Dus als ik zon liedje hoor, dan wil ik het dus meteen hebben. Zeg ik tegen die kroegbaas joh, geef me dat effe mee. Zo naar huis toe en er een tekst bij maken. Dus niet twee dagen later, maar meteen! Anders (...) is het juiste gevoel weg.
Minstens zo belangrijk als de technische overeenkomsten is de communicatie. Zowel Hadewijch als Hazes zingen over hun problemen in de liefde, hoe verschillend ook. Dat brengt bij beiden emoties mee en daarvan is de muziek de drager. Bij alle evidente verschillen blijken enkele basiseigenschappen van het lied in essentie onveranderd. Het lied is al die eeuwen gewoon lied gebleven.
Dat is een gunstige omstandigheid voor deze nieuwe leeropdracht 'de Nederlandse liedcultuur' met de tijdsbepaling 'in heden en verleden'. Zeveneneenhalve eeuw lijkt veel voor één persoon, maar de lange-termijnbenadering biedt onmiskenbaar voordelen. Het liedgenre impliceert een aantal bijzondere eigenschappen die gedurende vele eeuwen werkzaam blijven. Ik heb al de strofische structuur genoemd, de emotionele capaciteit en de contrafactuur, zoals het dichten van liedteksten op bestaande melodieën wordt genoemd. Andere lange-termijn-eigenschappen van de liedcultuur zijn bijvoorbeeld de mondelinge overlevering, die opmerkelijk taai kan zijn, de brede verspreiding en het populaire karakter van de liederen, en de symboolwaarde die wordt gehecht aan afzonderlijke liederen, aan repertoires en aan de taal waarin gezongen wordt. Dat zijn geen statische gegevens: juist hun dynamiek leent zich voor de analyse van de liedcultuur door de eeuwen heen.
Op één zon aspect zou ik nu een diachrone benadering willen beproeven. Ik zou het neutraal willen omschrijven als de belangstelling van de elite voor de muzikale volkscultuur. Alleen al het feit dat u naar deze rede bent komen luisteren is een uiting van die belangstelling.
© 2000-2007 KNAW/Meertens Instituut