Zoekresultaten: 1 vreemd woord gevonden
Klik op het trefwoord voor meer informatie
-
▾ knevel
[stokje om het losdraaien te beletten, boei]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1567;Toon/Verberg alles
thema: kunst
bron: CW-
▾ Schots
knewel, knewill
†verouderd
[dwarspen van hout of metaal]
-
▾ Russisch
knéven, knéven'
[stokje om het losdraaien te beletten]
afleidingen en samenstellingen: knével's 'been aan de masttop met het blok voor de toppenanten'
etymologie: Aus ndl. ndd. knevel; knével's aus ndl. knevels pl. s. Meulen 103. Uit VdMeulen 1909: Knevel. Knevel is een stuk hout, dat dient om de bocht van touwwerk of den strop van een blok, in een schoothoorn, oog of bout te bevestigen. De knevel doet bij touwwerk ongeveer dezelfde dienst als een spijl bij ijzerwerk. Om touwwerk in te knevelen, wordt de bocht door een oog of strop gestoken, en er dan een knevel doorgedaan, zoodat het er niet weder uit kan. Hiervan het woord inknevelen, onder anderen: de schoot en ha'lsblokken der onderzeilen worden ingekneveld. Ook het tuig der bramzeilen wordt dit meestens gedaan, wat men noemt: het bramgoed inknevelen. PAN, vajl. voor het laatste ook P. M. blz. 369. De naam van knevel wordt onder anderen gegeven aan de stukjes hout, die in een eind touw gesplitst, dienen om door een oog van een ander touw gestoken te worden, ten einde die beide einden tijdelijk te verbinden. T. Russ. knéven , knéven, cabillot. V. geeft behalve deze vormen, dien hij dezelfde beteekenis toekent als Holl. knevel bij T. heeft, ook nog een woord knevel 's met een andere, thans ver¬ouderde beteekenis: v starinu tak nazyvalsja škentel' na topě mačty s blokom, v kotoryj prochodili topenanty (vroeger heette zoo de schen¬kel aan den top van den mast met een blok, waardoor de toppenan¬ten voeren). Het laatste is uit de Holl. plur. knevels overgenomen en als singularis opgevat; D. en J. kennen alleen knéven , knéven.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
knävring
[stokje om het losdraaien te beletten]
datering: 1803 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1803; till lågty. knevel 'tvärträ'; jfr knävelborr
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
knebel
[stokje om in de mond van mens of dier te stoppen om te verhinderen dat deze geluid geeft]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: knebelsbart = nhd. knebelbart, holl. knevelbaard.
etymologie: BO: fra ty, lty, eg. 'tverrstang'; FuT: = mnd. knevek, 'kurzes, dickes querholz, knebel (holl. knevel).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Fins
kneewrinki
[spanstok, dwarshout, sluithout]
<via Zweeds>
-
▾ Deens
knebel
[prop in mond]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: 1. fra nedertysk knepel 'klokkeknebel' måske af *klepel ¯ fællesgermansk *klapila- 'klapper' afl. af *klappan (jf. klappe) 2. fra nedertysk knevel 'kort, tykt træstykke; drejet spids på overskæg' ¯ fællesgermansk *kna¡ila- 'lille pløk, lille stok'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
Toon pijlen voor indirecte ontleningen
Germaans (Indo-Europees) Slavisch (Indo-Europees) Fins-Oegrisch
-
▾ Schots
knewel, knewill
†verouderd
[dwarspen van hout of metaal]