Zoekresultaten: 599 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met W)
Gebruikte filters:
Sorteer: Alfabetisch op vreemd woord - Alfabetisch op taal - Per continent - Per taalfamilie - Chronologisch -
A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Alles| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
|
Toon op een tijdslijn
|
-
▾ waadbaar
[doorwaadbaar, waar overgetrokken kan worden]
-
▾ Duits
watbar
[doorwaadbaar, waar overgetrokken kan worden]
etymologie: WATBAR, adj. seicht: wattbar wasser, wattbarer ort eines flusses Kramer (1719) 260b, nach ndl. waadbaar.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
watbar
[doorwaadbaar, waar overgetrokken kan worden]
-
▾ waag
[weegtoestel; (verouderd) hefboom]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Engels
waw
†verouderd
[gewichtseenheid]
datering: 1316 (1301-1350)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: a. MLG. and MDu. wage (Du. waag), corresp. to OE. wæ<acu><asg>: see wey n.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Schots
waw; wall
†verouderd
[gewichtsmaat]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
etymologie: MLowGer and MDu wage, corresponding to OE wae<>g 'a standard of dry goods weight'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Fins
vaaka
[weegschaal]
datering: 1501-1550
status: Ambigu: Nederlands of Duits
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
wăk, waque, wake, waghe, wague
(dialect)
[gewicht, massa]
datering: 1434 (1401-1450)
afleidingen en samenstellingen: Aflandr. waghiere 'kuip' 1371, waghoir 'kuip- vormig' 1424
etymologie: Mndl. wage, fem. (auch mndd. wage), bedeutet nicht nur 'wage' und 'wagschale', sondern dient auch zur bezeichnung eines bestimmten gewichtes, verschieden je nach den waren. Daraus entlehnt die oben verzeichnete wortgruppe, die seit dem 15.jh. in den betreffenden fr. mundarten bezeugt ist.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
vague
†verouderd
[houtblok voor het omroeren van bier in een kuip]
datering: 1577 (1551-1600)
afleidingen en samenstellingen: vaguage 'de daad van het "vaguer"' 1842
etymologie: Fläm. "wage" ist die entsprechung von ndl. "waag". Es ist belegt mit die bed. 'hefboom, handspaak'. Die bewegungen, welche zum aufrühren des biers gemacht werden, sind ähnlich denen, die man mit einem hebebaum ausführt. Daher macht die bed. verschiebung in der terminologie der bierbrauer keine schwierigkeiten. Das wort ist von der fläm. in die flandr. bierbrauerei und von da ins fr. übergegangen.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
waag
[weegschaal]
-
▾ Engels
waw
†verouderd
[gewichtseenheid]
-
▾ waag
[(verouderd) golf]
-
▾ waaggeld
[betaling voor het wegen]
-
▾ waagschaal
[weegschaal]
-
▾ Engels
weigh-scale
[weegschaal]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
etymologie: ad. Du. waagschaal or MLG. wageschale (whence MSw. vèghskal, Sw. vîgskîl, older Da. vaeghskol, Norw. vaagskaal) = G. wagschale (wage-), OE. wae<acu><asg>scalu (once). See scale n.1 and next. In recent use perh. a new formation.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
weigh-scale
[weegschaal]
-
▾ waaien
[blazen (van wind)]
-
▾ Deens
vaje
[wapperen in de wind; de vlag hijsen en laten wapperen; flakkeren]
etymologie: PNOE: fra nederlandsk waaien 'blæse, flagre', FuT: Nederduits, DDO: fra nederlandsk waaien 'blæse, flagre'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Nielsen 1989 Arnesen (PNOE, FuT, OOD, EO, DDO, Arnesen)
-
▾ Noors
vaie
[wapperen]
etymologie: BO: fra nederl 'flagre, blåse', besl m vind; FuT: entlehnt von holl. waaien 'wehen, im winde flattern'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Zweeds
vaja
[met grote langzame bewegingen heen en weer bewegen (hoge bomen)]
datering: 1755 (1751-1800)
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1755; av nederl. waaien 'blåsa; fladdra'; besl. med 1vind, vinge
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
vay, waai
[gaan, weggaan]
<via Afrikaans>
-
▾ Negerhollands
wei, wāi
[blazen (van wind)]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wei (old 1776), wāi (djdj 1926)
bron: Oldendorp 1996 (old 1776, djd 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
wai
[blazen; wannen; wieden]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:671)
-
▾ Papiaments
waya
[wind veroorzaken met iets, wapperen van een vlag]
etymologie: waya kandela (het vuur aanwakkeren)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
wai
[wapperen, blazen (van wind)]
-
▾ Deens
vaje
[wapperen in de wind; de vlag hijsen en laten wapperen; flakkeren]
-
▾ waaier
[voorwerp waarmee men lucht verplaatst]
-
▾ Indonesisch
wayer
[elektrische ventilator]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Menadonees
wayer
[voorwerp waarmee men lucht verplaatst, propellor]
bron: Warokka 2004 (DJERY)
-
▾ Negerhollands
wajer
[voorwerp waarmee men zich koelte toewuift]
-
▾ Papiaments
wairu (ouder: waaier, waaire)
[voorwerp waarmee men zich koelte toewuift]
datering: 1875 (1851-1900)
etymologie: Uit Ewijk p. 121
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wawai, waya
[voorwerp waarmee men zich koelte toewuift]
datering: 1783 (1751-1800)
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo, SR)
-
▾ Arowaks
warhiwarhi
[waaier om vuur aan te wakkeren]
bron: Baarle 1989 (Baarle 1989)
-
▾ Indonesisch
wayer
[elektrische ventilator]
-
▾ waaieren
[lucht verplaatsen, koelte toewuiven]
-
▾ Papiaments
wairu
[lucht verplaatsen, koelte toewuiven]
etymologie: Uit Ewijk p. 121
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
wairu
[lucht verplaatsen, koelte toewuiven]
-
▾ waakzaam
[oplettend]
-
▾ Negerhollands
wachsaam
[oplettend]
-
▾ Negerhollands
wachsaam
[oplettend]
-
▾ waakzaamheid
[het waakzaam zijn]
-
▾ Negerhollands
waeksamheid
[het waakzaam zijn]
-
▾ Negerhollands
waeksamheid
[het waakzaam zijn]
-
▾ waal
[poel, kolk]
- ▾ Duits Waal (dialect) [dorpsvijver, dorpsplas]
-
▾ waalpot
[(verouderd) inhoudsmaat]
-
▾ Frans
walepot, wallepotte, varpote, vauplate
(dialect)
[inhoudsmaat, fust met die inhoud]
datering: 1363 (1351-1400)
etymologie: Reeds mndl. "waelpoyt" is een maat voor bier en wijn, soms ook een benaming voor de inhoud. 1a/b in de noordelijke dialekten. Misschien hoort ook vorm 2 daartoe, het 2e deel van die vorm verandert naar een niet vaststelbaar woord. (volgens Barbier door metathese van -l- en de vokaal).
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
walepot, wallepotte, varpote, vauplate
(dialect)
[inhoudsmaat, fust met die inhoud]
-
▾ waar
[koopwaar, goed van bepaalde waarde]
-
▾ Fries
waar
[koopwaar, handelswaar]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Engels
ware
[koopwaar, handelswaar]
-
▾ Duits
Ware
[koopwaar, handelswaar]
datering: 1275 (1251-1300)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; betekenisontlening
etymologie: misschien erfwoord maar dan is bet. ontrleend aan nnd. of mnl., binnen de Hanze-handel. Bluhme: Lehnwort: nl. nd. Grimm: ware, mhd. ware, war, ist ein seit ende des 13. jahrh. im hd. belegtes lehnwort, das mnd., mndl. ware (ndl. waar), dem entspricht afries. were, ags. waru, engl. ware, anord. vara, schwed. vara, dän. vare in der gleichen bedeutung. trotzdem das wort also in fast allen germ. sprachen vorkommt, wird es — wenigstens in der jetzigen bedeutung — schwerlich urgerm. sein; es bleibt aber unsicher, von wo aus es sich verbreitet hat. sehr verschiedene etymologien sind versucht worden. Falk-Torp 2, 428). schlieszlich besteht die möglichkeit, dasz ware 'handelsgut' — als ursprünglich nd. wort genommen — mit ware, der mnd. nebenform zu währe 'gewährleistung, sicherstellung' (s. sp. 754), mndl. ware, identisch ist; da der verkäufer dem käufer für das verkaufte gut sicherheit zu leisten hatte, so konnte ware die bedeutung 'unter gewähr verkauftes gut' und überhaupt 'handelsgut' annehmen, wie auch währschaft in der bedeutung 'ware von guter beschaffenheit' (sp. 986) vorkommt. ware tritt in Deutschland zuerst bei dem aus nd. gebiet stammenden fahrenden Raumsland (etwa 1260—90 dichtend) auf: bis zur mitte des 13. jahrh. hinauf reichen ndl. belege, welche die auch sonst in älterer zeit häufige verbindung ruware, ruwe ware bringen (Verwijs-Verdam 6, 1739, dazu noch hans. urkundenb. 1, 150. 1, 388. 2, 105. 2, 295). zweifellos war damals auch in Niederdeutschland ware völlig geläufig, belege liegen aber erst seit dem 14. jahrh. vor
bron: Kluge 2002 Philippa 2003-2009 Smet 2004 (Kluge, EWN, Smet 04, Bluhme, Grimm)
-
▾ Deens
vare
[koopwaar, goed van bepaalde waarde]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: fra nedertysk ware 'vare, handelsvare', egl. 'hvad man har i sin besiddelse el. tager vare på', afl. af ware 'vare, varetagelse, agtpågivenhed, opmærksomhed' (jf. vare2), Bluhme: Lehnwort: nl. nd. Grimm: ware, mhd. ware, war, ist ein seit ende des 13. jahrh. im hd. belegtes lehnwort, das mnd., mndl. ware (ndl. waar), dem entspricht afries. were, ags. waru, engl. ware, anord. vara, schwed. vara, dän. vare in der gleichen bedeutung. trotzdem das wort also in fast allen germ. sprachen vorkommt, wird es — wenigstens in der jetzigen bedeutung — schwerlich urgerm. sein; es bleibt aber unsicher, von wo aus es sich verbreitet hat. sehr verschiedene etymologien sind versucht worden. Falk-Torp 2, 428). schlieszlich besteht die möglichkeit, dasz ware 'handelsgut' — als ursprünglich nd. wort genommen — mit ware, der mnd. nebenform zu währe 'gewährleistung, sicherstellung' (s. sp. 754), mndl. ware, identisch ist; da der verkäufer dem käufer für das verkaufte gut sicherheit zu leisten hatte, so konnte ware die bedeutung 'unter gewähr verkauftes gut' und überhaupt 'handelsgut' annehmen, wie auch währschaft in der bedeutung 'ware von guter beschaffenheit' (sp. 986) vorkommt. ware tritt in Deutschland zuerst bei dem aus nd. gebiet stammenden fahrenden Raumsland (etwa 1260—90 dichtend) auf: bis zur mitte des 13. jahrh. hinauf reichen ndl. belege, welche die auch sonst in älterer zeit häufige verbindung ruware, ruwe ware bringen (Verwijs-Verdam 6, 1739, dazu noch hans. urkundenb. 1, 150. 1, 388. 2, 105. 2, 295). zweifellos war damals auch in Niederdeutschland ware völlig geläufig, belege liegen aber erst seit dem 14. jahrh. vor
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, Kluge, EWN, Grimm)
-
▾ Zweeds
vara
[koopwaar, handelswaar]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Leenwoordenboek: Waar ‘koopwaar’ komt voor in het Nederduits, Hoogduits, Nederlands, Engels en Oudnoor(d)s. Dit is hetzelfde woord als het eerste deel van waarnemen, dat onder andere betekent ‘zorgen voor’. Binnen de Hanze is de betekenis dus gegaan van ‘datgene waarvoor men zorgt’ naar ‘koopwaar’.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
vara
[koopwaar, goed van bepaalde waarde]
<via Zweeds>
datering: 1550 (1501-1550)
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Fries
waar
[koopwaar, handelswaar]
-
▾ waar
[echt]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
ware
[echt]
datering: 1840 (1801-1850)
etymologie: Afk., attrib. form of Afk. and Du. waar true.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Menadonees
wàr
[echt]
afleidingen en samenstellingen: FSA: itu tra wàr = dat geeft geen pas. old 1776: waarwaar = zeker
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Negerhollands
waar, wā
[echt]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: waar (Magens 1770, old 1776), wā (djdj 1926). old 1776: zeker = waarwaar. djdj 1926: werkelijk waar = wāwā. zeker, voor waar = fo wāwā
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
waru
[echt]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:673)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
ware
[echt]
-
▾ waar
[bijwoord van plaats]
-
▾ Petjoh
waar
[bijwoord van plaats]
-
▾ Javindo
waar
[bijwoord van plaats]
afleidingen en samenstellingen: naar waar = waarheen, fan waar = waarvandaan
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
waar, wā, wa
[bijwoord van plaats]
datering: 1770 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770: waarheen = na wa, na waso. djdj 1926: wapiši, wepiši, wa api = waar (conj). djdj 1926: waar ook = wā eke. waarheen = na waar, waarnatoe.
etymologie: waar (old 1776), wā (djdj 1926), wa (Magens 1770Hesseling 1905, Robertson 1989)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
war
[bijwoord van plaats]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Petjoh
waar
[bijwoord van plaats]
-
▾ waarachtig
[als sterke verzekering, bevestiging, bekrachtiging: waarlijk]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
vragter, wragtig, wragtie
[heus]
<via Afrikaans>
datering: 1899 (1851-1900)
status: verbastering
etymologie: Afk., contraction of waaragtig truly, really, fr. Du. waarachtig
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Negerhollands
waarachtig, waeragtig
[als sterke verzekering, bevestiging, bekrachtiging: waarlijk]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: waarachtig (old 1776), waeragtig (Hesseling 1905: 240)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 240)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
vragter, wragtig, wragtie
[heus]
<via Afrikaans>
-
▾ waard
[laag liggend land]
-
▾ Duits
Wart
[laag liggend land]
etymologie: das ndl. waard, mnl. waert, auch ins ndrhein. hinübergehend,
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wart
[laag liggend land]
-
▾ waard
[kastelein]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1240;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
vært
[kastelein; conciërge]
-
▾ Noors
vert
[gastheer; huisbaas]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: lty; FuT: von mnd. wert (holl. waard)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
värd
[kastelein]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: värdfolk, värdskap, värdland, hotellvärd, hyresvärd, kyrkvärd, vicevärd
etymologie: före 1520; fornsv. värdher 'värdshusvärd; husägare'; av lågty. wert med samma bet.; av ovisst urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vært
[kastelein; conciërge]
-
▾ waard
[de genoemde prijs hebbend, waardig]
-
▾ Ambons-Maleis
war
[waardig]
afleidingen en samenstellingen: tra war = onwaardig
etymologie: tra = niet
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Negerhollands
weert, waard
[de genoemde prijs hebbend]
datering: 1755 (1751-1800)
etymologie: weert (old 1776), waard (Rossem 1996: 102)
bron: Rossem 1996 (old 1776, Rossem 1996: 102)
-
▾ Sranantongo
warti
[de genoemde prijs hebbend, waardig]
-
▾ Ambons-Maleis
war
[waardig]
-
▾ waarde
[betekenis als bezit, prijs]
-
▾ Deens
værdi
[betekenis als bezit, prijs]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: værd+i ¯ nedertysk werdie ¯ afl. af oldnedertysk werd (jf. adj. værd) + oldfransk -ie af latin -ia
bron: Becker-Christensen 2005 (EWN, PNOE)
-
▾ Noors
verdi
[betekenis als bezit, prijs]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, sm o s verd); FuT: ist von mnd. werdîe (holl. waardij) entlehnt, das romanische endung hat
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Negerhollands
weert, waard
[betekenis als bezit, prijs]
datering: 1755 (1751-1800)
etymologie: weert (old 1776), waard (Rossem 1996: 102)
bron: Rossem 1996 (old 1776, Rossem 1996: 102)
-
▾ Sranantongo
warti
[betekenis als bezit, prijs; waardigheid]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Saramakkaans
wáíti
[betekenis als bezit, prijs]
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Deens
værdi
[betekenis als bezit, prijs]
-
▾ waarder
[(verouderd) bewaker, wachter]
-
▾ Frans
verdre
†verouderd
(dialect)
[sluiswachter]
-
▾ Frans
verdre
†verouderd
(dialect)
[sluiswachter]
-
▾ waarderen
[schatten, op hoge waarde stellen]
-
▾ Deens
vurdere
[beoordelen, taxeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: omdannet af forældet vurde 'vurdere, ænse' efter nedertysk werderen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vurdere
[beoordelen; op prijs stellen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: etter lty werderen; FuT: von ält.dän. vurde nach mnd. werdêren (holl. waarderen), eigentlich 'den wert von etwas bestimmen'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
warderi
[hoogachten; dierbaar]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Deens
vurdere
[beoordelen, taxeren]
-
▾ waardig
[achting, eerbied verdiendend of wekkend]
-
▾ Negerhollands
waardig, waerdig
[achting, eerbied verdienend, in overeenstemming met de betekenis of rang]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: waardig (old 1776), waerdig (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 262)
-
▾ Negerhollands
waardig, waerdig
[achting, eerbied verdienend, in overeenstemming met de betekenis of rang]
-
▾ waardigen
[zich verwaardigen, waardig achten]
-
▾ Deens
værdige sig
[verwaardigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk sik werdigen afl. af werdich (jf. værdig)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
verdige
[waardig achten, verwaardigen]
-
▾ Zweeds
värdigas
[zich verwaardigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. värdoghas; efter lågty. sik werdigen med samma bet.; till värdig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
værdige sig
[verwaardigen]
-
▾ waardigheid
[hoedanigheid van waardig te zijn]
-
▾ Negerhollands
waardigheit
[hoedanigheid van waardig te zijn]
-
▾ Negerhollands
waardigheit
[hoedanigheid van waardig te zijn]
-
▾ waardijn
[(verouderd) muntenkeurder, essayeur]
-
▾ Duits
Wardein
[muntenkeurder, essayeur]
afleidingen en samenstellingen: wardieren
etymologie: germ.-mlat.-fr.-niederl.; der; -[e]s, -e.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Duits
Wardein
[muntenkeurder, essayeur]
-
▾ waardin
[herbergierster, gastvrouw]
-
▾ Engels
wardin
†verouderd
[herbergierster, gastvrouw]
datering: 1493 (1451-1500)
etymologie: Du. waardinn, fem. of waard (= G. wirt) landlord.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Noors
verrtinne
[gastvrouw, vrouwelijke waard]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; Fut: (zie waard)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
värdinna
[gastvrouw]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: värdinneplikt
etymologie: före 1520; fornsv. värdinna; av lågty. werdinne med samma bet.; till 2värd
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
wardin
†verouderd
[herbergierster, gastvrouw]
-
▾ waarheid
[het ware: overeenstemming tussen denkbeeld, verhaal of bericht en de zaak zoals zij is]
-
▾ Negerhollands
waarheit, waerheit, walgēt, wārgeit, wargēt
[het ware: overeenstemming tussen denkbeeld, verhaal of bericht en de zaak zoals zij is]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: waarheit (old 1776), waerheit (Hesseling 1905), walgēt, wārgeit, wargēt (djdj 1926). Old 1776 heeft ook: waarigheit
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
waarheit, waerheit, walgēt, wārgeit, wargēt
[het ware: overeenstemming tussen denkbeeld, verhaal of bericht en de zaak zoals zij is]
-
▾ waarlijk
[echt, echt waar]
-
▾ Petjoh
waarl'k
[echt, echt waar]
bron: Loen 1994 (Loen)
-
▾ Negerhollands
waerlik
[echt, echt waar]
-
▾ Petjoh
waarl'k
[echt, echt waar]
-
▾ waarloos
[(scheepsterm) als reservemateriaal meegenomen]
-
▾ Duits
Warlo
[reservetouwen, reserve rondhout]
-
▾ Duits
Warlo
[reservetouwen, reserve rondhout]
-
▾ waarlozen
[(verouderd) verzuimen, verwaarlozen]
-
▾ Frans
furlôzer
(dialect)
[verkwisten]
-
▾ Frans
furlôzer
(dialect)
[verkwisten]
-
▾ waarmaken
[bewijzen, staven]
-
▾ Fries
wiermeitsje
[bewijzen, staven]
-
▾ Fries
wiermeitsje
[bewijzen, staven]
-
▾ waarmee
[met wat, met welke]
-
▾ Negerhollands
mee wat
[met wat, met welke]
-
▾ Negerhollands
mee wat
[met wat, met welke]
-
▾ waarnaartoe
[waarheen, naar welke bestemming]
-
▾ Negerhollands
waarnatoe
[waarheen, naar welke bestemming]
datering: 1926 (1901-1950)
etymologie: djdj 1926 ook: na waar, na wat plek
bron: Josselin 1926 (djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
waarnatoe
[waarheen, naar welke bestemming]
-
▾ waarnemend
[vervangend]
-
▾ Ambons-Maleis
wárnèmend
[vervangend]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Javaans
warnèn
[vervangend]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Keiëes
wernemin
[vervangend]
bron: Geurtjens 1921 (Geurtjens)
-
▾ Kupang-Maleis
wárnèmend
[vervangend]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
wárnèmend
[vervangend]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Soendanees
warnem
[tijdelijk vervangend; waarnemer]
afleidingen en samenstellingen: ngawarneman=tijdelijk een ambt waarnemen
bron: Coolsma 1913 (Coo1913)
-
▾ Ternataans-Maleis
wárnèmend
[vervangend]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ambons-Maleis
wárnèmend
[vervangend]
-
▾ waarom
[om welke reden, met welk doel]
-
▾ Negerhollands
waerom, watmaek, wat maak, awama, wamā, ouder: da(na)watmaak, da wat maek
[om welke reden, met welk doel]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: waerom, watmaek (Magens 1770), da wat maek (Hesseling 1905), wat maak (old 1776), awama, wamā, ouder: da(na)watmaak (djdj 1926). Hesseling 1905: 'wat maek' betekent ook 'waardoor'.
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
waerom, watmaek, wat maak, awama, wamā, ouder: da(na)watmaak, da wat maek
[om welke reden, met welk doel]
-
▾ waarschap
[(verouderd) heemraad; gebied waarbinnen de stadsvrede geldt]
-
▾ Frans
weriscape, varescep; wareschal, vareissel; werissais, veriscat
†verouderd
(dialect)
[onbebouwde gronden, plaatsen bestemd voor openbare weides]
datering: 1283 (1251-1300)
etymologie: 1a., 1b.(mit vermeintlichem suffw.) aus mndl. waerschap entlehnt. Das suffix von 2 ist schwer zu erklären. Es müsste einmal dort bestanden haben und erst nach der umgestaltung von 1 zu 2 verschwunden sein.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
weriscape, varescep; wareschal, vareissel; werissais, veriscat
†verouderd
(dialect)
[onbebouwde gronden, plaatsen bestemd voor openbare weides]
-
▾ waarschijnlijk
[denkelijk]
-
▾ Duits
wahrscheinlich
[denkelijk]
datering: 1651-1700
status: leenvertaling
etymologie: wahrscheinlich um 1680 (Zesen, Thomasius, Bödiker; vgl. DWb) als Lehnübers. von nl. waarschijnlijk und lat. verisimilis (älter wahrähnlich ). Das Adv. früher auch i.S.v. >mit dem Anschein der Wahrheit<: w. zu behaupten Rabener, jetzt nur Modalwort >Sprecher mißt dem Inhalt seiner Aussage einen hohen Grad an Gewißheit zu<, => wohl, vermutlich (=> vermuten). Dazu Wahrscheinlichkeit, Wahrscheinlichkeitsrechnung. DU: wohl nach niederl. waarschijnlijk, zu: waar= wahr; wohl Lehnübertragung von lat. verisimilis (zu: verus= wahr u. similis= ähnlich) Grimm: die bildung wahrscheinlich tritt zuerst im ndl. auf: waerschijnelick (neben waerschijnigh), verisimilis. Kilian 646. ins hd. ist sie um die mitte des 17. jahrh. übergegangen, die ältesten belege finden sich bei Zesen, Thomasius, Bödiker (grundsätze der deutschen sprachen 384), Morhof. die wörterbücher haben sie seit Krämer (Stieler hat nur das subst. und zwar offenbar als ein noch nicht ganz eingebürgertes wort, s.
bron: Duden Universal 2003 Paul 2002 (Paul, Duden Universal, Grimm)
-
▾ Duits
wahrscheinlich
[denkelijk]
-
▾ waarschuwen
[op gevaar opmerkzaam maken]
-
▾ Duits
warschouwen
(dialect)
[op gevaar opmerkzaam maken]
etymologie: Smet 83: Einige jedoch wie behouen, bedaren, Schimangarn, warschouwen dürften der Sprache nl. Seeleute entstammen. Grimm: das wort ist aus dem nd. und ndl. eingedrungen: mnd. warschuwen Schiller-Lübben 5, 608, mndl. waerscuwen (vgl. DWB warnen, warschouwen, avisare, monere. Teuthonista 479; waerschouwen, monere, commonefacere, significare, docere, certiorem reddere. Kilian 646), jetzt ndl. waarschuwen. in den nd. mundarten weit verbreitet: warschauen Richey 334. brem. wb. 5, 191; wârschôen, wârschouen ten Doornkaat Koolman 3, 518; warschoen Schütze 4, 340; wârschauen Woeste 316; wârschugen Bauer-Collitz 112; wôrschugen Mi 108; warschauen Dähnert 539. auch nordfries. wârskauin Johansen 56, saterländ. warsgauje ten Doornkaat Koolman 3, 518. aus dem nd. auch in die nordischen sprachen eingedrungen: schwed. varsko 'warnen', dän. varsko (nur als imp. varsko! vorgesehen!). innerhalb des md. tritt das wort jetzt nur am Rhein auf:
bron: Grimm 1854-1971 Mitzka 1958 Smet 1983 Wiens 1916 (Smet 83, Wiens, Mitzka, Grimm)
-
▾ Deens
varsko
[op gevaar opmerkzaam maken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk warschuwen dannet af war 'opmærksom' (jf. var) + schuwen 'gøre sky, skræmme' (besl.m. adj. sky); egl. 'skræmme til opmærksomhed'. OOD: fra nt. warscho(u)en ell. mnt. warschuwen, warschouwen, holl. waarschuwen; 1. led sa. ord som II. Vare, 2. led er (m)nt. schoen, schu(w)en (se V. sky); grundbet.: skræmme til opmærksomhed; sml. I. Varsko, III. varsko, Grimm: das wort ist aus dem nd. und ndl. eingedrungen: mnd. warschuwen Schiller-Lübben 5, 608, mndl. waerscuwen (vgl. DWB warnen, warschouwen, avisare, monere. Teuthonista 479; waerschouwen, monere, commonefacere, significare, docere, certiorem reddere. Kilian 646), jetzt ndl. waarschuwen. in den nd. mundarten weit verbreitet: warschauen Richey 334. brem. wb. 5, 191; wârschôen, wârschouen ten Doornkaat Koolman 3, 518; warschoen Schütze 4, 340; wârschauen Woeste 316; wârschugen Bauer-Collitz 112; wôrschugen Mi 108; warschauen Dähnert 539. auch nordfries. wârskauin Johansen 56, saterländ. warsgauje ten Doornkaat Koolman 3, 518. aus dem nd. auch in die nordischen sprachen eingedrungen: schwed. varsko 'warnen', dän. varsko (nur als imp. varsko! vorgesehen!). innerhalb des md. tritt das wort jetzt nur am Rhein auf: ,
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Grimm 1854-1971 Mitzka 1958 Smet 1983 (PNOE, OOD, Grimm, Smet 83, Mitzka)
-
▾ Noors
varsku, varsko
[op gevaar opmerkzaam maken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: frs lty, av var, besl m sky; FuT: von mnd. warschuwen, 'auf eine gefahr aufmerksam machen, warnen'(holl. waarschuwen)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
varsko
[op gevaar opmerkzaam maken]
datering: 1803 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1803; av lågty. warskuwen med samma bet., till war 'uppmärksam' och skuwen 'skrämma'; jfr 4var
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
waarskouw, waerskow
[op gevaar opmerkzaam maken]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: waarskouw (old 1776), waerskow (Hesseling 1905: 191)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905:191)
-
▾ Sranantongo
warskow
[op gevaar opmerkzaam maken]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Duits
warschouwen
(dialect)
[op gevaar opmerkzaam maken]
-
▾ waarschuwer
[iemand die waarschuwt]
-
▾ Duits
Warschauer
(dialect)
[waarschuwende kreet]
bron: Mitzka 1958 (Mitzka)
-
▾ Duits
Warschauer
(dialect)
[waarschuwende kreet]
-
▾ waarschuwing
[vermaning, aanmaning]
-
▾ Fries
warskôging
[vermaning, aanmaning]
-
▾ Negerhollands
waarskouwing, waerskowing
[vermaning, aanmaning]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: waarskouwing (old 1776), waerskowing (Hesseling 1905: 187)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 188)
-
▾ Sranantongo
warskow
[vermaning, aanmaning]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Fries
warskôging
[vermaning, aanmaning]
-
▾ waarteken
[(verouderd) waarmerk, herkenningsteken]
-
▾ Deens
vartegn
[symbool]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: fra nedertysk wart•ken 'vartegn', egl. 'opmærksomhedstegn', sammensat af war, ware 'agtpågivenhed, opmærksomhed' (jf. vare2) + têken (jf. tegn), OOD: fra mnt. warteken
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Zweeds
vårdtecken
[geschenk als blijk van liefde]
datering: 1523 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1523; ombildn., efter vård, av äldre vårtecken, fornsv. vartekn 'tecken; kännemärke'; av lågty. warteken 'kännemärke'; jfr -var i allvar
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vartegn
[symbool]
-
▾ waarvan
[van, door wat]
-
▾ Negerhollands
van wa
[door welke oorzaak, om welke reden]
-
▾ Negerhollands
van wa
[door welke oorzaak, om welke reden]
-
▾ waarvoor
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Javindo
waarvoor, wafor, waffor
[vragend voornaamwoord]
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
wavoor, wat voor
[vragend voornaamwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: wavoor (Magens 1770, old 1776), wat voor (old 1776)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776)
-
▾ Javindo
waarvoor, wafor, waffor
[vragend voornaamwoord]
-
▾ waarzegger
[iemand die de toekomst kan voorspellen]
-
▾ Negerhollands
waarseeger
[iemand die de toekomst kan voorspellen]
-
▾ Negerhollands
waarseeger
[iemand die de toekomst kan voorspellen]
-
▾ waarzo
[waar, waar dan, op welke plaats]
-
▾ Negerhollands
waso
[waar, waar dan, op welke plaats]
-
▾ Negerhollands
waso
[waar, waar dan, op welke plaats]
-
▾ waas
[nevelsluier; (verouderd) slijk, bij eb droogvallend land]
-
▾ Fries
waas
[nevelsluier]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Frans
vase
[slijk; modder]
datering: 1396 (1351-1400)
status: frankisch
afleidingen en samenstellingen: vaseux,euse, vasière
etymologie: PR: 1484; voyse 1396; moy.néerl. wase, v. gazon
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 (PRobert, Walter, Valkhoff)
-
▾ Frans
gazon
[grasveld]
datering: 1213 (1201-1250)
status: frankisch
etymologie: PR 1990: wason 1213; frq. *waso `motte de terre garnie d'herbe'; PR 1993: gason 1213; frq.*waso
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Portugees
vasa
[modder, slijk]
<via Frans>
datering: 1401-1500 (1401-1450)
etymologie: Do fr. vase, deriv. do méd. neerl. wase.
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Arabisch (MSA)
gāzōn
[onderhouden grasveld]
<via Frans>
-
▾ Arabisch (Egypte)
gazūn
[Engels raaigras, Lolium perenne]
<via Frans>
-
▾ Fries
waas
[nevelsluier]
-
▾ wablief
[vragende uitroep]
-
▾ Fries
watblyft
[vragende uitroep]
-
▾ Duits
wat beleift, vat beleift
(dialect)
[verzoek om het gezegde te herhalen]
-
▾ Berbice-Nederlands
wabli
[pardon]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:671)
-
▾ Papiaments
ablif (ouder: wablief)
[vragende uitroep]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit Putman1859 p.108: "Wat belieft u, mynheer! - Wablief, Sjon!"
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Sranantongo
abri
[vragende uitroep]
-
▾ Saramakkaans
abíí
[vragende uitroep]
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Fries
watblyft
[vragende uitroep]
-
▾ wacharm, wacharmen
[(verouderd) uitroep van droefheid]
-
▾ Frans
vacarme
[geroep; het lawaai van mensen die schreeuwen; oorverdovend lawaai]
datering: 1288 (1251-1300)
etymologie: PR: (PR 1993: 1534); wascarme 1288; moy.néerl. wacharme `hélas! pauvre!'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse)
-
▾ Frans
vacarme
[geroep; het lawaai van mensen die schreeuwen; oorverdovend lawaai]
-
▾ wacht
[het waken; groep personen die iets bewaakt]
-
▾ Deens
vagt
[het waken; groep personen die iets bewaakt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wacht ¯ afl. af waken (jf. vb. våge)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vakt
[het waken, waakdienst; groep personen die iets bewaakt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: entlehnt von mnd. wacht(e0, 'beachung, wacht (holl. wacht)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vakt
[het waken, waakdienst; groep personen die iets bewaakt]
-
▾ Fins
vahti
[het waken; wachter]
<via Zweeds>
datering: 1621 (1601-1650)
etymologie: Bentlin: of Nederduits
bron: Ginneken 1913-1914 Nurmi 1998 Bentlin 2008 (JvG, Stjerncreutz, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Ests
vaht
[groep personen die iets bewaakt]
-
▾ Pools
wachta
[groep personen die iets bewaakt]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Kroatisch
vahta
[groep personen die iets bewaakt]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Russisch
váchta
[het waken; groep personen die iets bewaakt; (sovjettaal) controleplaats bij toegangsdeur, belangeloos werk voor de partij, ploegendienst, nachtdienst; (Bargoens) schavot]
afleidingen en samenstellingen: stojať na váchte
etymologie: Wacht. 1. De daad van waken t. w. voor de veiligheid van 't schip. 2. Kwartier, tijd, dat het waken duurt. 3. De personen, die waken. v. L. In alle deze betekenissen Russ. váchta, quart, geus de quart. Op de Russische vloot zijn er in een etmaal 5 wachten: van 12 uur 's middags tot middernacht 2 wachten van 6 uur, en van middernacht tot 12 uur 's middags 3 wachten van 4 uur. De gehele bemanning wordt ingedeeld in 2 wachten, bij ons: stuurboordwacht en bakboordswacht, bij de Russen: pérvaja váchta (eerste wacht), die aan stuurboord werkt, en vtorąja váchta (tweede wacht), die aan bakboord werkt. Afgeleid van Russ. váchta is een adj. vachtennyj, b. v. in: váchitennyj nacálnik, chef de quart, váchtennyj oficér, officier de quart, váchtennyj Barnat, Journal de quart. Gesubstantiveerd betekent váchtennyj, iemand, die de wacht heeft, in tegenstelling met een podváchtennyj, die van de wacht is afgelost. Russ. stojať na váchte, etre de quart, faire Ie quart, t.o keep the watch, is waarschijnlijk naar het Holl. op de wacht staan.
bron: Dovhopolyj 2005 (VdMeulen 1909, Dovhopolyj p.c.)
-
▾ Bulgaars
vachta
[het waken op een schip; groep personen die een schip bewaakt]
<via Russisch>
bron: Milev 2005 (Milev)
-
▾ Negerhollands
wacht, wach, wak, wagt
[het waken; groep personen die iets bewaakt]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wacht, wach (old 1776), wak (djdj 1926), wagt (Hesseling 1905). old 1776 ook; wacht beetje
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
wakti
[het waken; groep personen die iets bewaakt]
-
▾ Deens
vagt
[het waken; groep personen die iets bewaakt]
-
▾ wacht-een-beetje
[plantennaam]
-
▾ Engels
wait-a-bit, wag-'n-bietjie
[doornplant die aan kleren blijft haken]
datering: 1701-1800 (1701-1750)
status: leenvertaling
etymologie: tr.Afrikaans wacht-een-beetje (now wag-'n-bietjie).
bron: Onions 1983 Silva 1996 (ODEE, DSAE)
-
▾ Engels
wait-a-bit, wag-'n-bietjie
[doornplant die aan kleren blijft haken]
-
▾ wachtel
[kwartel]
-
▾ Deens
vagtel
[kwartel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wachtele 'vagtel' ¯ fællesgermansk *wa´tal@- 'vagtel' afl. af *wak, lydefterlignende gengivelse af vagtelens parringslyd, det såkaldte vagtelslag
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vaktel
[kwartel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: entlehnt von mnd. wachtele (holl. wachtel).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vaktel
[kwartel]
datering: 1639 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: vaktelläte
etymologie: sedan 1639; av lågty. wachtele med samma bet.; trol. ljudhärmande
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vagtel
[kwartel]
-
▾ wachten
[blijven; (verouderd) de wacht houden]
-
▾ Duits
wachten
(dialect)
[blijven]
bron: Smet 1983 (Smet 83)
-
▾ Deens
vogte
[de wacht houden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wachten afl. af wachte (jf. vagt)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vakte, vokte
[bewaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra ty, sm o s vokte; FuT; vogte (bewachen) , neunorw. und anord. vakta < mnd. wachten 'hüten, bewachen, warten' (holl. warten).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vakta
[bewaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vakta; av lågty. wachten med samma bet.; till vakt
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
vahtia
[bewaken]
<via Zweeds>
datering: 1621 (1601-1650)
bron: Ginneken 1913-1914 Häkkinen 2004 Nurmi 1998 (KH, JvG, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
guetter
[goed opletten; ongeduldig wachten; bespieden]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch
etymologie: PR: guaitier 1080; frq. *wahtôn `waken'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Esperanto
gvati
[onbemerkt waarnemen en afwachten, bespieden]
<via Frans>
afleidingen en samenstellingen: gvatisto ‘(militair) waarnemer, verkenner’
etymologie: Geleend via Fr guetter met steun van It guatare. De uitgang -i is standaard voor infinitieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Javindo
wach, wah
[blijven]
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
wacht, wach, wak, wag
[blijven]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wacht, wach (old 1776), wak (djdj 1926), wag (Robertson 1989). old 1776: wacht niet zo lang = no wacht so langdjdj 1926: bewaken, bespieden = hou wak fo. wachten op = wak fo
bron: Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Berbice-Nederlands
wakti
[blijven]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:672)
-
▾ Skepi-Nederlands
wak
[blijven]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Sranantongo
wakti
[blijven]
-
▾ Duits
wachten
(dialect)
[blijven]
-
▾ wachter, wachtman
[bewaker]
-
▾ Engels
wafter
†verouderd
[gewapend konvooischip; gezagvoerder daarvan]
datering: 1482 (1451-1500)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: waft = konvooieren (verouderd); veilig vervoeren
etymologie: App. a. Du. or LG. wachter, lit. guard, f. wachten to guard; but the specific use has not been found in Du. or LG.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Deens
vægte
[bewaker]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits
etymologie: PNOE: nedertysk wachter og tysk Wächter
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vekter
[bewaker, (hist.) nachtwacht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO; fra lty, ty., besl. m. vakt; FuT: mnd. wachter (holl. wachter) oder nhd. Wächter (mhd. wachtære)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
väktare
[bewaker]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: väktarrop, väktaruniform, haremsväktare,; nattväktare, telefonväktare
etymologie: före 1520; fornsv. väktare; av lågty. wechter, ty. Wächter med samma bet.; till vakt
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Russisch
váchter
†verouderd
[bewaker]
etymologie: Wachter. Het in de zeemanswoordenboeken van V. en J. voorkomende, thans verouderde Russ. váchter, garde-magasin, is het Holl. wachter. J. geeft nog als synoniem Russ. magazejnvachter, het Holl. magazijnwachter, z. ald.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Negerhollands
wachtman, wachman, wakman
[bewaker, waker]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: old 1776: hoeder = beestwachman
etymologie: wachtman (old 1776, Hesseling 1905), wachman (old 1776), wakman (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
waktiman
[bewaker, waker]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Aucaans
wakitiman
[bewaker]
<via Sranantongo>
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 20)
-
▾ Surinaams-Javaans
wakter, waktiman(g)
[waker, bewaker, nachtwaker]
<via Sranantongo>
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
wakman
†verouderd
[bewaker]
<via Negerhollands>
-
▾ Engels
wafter
†verouderd
[gewapend konvooischip; gezagvoerder daarvan]
-
▾ wachtgeld
[uitkering]
-
▾ Menadonees
angkèl
[uitkering]
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Menadonees
angkèl
[uitkering]
-
▾ wachthuis
[huis waar de wachters zich bevinden; tijdelijk verblijf voor arrestanten]
-
▾ Engels
vaughouse
†verouderd
[arrestantenlokaal]
datering: 1616 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: ad. Du. wachthuis or LG. wachth×s.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Negerhollands
wachthoes
[huis waar de wachters zich bevinden]
-
▾ Sranantongo
wakti-oso
[wachthok voor een soldaat]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Engels
vaughouse
†verouderd
[arrestantenlokaal]
-
▾ wachtkamer
[kamer waar men kan wachten]
-
▾ Aucaans
wakiti kambaa
[kamer waar men kan wachten]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 54)
-
▾ Aucaans
wakiti kambaa
[kamer waar men kan wachten]
-
▾ wachtmeester
[onderofficier]
-
▾ Russisch
vachmístr
[(hist.) onderofficier in een eskadron]
datering: 1651 (1651-1700)
etymologie: Aus ndl. wachtmeester, oder poln. wachmistrz, das auf ostmd. Wachtmeester zurückgeht, s. Preobr. 1,513, Gorjajev EW.40.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, ESR)
-
▾ Oekraïens
vachmístr
[(hist.) onderofficier in een eskadron]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Azeri
vaxmistr
[(hist.) onderofficier in een Russisch eskadron]
<via Russisch>
bron: Chalilov 2007 (Chalilov)
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
weikmeester
[dorpschef]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Russisch
vachmístr
[(hist.) onderofficier in een eskadron]
-
▾ wachtwoord
[herkenningswoord]
-
▾ Duits
Wachtword
[herkenningswoord]
etymologie: WACHTWORT, n. losung, parole. wol zuerst im ndl. gebildet vgl. wachtwoord, tessera, vigiliarium tessera. Kilian 644; wachtlosung, wacht-wort, parole. Kramer (1719) 257;
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wachtword
[herkenningswoord]
-
▾ wad
[doorwaadbare plaats]
-
▾ Frans
gué
[doorwaadbare plaats]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch
etymologie: PR: lat. vadum, croisé avec un germ. *wad L: frq. *wad `ondiepe plaats'zie Rey
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Lets
vati
[doorwaadbare plaatsen]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: vācu Watten < hol. wadden piekrastes sēkļi
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
vatai
[doorwaadbare plaatsen]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: vok. Watten < ol. wadden
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Frans
gué
[doorwaadbare plaats]
-
▾ wade
[(verouderd) knieholte; kuit]
-
▾ wade
[kleed om iets te bedekken]
-
▾ Frans
watche
(dialect)
[draagband]
etymologie: *Wadjie (fläm.) 'kleines stück stoff'. Vgl. mhd. wât 'kleidungsstück', ndl. lijnwaad 'lein- wand', gewaad 'kleidung' (kollektiv zu mndl. waet). Zu diesem wort kann das fläm. ein dimin. *wadje gebildet haben, dass trefflich zu dem lütt. watche passt.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
watche
(dialect)
[draagband]
-
▾ wade
[(verouderd) sleepnet]
-
▾ Frans
wade
†verouderd
(dialect)
[sleepnet]
-
▾ Frans
wade
†verouderd
(dialect)
[sleepnet]
-
▾ wadraak
[bepaalde hark]
-
▾ Frans
wadracque
(dialect)
[schoffel om mortel aan te brengen]
afleidingen en samenstellingen: wadracquer '(de mortel) omroeren met een "wadracque"'
etymologie: Fläm. *wadrake 'rechen für den mörtel' ist zwar nirgends belegt, ergibt sich aber ohne weiteres als zuss. von "wad" 'durchwatbare stelle' und "rake" 'rechen'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wadracque
(dialect)
[schoffel om mortel aan te brengen]
-
▾ wafel
[gebak]
-
▾ Engels
waffle
[gebak; wafelpatroon; wafeldoek]
datering: 1744 (1701-1750)
afleidingen en samenstellingen: waffle frolic, party; waffle-iron, an iron utensil for baking waffles over a fire; waffle stomper U.S. slang, a boot or shoe with a heavy, ridged sole.
etymologie: a. Du. wafel: see wafer n.
bron: Onions 1983 (OED2 (U.S.), ODEE)
-
▾ Duits
Waffel
[gebak; wafelijzer; wafeldoek; wafelpatroon]
datering: 1551-1600
afleidingen en samenstellingen: einen an der Waffel haben=ze niet op een rijtje hebben
etymologie: Entlehnung. Aus nndl. wafel, mndl. wafel(e) übernommen. Daneben fläm. wAfer. Die Entlehnungen in die romanischen Sprachen (frz. gaufre usw.) bedeuten auch "Honigwabe", so daß von dieser Bedeutung auszugehen sein wird. Das Wort gehört aber wohl nicht unmittelbar zu Wabe, sondern ist eine zu ihm parallele Bildung aus weben. DU: niederl. wafel < mniederl. wafel, bezeichnete sowohl das Gebäck als auch die Eisenplatte, mit der es gebacken wurde, verw. mit weben, also urspr.= Gewebe, Geflecht, dann: Wabe, Wabenförmiges Bluhme:
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Bluhme)
-
▾ Deens
vaffel
[gebak; wafelpatroon]
afleidingen en samenstellingen: isvaffel=ijswafel, vaffeljern=wafelijzer, vaffelmand=wafelman, vaffelvævet=wafelgeweven
etymologie: PNOE: fra middelnederlandsk w¤fel 'vaffel' ¯ fællesgermansk *w•¡l@- 'vaffel', egl. 'en kage der ligner en bikage', afl. af *w•¡@- 'bikage, vokskage', egl. 'vævet mønster', afl. af *we¡an 'væve' (jf. væve). EO: van Middelnederlands, OOD en FuT: Nederduits (of Nederlands), Kluge: Entlehnung. Aus nndl. wafel, mndl. wafel(e) übernommen. Daneben fläm. wAfer. Die Entlehnungen in die romanischen Sprachen (frz. gaufre usw.) bedeuten auch "Honigwabe", so daß von dieser Bedeutung auszugehen sein wird. Das Wort gehört aber wohl nicht unmittelbar zu Wabe, sondern ist eine zu ihm parallele Bildung aus weben. DU: niederl. wafel < mniederl. wafel, bezeichnete sowohl das Gebäck als auch die Eisenplatte, mit der es gebacken wurde, verw. mit weben, also urspr.= Gewebe, Geflecht, dann: Wabe, Wabenförmiges Bluhme:
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Duden Universal 2003 Falk 1910-1911 Kluge 2002 Nielsen 1989 Arnesen (PNOE, EO, OOD, FuT, Arnesen, Kluge, Duden Universal, Bluhme)
-
▾ Noors
vaffel
[gebak]
etymologie: BO: fra lty, av sm o s ty. Wabe, 'vokskake i bikube', besl m vebe; FuT: entlehnt von nd. wafel (holl. wafel), wovon auch nhd. Waffel und engl. waffle.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Zweeds
våffla
[gebak]
datering: 1642 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: våffellagg, våffelsmet
etymologie: sedan 1642; av lågty. wafel, ty. Waffel med samma bet.; besl. med goffrera, wafer, väva
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
vohveli
[luchtig gebak]
<via Zweeds>
datering: 1826 (1801-1850)
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
gaufre
[(stroop)wafel]
datering: 1101-1200 (1101-1150)
status: frankisch
afleidingen en samenstellingen: gaufrer, gaufrage, gaufrette, gaugreur, gaufrier, gaufroir, gaufrure
etymologie: PR: walfre xii; a.frq. *wafla (1990: wafel) `rayon de miel (honingraat)'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Valkhoff, Larousse)
-
▾ Russisch
váflja
[gebak; (Bargoens) oraal-genitaal contact]
datering: 1717 (1701-1750)
etymologie: (Čechov u.a.). Entlehnt aus nhd. Waffel, oder ndd. Wafel, bzw. ndl. wafel, die zu nhd. Wabe gehören, s. Kluge-Götze EW. 665, Falk-Torp 1341.VdMeulen: Wafel, het bekende geruite gebak. Russ. váflja, in het Akad. Wdb. 1, 344 omschreven als: četverougoľnyj s kletkami blinok iz židkago rastvora krupičatoj muki na slivkách i jajcach, ispečennyj na osobo ustroennom železnom pribore (een vierhoekige kleine pannekoek met ruiten, uit een vloeibaar mengsel van bloem, room en eieren, gebakken op een bijzonder gemaakt ijzeren toestel). In de russ.-ndl. woordenlijst van Sewel (St. Petersburg 1717) leest men: vafel imja prjažen'e (naam van in boter gebakken deeg) ... wafel. In de russ. woordenboeken wordt váflja beschouwd als een ontlening aan hd. waffel; men zou dan misschien nog eerder kunnen denken aan ndd. wafel. Toch is de ndl. oorsprong waarschijnlijker. Noemt niet het Ndl.-Fr. wdb. van Marin (2de druk, Amsterdam 1730) wafel een: dun gebak in Holland zeer gemeen? En zag niet de Groningse hoogleraar in de Ndl. taal- en letterkunde B. H. Lulofs nog in 1826 op de kermis te Wandsbeck bij Hamburg een echte Hollandse wafelkraam? of om het met zijn eigen woorden te zeggen, zoals hij het beschrijft in zijn Reis-togtje met de stoomboot naar Hamburg in den zomer van 1826, 2, 391: Immers, mijn vriend! er stond eene wafelkraam, en wel eene Hollandsche wafelkraam, op het marktveld des dorps. Over Peters bezoek aan de kermis te Zaandam met haar kramen in november 1697 zie Scheltema 2, 270. De. vaffel komt ook niet in aanmerking, evenmin zw. vāffla. Russ. váflja (bij Sewel nog vafel) kan uit ndl. wafel zijn ontstaan op dezelfde wijze als b.v. russ. kéglja (naast ouder kegel' en kegl') uit hd. (of ndl. 1) kegel. Afleidingen zijn het adj. váfeľnyj (b.v. váfeľnaja forma: wafelvorm, wafelijzer; váfel'пое testo: wafeldeeg) en de subst. váfeľnik: wafelbakker of wafelverkoper en váfel'nica: wafelbakster of wafelverkoopster, ook: wafelijzer.
bron: Černych 1993 Dovhopolyj 2005 Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1959, Dovhopolyj p.c.)
-
▾ Oekraïens
váflja
[geruit gebak]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Azeri
vafli
[geruite droge koek]
<via Russisch>
bron: Chalilov 2007 (Chalilov)
-
▾ Lets
vafele
[geruite droge koek]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: vācu Waffel < hol.
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
vaflis
[geruite droge koek]
<via Duits>
-
▾ Litouws
gofras
[dun plaatijzer gebruikt in de bouw]
<via Frans>
-
▾ Grieks
bafla /vafla/
[gebak]
<via Amerikaans-Engels>
bron: LTKN 1999 (LTKN)
-
▾ Grieks
gkofreta /gofréta/
[(stroop)wafeltje]
<via Frans>
bron: LTKN 1999 (LTKN)
-
▾ Esperanto
vaflo
[gebak]
<via Duits>
datering: 1889 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: vaflofero ‘wafelijzer’, kremvaflo ‘slagroomwafel’
etymologie: Geleend via Du Wafel met steun van Eng waffle en Pl wafel. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 5)
-
▾ Turks
gofret
[gebak met wafelpatroon]
<via Frans>
bron: Kiris 2008 (Kiris)
-
▾ Madoerees
bapēl
[gebak]
afleidingen en samenstellingen: ēmbapēl, abapēl = van eieren bijvoorbeeld wafels bakken
etymologie: dialect Sumēnēp: bāpēl
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Makassaars
bâbelé, mâbelé
[wafel van tot deeg gemaakt meel met eieren en suiker, dat in een vorm wordt gedaan die op een kolenvuurtje wordt gezet]
afleidingen en samenstellingen: pábâbelang = bakvorm
etymologie: dialecten van Makassar, Maros, Pangkajéné, Jénepponto: bâpelé & pábêpelang
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Japans
wāferu, wāheru
†verouderd
[gebak]
-
▾ Amerikaans-Engels
waffle
[gebak]
datering: 1744 (1701-1750)
afleidingen en samenstellingen: waffle party
etymologie: Du. wafel.; CITAAT: 1744 We had the wafel-frolic at Miss Walton's talked of before your departure; [...] 1906 Before she could reply, Sarah came in with hot waffles.
bron: Bartlett 1849 Carpenter 1908-1909 Craigie 1938-1944 Flexner 1976 Mencken 1937-1948 (Craigie, Bartlett, Neumann, Carpenter, Flexner 1976, Mencken 108, Sup. I, Marckwardt, White, Van der Sijs 2009)
-
▾ Papiaments
wafel
†verouderd
[gebak]
-
▾ Engels
waffle
[gebak; wafelpatroon; wafeldoek]
-
▾ wafelijzer
[bakvorm om wafels te bakken]
-
▾ Amerikaans-Engels
waffle-iron
[bakvorm om wafels te bakken]
datering: 1794 (1751-1800)
etymologie: Dutch wafelyzen; Craigie geeft geen etym.
bron: Bartlett 1849 Craigie 1938-1944 Mencken 1937-1948 (Craigie, Bartlett, Mencken Sup. I, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
waffle-iron
[bakvorm om wafels te bakken]
-
▾ waffel
[mond; draai om de oren]
-
▾ Duits
Waffel
[mond, klap op de mond, oorvijg]
etymologie: waffel kann auch schlag aufs maul, ohrfeige sein, vgl. wäffling und waffe: ein wafflen gäben, colaphum infringere, incutere, depalmare aliquem. Maaler 482d. dieselbe bedeutung kann auch ndl. wafel haben. aus dem deutschen kommt schwed. waffla ohrfeige; die waffeln 'zähne'. vom Niederrhein notiert waffel Klein prov. wb. 2, 224. das wort lebt auch im ndl.: die schriftsprache hat wafel (daneben wauwel) als familiären ausdruck, ebenso kennen es die mundarten.
bron: Grimm 1854-1971 Stefan (Grimm, Stefan p.c.)
-
▾ Deens
vaffel
[klap op de mond, oorvijg]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: FuT: Die übertragene bed. "ohrfeige" findet sich außer im nord. auch bei holl. wafel. OOD: fra ty. dial. waffel, slag paa munden, opr.: stor, hængende mund, holl. wafel, d. s.; til ty. dial. waffe, stor mund, waf(f)en, tale, hyle, egl. et lydord; ordet er nu knyttet til (og opfattes som sa. ord som
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 WNT 1882-1998 (OOD, FuT, WNT, Grimm)
-
▾ Duits
Waffel
[mond, klap op de mond, oorvijg]
-
▾ wagen
[voertuig; beweegbare rol van schrijfmachine]
-
▾ Engels
wagon, waggon
[voertuig]
datering: 1511 (1501-1550)
afleidingen en samenstellingen: wagon-cover, -frame, -hire, -horse, -ox, -pole, -rut, -sail, -shed, -spoke, -spoor, -sprag, -tilt, -tongue, -wheel, whip. b. objective and obj. genitive, as wagon builder, driver, maker, making. c. instrumental, as wagon-travelling; d. similative, as wagon-shaped adj. 13. Special comb.: wagon-bed; wagon-boiler; wagon boss; wagon-bow; wagon box; wagon-breast; wagon chest; wagon-coach; wagon-corps; wagon-coupling; wagon-drag; wagon-drift S. Afr.; wagon-galleryh; wagon-hammer; wagon-house; wagon-hunter; wagon-jack, -lock; wagon-man; wagon-master; wagon-road; wagon-roof; wagon table; wagon-tent S. Afr.; wagon-tipper; wagon-top; wagon-track; wagon-train; wagon-tree = wagenboom; wagon-vault; wagon-work; wagon-wright; wagon-yard
etymologie: Early mod.E. wagan, waghen, a. Du. wagen (formerly also written waghen) = OE. wae<asg>n wain. In Du. (as in Ger.) wagen has always been the most general term for a wheeled vehicle; in the 16th c. it was adopted into Eng. in this wide sense (see 2 below) as well as in the specific military application (sense 1) learned in the continental wars. The Eng. dicts. of the 18th c. have the spelling waggon, exc. Johnson, who gives wagon without remark, though all his examples have waggon. Todd 1818 prefers wagon for etymological reasons, but says that waggon is the prevailing form. Webster 1828 gives wagon, remarking that `the old orthography, waggon, seems to be falling into disuse'. Smart 1836 gives waggon as the current form, and wagon as `a disused spelling'. Stormonth 1884 and Cassell 1888 have waggon, wagon; later dicts. wagon either alone or in the first place. In Great Britain waggon is still very commonly used; in the U.S. it is rare.The Eng. word has been adopted in Fr. as wagon, vagon <ph>vagO+~</ph> in the sense of `railway coach or carriage', a meaning which is now obsolete in Eng.. So also G. waggon (pronounced as Fr.).
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, White)
-
▾ Duits
Waggon
[spoorwagen]
<via Engels>
datering: 1851-1900
etymologie: Entlehnt aus ne. waggon, dieses aus nndl. wagen "Wagen" (Wagen). Die heutige Aussprache in nachträglicher Französisierung. Bluhme: Lehnwort: ne. < nl. < frz. <nl.
bron: Duden Fremd 1990 Kluge 2002 (Kluge, Duden Fremd, Bluhme)
-
▾ Deens
wagon
[voertuig]
<via Frans>
etymologie: fra fransk wagon ¯ engelsk waggon 'arbejdsvogn' ¯ nederlandsk wagen 'vogn' (jf. vogn) . Fremmed2: eng., af holl. wagen arbejdsvogn, beslægtet med da. vogn.
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, PNOE, Fremmed2)
-
▾ Zweeds
wagon
[deel van een trein waarin personen vervoerd worden]
<via Frans>
datering: 1849 (1801-1850)
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1849; av fra. wagon med samma bet.; av eng. waggon, nederl. wagen 'vagn'; jfr vagn
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
wagon
[rijtuig op een rails, getrokken door een locomotief; treinwagon bedoeld voor goederen- of veevervoer; de inhoud van een wagon]
<via Engels>
datering: 1780 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: wagon-bar, wagon-citerne, wagon-foudre, wagon-lit, wagonnée, wagonnet, wagonnier, wagon-poste, wagon-réservoir, wagon-restaurant, wagon-salon, wagon-tombereau, wagon-trémie, wagon-vanne
etymologie: 1829; `chariot de transport de houille' 1780; mot angl.
bron: Robert 1993 Walter 1997 (PRobert, Walter)
-
▾ Italiaans
vagone
[wagon; (fig.) hoop, massa, berg]
<via Frans>
-
▾ Spaans
vagón
[wagon]
<via Engels>
datering: 1850 (1801-1850)
afleidingen en samenstellingen: vagoneta, med. S. xv
etymologie: Tom. del ingl. waggon `carro', por conducto del fr. wagon `vagón', 1780.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Portugees
vagão
[spoorwegvehikel]
<via Frans>
datering: 1858 (1851-1900)
etymologie: Do fr. wagon, deriv. do ing. waggon.
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Baskisch
bagoi
[treinwagon]
<via Spaans>
datering: 1961 (1951-2000)
etymologie: Geen vermeldingen in Azk en Lh, maar wel in Sar 2, met als eerste voorkomen de vorm bagon (1900). Het verlies van de nasaal n ten gunste van de halfvocaal i is regelmatig in deze positie.
bron: Sarasola 1984-1995 (Sar 2)
-
▾ Pools
wagon
[spoorwegwagon]
<via Engels>
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Kroatisch
vagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
afleidingen en samenstellingen: vagonaš, vagonet, vagonirati, vagonski
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Macedonisch
vagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
-
▾ Servisch
vagon
[rijtuig op rails; hoeveelheid goederen die past in een goederenwagon]
<via Engels>
-
▾ Sloveens
vagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
bron: Tavzes 2002 (Tavzes)
-
▾ Sloveens
vagonet
[kleine wagon]
<via Frans>
bron: Tavzes 2002 (Tavzes)
-
▾ Bulgaars
vagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
bron: Milev 2005 (Milev)
-
▾ Litouws
vagonas
[rijtuig op een rails, getrokken door een locomotief; treinwagon bedoeld voor goederen- of veevervoer; de inhoud van een wagon]
<via Frans>
-
▾ Grieks
bagoni /wagoni/
[transportvoertuig]
<via Engels>
bron: LTKN 1999 (LTKN)
-
▾ Maltees
vagun
[rijtuig op rails]
<via Italiaans>
bron: Aquilina 2006 (Aquilina)
-
▾ Esperanto
vagono
[rijtuig op rails, wagon]
<via Frans>
afleidingen en samenstellingen: vagonaro ‘trein’, bufedvagono ‘restauratiewagen’
etymologie: Geleend via Fr wagon. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Turks
vagon
[spoorwagen]
<via Engels>
-
▾ Koerdisch
wagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
bron: Qilorî 2002 (Qilorî)
-
▾ Perzisch
vâgon, (spreektaal) gun
[spoorwagen]
<via Frans>
-
▾ Arabisch (MSA)
fākūn
[spoorwagen]
<via Frans>
bron: Wehr 1961 (Wehr)
-
▾ Arabisch (Irak)
fārgōn
[spoorwagen]
<via Frans>
bron: Woodhead 1967 (Woodhead)
-
▾ Arabisch (Palestina)
fagōn, vagōn
[spoorwagen]
<via Frans>
bron: Otten (Otten, p.c.)
- ▾ Arabisch (Marokko) fagu [spoorwagen] <via Frans>
-
▾ Indonesisch
wagen
[beweegbare rol van schrijfmachine]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Chinees-Maleis
wakhen
[voertuig]
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Papiaments
waha (ouder: wagen)
†verouderd
[voertuig voortgetrokken door lastdier(en)]
datering: 1859 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: waha di morto (lijkwagen)
etymologie: Uit: Putman1859 p.42 : Uit Ewijk p. 122
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wagi
[voertuig, kar, auto]
datering: 1855 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: fayawagi (brandweerauto); wagikaw (os)
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Aucaans
wagi
[voertuig]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 48)
-
▾ Saramakkaans
wági
[voertuig, kar]
<via Sranantongo>
bron: WOLD (WOLD)
-
▾ Arowaks
wagen
[voertuig]
bron: Robertson 1983 (Robertson 1983)
-
▾ Surinaams-Javaans
wagé
[wagon, lorrie, kar, kruiwagen]
<via Sranantongo>
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Engels
wagon, waggon
[voertuig]
-
▾ wagen
[riskeren]
-
▾ Deens
vove
[riskeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: vovehals=waaghals
etymologie: fra nedertysk wagen 'sætte på spil' afl. af wage 'vægt, vægtskål'; egl. 'lægge noget på vægtskålen'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vove, våge
[riskeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: norr vaga, fra lty; FuT: von mnd. wâgen, 'aufs spiel setzen' (holl. wagen)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
våga
[durven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vagha; av lågty. wagen 'sätta på spel'; till 2våg i en äldre bet. 'oviss utgång'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Sranantongo
wagri
[riskeren]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Deens
vove
[riskeren]
-
▾ wagen
[bewegen, in beweging zijn]
-
▾ Frans
waguer
(dialect)
[instorten, in grote hoeveelheden neerstorten; storten van een karrenvracht hooi]
datering: 1490 (1451-1500)
afleidingen en samenstellingen: (Aflandr.:) wagaige 'het uitbaggeren', waglots 'puin/afval in de rivierbocht'; (hedendaags dialekt:) riwaguer, wake, waguêye, waguêre, wagueler, etc.
etymologie: Wagen (mndl.) 'bewegen, schütteln'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
waguer
(dialect)
[instorten, in grote hoeveelheden neerstorten; storten van een karrenvracht hooi]
-
▾ wagenaar
[(verouderd) voerman, wagenmenner; bepaald sterrenbeeld]
-
▾ Engels
wagoner, waggoner
[voerman, wagenmenner; bepaald sterrenbeeld]
datering: 1544 (1501-1550)
etymologie: f. wagon n. + -er1; perh. orig. a. Du. waghenaer (now wagenaar) of equivalent formation.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Engels
wagoner, waggoner
[voerman, wagenmenner; bepaald sterrenbeeld]
-
▾ wagenboom
[boom tussen voor- en achterstel van een wagen; Zuid-Afrikaanse boom]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wagenboom, waboom
[Zuid-Afrikaanse boom]
datering: 1790 (1751-1800)
etymologie: Du., f. wagen wagon + boom tree.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wagenboom, waboom
[Zuid-Afrikaanse boom]
-
▾ wagenburg
[(verouderd) verschansing gevormd door wagens]
-
▾ Engels
wagon-borough
[verschansing gevormd door wagens]
-
▾ Engels
wagon-borough
[verschansing gevormd door wagens]
-
▾ wagenkist
[kist op een ossenwagen]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wakis
[kist op een ossenwagen]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wakis
[kist op een ossenwagen]
<via Afrikaans>
-
▾ wagenman
[(verouderd) voerman]
-
▾ Sranantongo
wagiman
[voerman, vuilnisman, kruier]
bron: Blanker 2005 (Prisma SN)
-
▾ Sranantongo
wagiman
[voerman, vuilnisman, kruier]
-
▾ wagenmeester
[opzichter over voertuigen]
-
▾ Frans
vaguemestre
[(verouderd) officier belast met de wacht over de uitrusting; onderofficier belast met de post]
datering: 1667 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: PR: 1825; 'officier maître d'équipages' 1667; all. Wagenmeister
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff, FEW)
-
▾ Frans
vaguemestre
[(verouderd) officier belast met de wacht over de uitrusting; onderofficier belast met de post]
-
▾ wagenschot
[wandbeschot]
-
▾ Engels
wainscot
[eikenhout van uitstekende kwaliteit; wandbeschot, lambrisering]
datering: 1352 (1351-1400)
afleidingen en samenstellingen: wainscot board, colour, log, oak, rafter, timber, work; wainscot chair, a panel-back chair (see panel n.1 21). b. parasynthetic, as wainscot-faced adj.; c. similative, as wainscot joined adj.
etymologie: ad. MLG. wagenschot (1389 in Schiller and Lübben), app. f. wagen carriage, wagon + schot (of uncertain meaning; cf. bokenschot, mod.LG. bökenschot, beechwood of superior quality). Cf. 16th c. Flemish waegheschot, waeghenschot (Kilian), WFlemish wageschot (De Bo), Du. wagenschot, WFris. wagenskot. The synonymous Flem. or Du. wandschot (Kilian), which may be the source of some of the Eng. forms, is either an etymologizing perversion of wagenschot or an independent formation on wand wall of a room. The Eng. examples of the word are earlier than those given in the MLG. and MDu. dicts., and the first element appears already in the earliest instances assimilated to the Eng. wain n.1The etymology as above stated does not clearly account for the meaning, and there have been attempts to explain the first element differently. Kilian (1598) identifies it with Flem. waeghe wave, taking it to refer to the undulation in the grain of the wood. Some modern scholars regard it as an alteration of MDu. weeg wall (= OFris. wâch, OE. wáh, wough). These suggestions are however open to strong objection, and the probability is that the first element is really wagen, though the original meaning of the compound remains for the present obscure.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, White)
-
▾ Engels
wainscot
[eikenhout van uitstekende kwaliteit; wandbeschot, lambrisering]
-
▾ wagenschot
[(verouderd) wegenbelasting]
-
▾ Frans
wagenscot, wagenscof
†verouderd
(dialect)
[recht van verkeer, van doorgang]
etymologie: Das wort ist im mndl. in dieser bed. nicht belegt, hat aber doch wohl existiert als zuss. von wagen 'wagen' und schot 'steuer'. Vgl. als ähnliche bildungen mndl. wagengelt, wagenloon.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wagenscot, wagenscof
†verouderd
(dialect)
[recht van verkeer, van doorgang]
-
▾ waggelen
[wankelen]
-
▾ Duits
wacklen
[wankelen]
-
▾ Duits
wacklen
[wankelen]
-
▾ Waghenaer
[naam van Lucas Janssen Waghenaer, die in 1584 een zeeatlas vervaardigde]
-
▾ wagon
[spoorwagen]
-
▾ Indonesisch
wahon
[spoorwagen]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
wahon
[spoorwagen]
afleidingen en samenstellingen: mubil wahon = truck
etymologie: mubil = auto
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Soendanees
wagon
[spoorwagen]
bron: Coolsma 1913 (Coo1913)
-
▾ Indonesisch
wahon
[spoorwagen]
-
▾ wak
[(gewestelijk) vochtig]
-
▾ Duits
Wak
(dialect)
[hui, wei]
etymologie: Wack II nur vereinz. neben wętjən wak in Dinsl; ob eine Abl. zu ndl. wak, mndl. wack »feucht, nass«? Sg. t. n.: Molken.
bron: RhWB 1928-1971 (RhWB)
-
▾ Duits
Wake
(dialect)
[plant van de Russenfamilie]
afleidingen en samenstellingen: Wakenblume=zwanenbloem
etymologie: WAKE, f. in der Wetterau benennung der binse. Kehrein 437. Pfister 328. wahrscheinlich zu ndl. wak 'feucht' (s. oben). daselbst kommt auch wakenblume für die wasserviole vor. Gebruikt in Hessen
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Frans
wagage
[vette rivierklei]
datering: 1877 (1851-1900)
status: afleiding
etymologie: PR: mot dial., du néerl. wak `humide'.FEW: Simplex lütt. "wake", daarnaast meerdere afgeleide dialektvormen.Ndl. wak lebt auch im fläm. Daher ist der übergang des adj. in die angrenzenden nörd- lichen mundarten ohne weiteres verständlich. Wo die ablt. (u.a. "wagage") gebildet worden ist, bleibt unklar; dass sie auch im norden gebildet worden ist, zeigt schon der anlaut.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, FEW)
-
▾ Duits
Wak
(dialect)
[hui, wei]
-
▾ waken
[niet (gaan) slapen]
-
▾ Deens
vage
[over een schip: (goed) blijven drijven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: OOD: formen vage skyldes laan ell. indflydelse fra nt. ell. holl. waken i sa. bet., Alnæs p. 5
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Alnæs)
-
▾ Noors
vake
[over een schip: (goed) blijven drijven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: OOD: formen vage skyldes laan ell. indflydelse fra nt. ell. holl. waken i sa. bet., Alnæs p. 5
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Alnæs)
-
▾ Negerhollands
waek
[niet (gaan) slapen]
-
▾ Papiaments
wak (ouder: waak)
[zien; (verouderd) niet gaan slapen, de wacht houden]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit Putman1859: p.90: "Waken - waak". ; Uit Ewijk p. 122
bron: Putman 1859 Putte 2008 (Putman1859; Putte PN; Ewijk; Noordegraaf, Jan (2015), ‘Lexicografie op Curaçao. Abraham Jesurun en zijn woordenlijst van het Papiaments (1898)’, in: Trefwoord 2015, http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord.)
-
▾ Deens
vage
[over een schip: (goed) blijven drijven]
-
▾ waker
[iemand die of iets dat als wachter functioneert]
-
▾ Duits
Waker
[plek waar het kompas staat]
etymologie: wol das ndl. waker, das auch ein tag und nacht brennendes licht bezeichnet (s. DWB wacher 2); ein solches befindet sich bei dem kompasz.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Deens
vager
[verankerde drijver; permanent brandende lont op de voorkant van een schip; korte wimpel voor het bepalen van de windrichting]
etymologie: PNOE: fra nedertysk el. nederlandsk waker afl. af waken 'være synlig over vandet', egl. 'våge'. OOD: i formen vager fra holl., nt. waker, Stefan: zie ook Noors en Duits, lijkt me niet ambigu., Grimm: wol das ndl. waker, das auch ein tag und nacht brennendes licht bezeichnet (s. DWB wacher 2); ein solches befindet sich bei dem kompasz.
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 (Fremmedordbog, PNOE, OOD, FuT, Grimm)
-
▾ Noors
vaker
[zak- of worstvormige wimpel die de windrichting wijst; drijver; kleine wimpel in de masttop van een zeilboot]
-
▾ Zweeds
vakare
[verankerde drijver]
datering: 1741 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1741; av lågty., nederl. waker med samma bet., till waken 'vara synlig över vattnet'; av samma urspr. som 1vaka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Javaans
waker
(dialect)
[nachtwaker]
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2007)
-
▾ Duits
Waker
[plek waar het kompas staat]
-
▾ wakker
[niet slapend; levendig, kloek, flink]
-
▾ Noors
vakker
[mooi, schoon, fraai]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, sm o s norr vakr; FuT: entlehnt von mnd. wacker, 'wachsam, munter, flink, wacker' (holl. wakker) und nhd. wacker < ahd. wackar = ags. wacor 'wachsam, aufmerksam', anord. vaker, 'wachsam, wacker, unerschrocken' (neunorw. vak). Das wort hatte im ält.dän. dieselben bed. wie im mnd.; die bed. 'schön' scheint sich im nord. entwickelt zu haben.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Negerhollands
wakker, wākǝ, waku
[niet slapend]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wakker (old 1776, Hesseling 1905), wākǝ, waku (djdj 1926). old 1776: wakker maken = maak wakker
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noors
vakker
[mooi, schoon, fraai]
-
▾ wakkeren
[wakker houden; wakker maken; toenemen in graad;]
-
▾ Duits
wackern
[wakker houden; sieren; (zeemanstaal) aanwakkeren van de wind]
etymologie: nach dem ndl. wakkeren. Ook: ntransitv frisch, rege werden in der seemännischen redensart der wind wackert, er beginnt zu wehen, wenn er vorher still gewesen ist.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
wackern
[wakker houden; sieren; (zeemanstaal) aanwakkeren van de wind]
-
▾ wal
[verhoging]
-
▾ Deens
vold
[verhoging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wal ¯ latin vallum 'forskansning, palisadeværk' afl. af vallus 'pæl'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
voll
[ophoping van grond]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: gj lty wal 'demning'fra lat. vallum'; FuT: entlenht von mnd. wal
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vall
[verhoging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: banvall, fästningsvall, sandvall, snövall, strandvall
etymologie: före 1520; fornsv. vall; av lågty. wal med samma bet.; av lat. vallum 'förskansning'; jfr grundval, intervall
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
valli
[verhoging, steile helling]
<via Zweeds>
-
▾ Ests
vall
[verhoging]
-
▾ Frans
wael, wal
†verouderd
(dialect)
[vijver]
datering: 1385 (1351-1400)
etymologie: Die verschiedenheit der orthographie beruht darauf, dass im mndl. zwei semantisch teilweise identische wörter, "wal" und "wael", bestehen.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
wal
[verhoging, kant]
-
▾ Deens
vold
[verhoging]
-
▾ Walcherse koorts
[milde vorm van malaria die op Walcheren voorkwam en die in 1809 vele duizenden Engelse soldaten trof die streden tegen Napoleon]
-
▾ walen
[keren, kenteren]
-
▾ Frans
waler; wâler
(dialect)
[aarzelen, steeds van plaats wisselen; hard lopen zonder doel]
-
▾ Frans
waler; wâler
(dialect)
[aarzelen, steeds van plaats wisselen; hard lopen zonder doel]
-
▾ walgen
[afkeer voelen]
-
▾ Papiaments
wal
[misselijk voelen, misselijk doen voelen]
etymologie: mi stoma ta wal (ik voel me misselijk, ik word misselijk)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
wal
[misselijk voelen, misselijk doen voelen]
-
▾ walgvogel
[dodo]
-
▾ Duits
Walgvogel
[dodo]
etymologie: WALGVOGEL, m. der strauszkasuar, dronte, tölpel, didus ineptus L. Nemnich 2, 1412. Zedler 52, 1594. Campe. aus dem ndl.; der vogel hat seinen namen von walgen 'ekel erregen' erhalten:
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Walgvogel
[dodo]
-
▾ walken
[vollen]
-
▾ Engels
walk
[vollen]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
etymologie: - (M)LG., (M)Du. (see prec.); perh.partly from the agent-noun walkER1 (surviving dial.till xix and as a surname) in OE. wealcere, (M)LG., (M)Du. walker, OHG. walka<lengte>ri (G.walker); ult.identical with WALK1.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
walk
[vollen]
-
▾ walm
[damp; (Vlaams) opborrelende stroom vloeistof]
-
▾ Frans
wame; wasme
(dialect)
[vijver; modderige plek; moeras]
etymologie: Lebt in ndl. weiter in der bed. 'aufsteigender dichter rauch'; die ältere bed. 'quelle' aber noch im westfläm. Auf ihr beruhen auch einige ortsnamen, bei Mons und in den departementen Ardennes und Meuse. Mndl. walm ist das gleiche wort wie walm 'das kochen' (s. FEW *walm (anfrk.)).
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Papiaments
walm
†verouderd
[damp]
-
▾ Frans
wame; wasme
(dialect)
[vijver; modderige plek; moeras]
-
▾ walm
[(gewestelijk) (bundel) dekstro]
-
▾ Frans
wâ, wå, wau, wā
(dialect)
[bos stro, dekriet]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
afleidingen en samenstellingen: wâmale, wåmê, wåmêye, wâmer, pî-wå, etc.
etymologie: Walm (mndl.) hat die bed. 'bündel stroh' noch heute im fläm.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wâ, wå, wau, wā
(dialect)
[bos stro, dekriet]
-
▾ walnoot
[okkernoot]
-
▾ Duits
Walnuß
[okkernoot]
datering: 1751-1800
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Kluge: Übernommen aus dem Niederdeutschen: mndd. walnut, mndl. walnote; entsprechend ae. wealh-hnutu, anord. valhnot. Übersetzung von ml. nux gallica (mit *walha- "welsch"; welsch), wie mhd. walhisch nuz. Der Baum ist vor allem in Gallien angepflanzt worden. Bluhme: Lehnwort: nd. nl. nrhein.
bron: Bluhme 2005 Kluge 2002 (Kluge, Bluhme)
-
▾ Duits
Walnuß
[okkernoot]
-
▾ walrus
[zeeroofdier]
-
▾ Fries
walrus
[zeeroofdier]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Engels
walrus
[zeeroofdier]
datering: 1655 (1651-1700)
afleidingen en samenstellingen: walrus-beef, -boat, calf, -fishing, -hide, -ivory. walrus moustache, a large moustache which overhangs the lips (thus resembling the whiskers of a walrus); similarly walrus whiskers.
etymologie: probably a. Du. walrus (walros). Compare (i) LG. walross, G. walross (earlier also walruss, walrusch), Sw. hvalross, valross (valruss), Da. hvalros (earlier also hvalrusk), walrus; (ii) OE. horschwael, early mod.G. rosswal, russwal, Norw. russhval, walrus, ? OFr. rohal, rohart, rochal (whence med.L. rohanlum, -allum) walrus-ivory; see ruel. The forms under (i) appear to be later than those under (ii) from which they perh. arose (? in Du.) by metathesis on some analogy such as that of Du. walvisch whale. The interpretation of formation (ii) as `horse-whale' (zoologically improbable) appears to be only one of the various popular etymologies that have influenced the forms of the word. Ultimately a confusion, either within or outside the Scandinavian languages, has perhaps taken place between ON. hrosshvalr a kind of whale, and rosmhvalr walrus. The latter is related obscurely to ON. rosmall, Norw. rosmaal, rosmaar, Da. rosmaer, -er, -ar walrus, whence the scientific specific name rosmarus. See rosmarine2. Some scholars have connected rosm- with ON., Icel. rostungr walrus, and assumed relationship of both with ON. rau<edh>r red. (Cf. rorqual and OHG. ros(a)mo redness.) This is zoologically possible, but it seems more likely that rosm- is a corruption of some non-Teut. word: cf. morse.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, White)
-
▾ Duits
Walroß
[zeeroofdier]
datering: 16e eeuw (1501-1550)
etymologie: SnSubstantiv Neutrum erw.erweiterter Standardwortschatz fach.fachsprachlich (16. Jh.)Entlehnung. Übernommen aus nndl. walros, walrus, das seinerseits umgestellt ist aus entlehntem anord. hrosshvalr m. und rosmhvalr m. Vermutlich ist das zweite die ältere Form; seine Deutung ist unsicher - vielleicht zu ahd. rosamo m. "Röte, Rost" wegen der leicht rotbraunen Farbe. Duden Universal: niederl. walrus, Umstellung u. Vermischung von aisl. hrosshvalr= eine Art Wal u. aisl. rosmhvalr= Walross, 2. Bestandteil der beiden aisl. Wörter zu Wal, 1. Bestandteil von hrosshvalr zu Ross, 1. Bestandteil von rosmhvalr verw. mit Rost, also eigtl. Mischung von »Rosswal« u. »Ro(s)twal« Grimm: die form geht mit engl. walrus, dän. hvalros, schwed. hvalross und valruss zurück auf ndl. walros, walrus. dies beruht auf silbenversetzung eines wortes, das dem ags. horshwæl, d. roszwal, afranz. rohal, rohart 'walrosz' entspricht. dies wieder erklärt sich aus einer vermischung des anord. hrosshvalr 'eine art walfisch' mil rosmhvalr 'walrosz'
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 Philippa 2003-2009 (Kluge, EWN, Duden Universal, Bluhme, Grimm)
-
▾ Deens
hvalros
[zeeroofdier]
etymologie: OOD: vist fra holl. walros. FuT: von holl. walros, walrus, wovon auch nhd. Walross und engl. walrus
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Philippa 2003-2009 (EWN, OOD, FuT)
-
▾ Noors
hvalross, kvalross
[zeeroofdier]
etymologie: BO: nederl walrus, fra norr hrosshvalr, 'hestehval'; FuT: von holl. walros, walrus, wovon auch nhd. Walross und engl. walrus
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
valross
[zeeroofdier]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Fries
walrus
[zeeroofdier]
-
▾ wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
-
▾ Indonesisch
wals(a)
[Europese gezelschapsdans in driekwartsmaat]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Ambons-Maleis
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Javaans
wales
[Europese gezelschapsdans in driekwartsmaat]
etymologie: Oost-Javaans wales, opzij gaan (bij het inparkeren) bron: veldwerk T. Hoogervorst 2006
bron: Sumarsam 1995 (SUM)
-
▾ Kupang-Maleis
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ternataans-Maleis
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Papiaments
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
datering: 1875 (1851-1900)
etymologie: Uit Ewijk p. 122
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Indonesisch
wals(a)
[Europese gezelschapsdans in driekwartsmaat]
-
▾ wals
[machine om te pletten]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1750;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Javaans
bales
[(stoom)wals]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Papiaments
wals
[machine om te pletten]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Javaans
bales
[(stoom)wals]
-
▾ walvis
[walvisachtige]
-
▾ Engels
whalefish
†verouderd
[walvisachtige]
datering: 1511 (1501-1550)
etymologie: repr. unrecorded OE. *hwælfisc, or a. MLG., MDu., Du. walvisch = OHG. walvisc (MHG. -visch, G. walfisch), ON. hvalfiskr: see whale n. and fish n.1
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Negerhollands
walvisch, walvis
[walvisachtige]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: walvisch (old 1776), walvis (Hesseling 1905: 215)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 215)
-
▾ Papiaments
walvisch
†verouderd
[walvisachtige]
-
▾ Sranantongo
walfisi
[walvisachtige]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Engels
whalefish
†verouderd
[walvisachtige]
-
▾ wambuis
[kledingstuk]
-
▾ Amerikaans-Engels
wamus, waumus, warmus
[jasje]
datering: 1805 (1801-1850)
etymologie: Du. wammes; OED: a. Du. wammes, contracted f. wambuis, a. OF. wambois, -eis: see wambais, gambeson. Cf. G. wams, wamms, woollen jacket (MHG. wambes, -eis, jacket worn under the armour); Mencken Sup. II: nl. of dt.; CITAAT: 1805 I got up, and found that my waumus was bloody, which I had not observed before; [...] 1847 The `warmus' is a working garment, similar in appearance to a `roundabout'... [...] 1912 Wammus, a coat like jacket worn by men in such work as treshing wheat
bron: Craigie 1938-1944 Mencken 1937-1948 Sijs 2009a (Craigie, Neumann, Mencken Sup. Ii; OED2 (U.S.), Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
wamus, waumus, warmus
[jasje]
-
▾ wamen
[modder doen opwellen]
-
▾ Duits
wamen
[modder doen opwellen]
etymologie: verb. schlamm ausstoszen. das ndl. wamen, das auch in der deutschen seemannssprache erscheint.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
wamen
[modder doen opwellen]
-
▾ wan
[mand voor korenzuivering; (Vlaams) gat, lek]
-
▾ Engels
wan
†verouderd
[mand voor korenzuivering; molenwiek]
-
▾ Zweeds
vanna
[mand voor korenzuivering]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vanna; av lågty. wanne med samma bet.; av lat. vannus 'såll'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
wan
(dialect)
[lang en nauw gat]
afleidingen en samenstellingen: déwaner 'langzaam, moeilijk, weggaan', diwanner 'laten weggaan'
etymologie: Wan (fläm.) 'vertiefung'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Engels
wan
†verouderd
[mand voor korenzuivering; molenwiek]
-
▾ wand
[afscheiding]
-
▾ Petjoh
bewanding
[muren, wanden]
-
▾ Negerhollands
wand
[afscheiding, muur]
-
▾ Petjoh
bewanding
[muren, wanden]
-
▾ wandel
[levenswijze, gedrag, manier van doen]
-
▾ Deens
vandel
[levenswijze, gedrag]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: handel og vandel=handel en wandel
etymologie: PNOE: nedertysk wandel 'forandring, samkvem'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vandel
[levenswijze, gedrag]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: handel og vandel = handel en wandel, dagelijks verkeer
etymologie: BO: fra lty 'forandring'; FuT: = mnd. wandel 'veränderung' (holl. wandel 'lebenswandel, handel und wandel')
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
vandel
[levenswijze, gedrag, manier van doen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vandel; av lågty. wandel 'förändring; förbättring; vandring; levnadslopp; näringsfång'; besl. med 2vända; jfr förvandla, vandra
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
wandel
[levenswijze, gedrag, ommekeer, verandering]
-
▾ Deens
vandel
[levenswijze, gedrag]
-
▾ wandelaar
[iemand die wandelt]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vandelar, vandelaar
[vagebond]
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vandelar, vandelaar
[vagebond]
-
▾ wandelen
[lopen]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vandel
[dolen]
-
▾ Negerhollands
wandel, wandǝ, wandu
[(het) lopen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wandel (old 1776, Hesseling 1905), wandǝ, wandu (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Skepi-Nederlands
wangal, wandu
[lopen]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Papiaments
wandel
[de hort op gaan]
bron: Marugg 1992 (Marugg)
-
▾ Sranantongo
wandel
[lopen, goed gaan; bewandelen]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vandel
[dolen]
-
▾ wanderen
[(verouderd) zich (te voet) voortbewegen, gaan, lopen, te voet reizen]
-
▾ Deens
vandre
[trekken, een voettocht maken, wandelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wanderen 'vandre' ¯ fællesgermansk *wandar@n 'vandre', egl. 'gå den ene vej og derefter vende om og gå den anden vej', afl. af *wandian 'vende om', egl. 'få til at dreje' (jf. vende)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
vandra
[trekken, een voettocht maken, wandelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vandra; av lågty. wanderen med samma bet.; besl. med vandel, 2vända
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
wander
[zich (te voet) voortbewegen, gaan, lopen, te voet reizen]
-
▾ Deens
vandre
[trekken, een voettocht maken, wandelen]
-
▾ wandersman
[(verouderd) reiziger]
-
▾ Negerhollands
wanderman
[reiziger]
-
▾ Negerhollands
wanderman
[reiziger]
-
▾ wandluis
[bedwants]
-
▾ wang
[zijkant van het gezicht; voowerp in de vorm van een wang]
-
▾ Deens
vange
[dragende zijkant in een constructie]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wange 'vange, sidestykke', egl. 'kind' ¯ fællesgermansk *wang@- 'skråning, krumning'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (PNOE, FuT, OOD)
-
▾ Russisch
vánga
[verdikking van een rondhout op het schip voor de versterking van de mast]
etymologie: Wang. Wangen, lange bijgeschaafde stuken hout, die men op masten, sprieten en rees legt, als zij te zwak bevonden werden: zij leggen gemeenlijk op de masten na het boort toe. W. Wang. . . te scheep betekent het een klamp, die na de mast, enz. aan de ene zijde werd uitgehold als een wang of koon. WINSCH. P. M. blz. 14 zeggen van de mastwangen: de wangen dienen hoofdzakelijk tot versterking van den mast, op die plaats, waar het want zijn grootste zijdelingsche werking uitoefent, dat is tussen den top en de vissing van het bovendek, en tot steun van de langzalings, waarop het onderwant, de steng en bramsteng rusten. Russ. vánga, jumelle, misschien wel uit den Holl. vorm wange, dien men b.v. aantreft Journ. DE RUYTER, 30 Mei 1659: item den 30 dato smorgens zagen wij een schip zonder boechspryt, daar wij naar toe zeilde; bijkomende het was onze grote branderschip de Lyefde, die wij een grote wange overgaven om zijn fokkenist te wangen, die mede gekraakt was. A. en D. hebben dit woord niet, V. en J. verwijzen er bij naar Russ. škálo d.i. Holl, schaal, waarmee het in 't Russ. synoniem is. (Ook bij ons wordt met wang en schaal een gelijksoortige verdikking van een rondhout bedoeld, volgens T. en P. M. ligt het verschil in benaming aan de plaats waar zij wordt aangebracht, z. Schaal).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Javaans
uwang
[zijkant van het gezicht; kaak]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Deens
vange
[dragende zijkant in een constructie]
-
▾ wangeloof
[bijgeloof, ongeloof, wantrouwen]
-
▾ Fries
wangeloof
[bijgeloof, ongeloof, wantrouwen]
-
▾ Fries
wangeloof
[bijgeloof, ongeloof, wantrouwen]
-
▾ wanhoop
[wanhopige toestand]
-
▾ Fries
wanhoop
[wanhopige toestand]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
wanhoop
[wanhopige toestand]
-
▾ wank
[(verouderd) weifeling, afwijking, twijfel, onzekerheid, verandering]
-
▾ wankant
[ruwe, niet gerechte kant]
-
▾ Noors
wankant
[ruwe, niet gerechte kant]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: av van-, fra lty; FuT: wohl von hd. Wa(h)nkante, nd. wankante, eigentlich 'mangelhafte kante'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Noors
wankant
[ruwe, niet gerechte kant]
-
▾ wankelbaar
[wankel, onvast staand of gaand]
-
▾ Negerhollands
wankelbar
[wankel, onvast staand of gaand]
-
▾ Negerhollands
wankelbar
[wankel, onvast staand of gaand]
-
▾ wankelmoed
[onvastheid, onbestendigheid, gebrek aan moed of durf]
-
▾ wanken
[(verouderd) heen en weer gaan, wankelen, buigen, voorvallen, te wachten staan]
-
▾ Deens
vanke
[verwachten, krijgen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wanken 'forekomme, tilbyde sig', egl. 'flakke om, vandre, svinge rundt, vakle' ¯ fællesgermansk *wank@n 'bøje sig' (jf. vanke 'vandre omkring')
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
vanka
[wankelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vanka; trol. av lågty. wanken 'vackla; vanka'; jfr vank
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
vankas
[te (wachten) staan, tegemoet kunnen zien]
datering: 1720 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan ca 1720; äldre sv. vanka; trol. av lågty. wanken med samma bet.; av samma urspr. som vanka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
vankkua
[heen en weer gaan]
<via Zweeds>
bron: Bentlin 2008 (Bentlin)
-
▾ Frans
gauchir
[krommen]
datering: 1181 (1151-1200)
status: frankisch
etymologie: PR 1993: a.fr. guenchir `faire des détours', du frq. *wenkjan `wankelen', avec infl. de gauchier `fouler (la vérité)', d'où `déformer'; PR 1990: a.fr. guenchir `faire des détours', de gauchier `fouler', et frq. *wenkjan `wankelen'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Deens
vanke
[verwachten, krijgen]
-
▾ wanneer
[op welk moment; als, toen]
-
▾ Negerhollands
waneer, wanneer, wanǝ, wenǝ, weni, wini, wen
[op welk moment; als, toen]
datering: 1770 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770 ook: watit
etymologie: wan(n)eer (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), wanǝ, wenǝ, weni, wini, wen (djdj 1926). old 1776 ook: wol as, wattied. weni en wen kunnen ook afkomstig zijn van het Engelse woord 'when'. Magens 1770 ook: wa tit.
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
wanere
[op welk moment; als, toen]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:672)
-
▾ Negerhollands
waneer, wanneer, wanǝ, wenǝ, weni, wini, wen
[op welk moment; als, toen]
-
▾ wanprestatie
[het niet behoorlijk nakomen van een aanvaarde verplichting]
-
▾ Indonesisch
wanpréstasi
[het niet behoorlijk nakomen van een aanvaarde verplichting]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
wanpréstasi
[het niet behoorlijk nakomen van een aanvaarde verplichting]
-
▾ wanschapen
[kwalijk, gebrekkig geschapen]
-
▾ Fries
wanskapen
[kwalijk, gebrekkig geschapen]
-
▾ Duits
waanschapen
(dialect)
[met opvallend gedrag]
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Fries
wanskapen
[kwalijk, gebrekkig geschapen]
-
▾ want
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ Fries
want
[nevenschikkend voegwoord]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Duits
want
(dialect)
[nevenschikkend voegwoord]
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Negerhollands
want
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ Sranantongo
want
[nevenschikkend voegwoord]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Fries
want
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ want
[handschoen zonder vingers]
-
▾ Duits
Want
(dialect)
[handschoen zonder vingers]
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Frans
gant
[handschoen, met of zonder vingers]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch
etymologie: PR: (1993 v. 1155; guant) 1080; frq. *want
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Italiaans
guanto
[handschoen, met of zonder vingers]
-
▾ Spaans
guante
[handschoen zonder vingers]
-
▾ Grieks
ganti
[handschoen]
<via Frans>
bron: LTKN 1999 (LTKN)
-
▾ Esperanto
ganto
[handschoen, met of zonder vingers]
<via Frans>
datering: 1887 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: fornoganto ‘ovenhandschoen’, mufganto ‘want’
etymologie: Geleend via Fr gant. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Arabisch (MSA)
gwāntī
[paar handschoenen]
<via Italiaans>
bron: Wehr 1961 (Wehr)
-
▾ Arabisch (Egypte)
guwanti, gawanti
[paar handschoenen]
<via Italiaans>
-
▾ Munsee-Delaware
waʼnt
[handschoen zonder vingers]
bron: Bakker 1995 Goddard 1975 (Bakker 1995, Goddard 1975)
-
▾ Duits
Want
(dialect)
[handschoen zonder vingers]
-
▾ want
[touwwerk]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1494-1512;
thema: scheepvaart
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Duits
Want
[touwwerk]
etymologie: Niederdt. want, wand, wohl entlehnt aus dem Niederländischen, vermutlich niederländ. want ´Netz zum Heringfang´ entweder 1 zu winden auf ´Gewundenes, Geflochtenes´ zurückzuführen, zu german. *wenda 'winden' oder 2 als 'Laken, Kleid, Netz, Tauwerk eines Schiffes', zu wenden, german. *wand-eja-. Beide germ. Formen sind auf indoeurop. RhWB: wānt, –a-, Pl. -tə (nd. want, zu ndl., mndl. want »Netz«, zu winden) Rheinschiff n.: Strickleiter u. die daneben befestigten Taue zum Mast hinauf; die Sprossen heissen Wewelenge.
bron: Bartz 2007 RhWB 1928-1971 (Bartz, RhWB)
-
▾ Deens
vant
[touwwerk]
etymologie: fra nedertysk el. nederlandsk want egl. 'vævet stof, flettet stof, klæde' . OOD: fra nt. ell. holl. want. DDO: fra nederlandsk want oprindelig 'noget flettet', FuT: von holl. und nd. want, 'want, grosses netz, dasselbe wort wie mnd. (ge)want, 'gewand, kleidung', zu gem * windan 'winden, flechten, weben', Stefan: (ook (Neder)duits van NL geleend), dus niet ambigu, denk ik., Bang (holl) tov, der støtter en skibsmast, Bartz: Niederdt. want, wand, wohl entlehnt aus dem Niederländischen
bron: Alnæs 1902 Bartz 2007 Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Bang 1976 (Fremmedordbog, PNOE, OOD, DDO, FuT, Saabys, Alnæs, Bang, Bartz)
-
▾ Noors
vant
[touwwerk]
etymologie: BO: lty, nederl, eg 'noe vevd, flettet, besl m II vinde; FuT: von holl. und nd. want, 'want, grosses netz, dasselbe wort wie mnd. (ge)want, 'gewand, kleidung', zu gem * windan 'winden, flechten, weben'
bron: Alnæs 1902 BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT; Alnæs)
-
▾ Zweeds
vant
[touwwerk]
datering: 1618 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1618; av lågty., nederl. want med samma bet.; bildn. till 1vinda
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
vantti
[touwwerk aan de mast van een schip]
<via Zweeds>
datering: 1862 (1851-1900)
bron: Ginneken 1913-1914 Nurmi 1998 (Stjerncreutz, JvG, NMS, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Ests
vant
[touwwerk]
-
▾ Pools
wanta, stewanta
[touwwerk]
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
vánta, vánda
[mastwant; de gezamenlijke hoofdtouwen die een mast zijdelings steunen]
datering: 1709 (1701-1750)
etymologie: Entlehnt aus ndl. want, s. Meulen 234 VdMeulen: Want (1), scheepsterm: de gezamenlijke hoofdtouwen die een mast zijdelings steunen. Russ. vánty in de plur., terwijl de sing, vánta voor éen der staande hoofdtouwen gebruikt wordt, zie Zee- en Scheepst. 234. Een oude bewijsplaats uit Peters tijd in de vorm vant vindt men bij Smirnov 70 uit de Signály nadzir. vo flote 76: Nadležit odin ogon' povesiť v boľšei vant (Men moet een licht ophangen in het grootMwič). Zie ook de russ.-ndl. woordenlijst van Sewel (a°. 1717): karabelnoi vant ... wandt, scheepswanř. Bij Stanjukovič komt een plur. vantiny voor in de betekenis van wanttouwen, en wel die, waarop de matrozen met de voeten steunen en waaraan zij zich met de handen vasthouden bij het klimmen naar de mars, m.a.w. de wevelingen, russ. vyblenki (Zee- en Scheepst. 238). Twee aanhalingen volgen hier: 1, 238: krepko deržas' rukami za vantiny (zich stevig vasthoudend met de handen aan de wanttouwen) en 4, 434: perestupiv neskol'ko vantin (na één voor één enige wanttouwen te hebben betreden). Want (2) in de zin van: viswant, vissersnetwerk. Vgl. b.v. Linschoten 39: ť Want (dat wy uytgheschoten hadden ... om Visch te vanghen) en ald.: ť Want en ť Vischtuigh al opghehaelt hebbende. Russ. vánta naast vánda, bij Dal' 1, 401 verklaard: rod bol'šoj verši, mordy iz loży, dlja lovu ryby v jarach i omutach (soort van grote fuik uit teen om vis te vangen op diepe plaatsen). De eerste vorm is volgens Dal' gebruikelijk in Astrakan, de tweede in Nižnij Novgorod. Bovendien geeft Zelenin 30 wánda voor Vjatka en Karaulov 52 voor het gebied van de Terek in het dialect der Grebense Kozakken met de definitie: venter', rybolovnaja snast' dlja lovki krupnoj ryby; obyknovenno iz tonkoj bičevki, i inogda iz ivovych prut'ev (visnet, visserstuig voor het vangen van grote vis; gewoonlijk van dun touw en soms van wilgetwijgen). Ten slotte vermelden het woord nog Kulikowskij voor Olonec en Vytegra en Mirtov voor de Don (Vasmer 1, 168). Voor de verzachting van de t in vánta tot de d in vánda vgl. lénta, lénda op Lint. Preobraženskij weet met dit in het Wolga-gebied en op de Kaspische zee gebruikelijke woord niet goed raad en verwijst naar de onbevredigende etymologie van Gorjaev 39 om tenslotte te verklaren: neizvestnago proizchoždenija (van onbekende oorsprong). Vasmer 1, 168 geeft de juiste oorsprong, maar het daarnaast genoemde nhd. want lijkt mij minder waarschijnlijk. VdMeulen 1909: Want. Het want van een mast is de verzameling van alle hoofdtouwen, welke dien mast zijdelings steunen. T. Russ. vanta, dat bijna uitsluitend in den plur. vanty, haubans, voorkomt. Op de Wolgabarken noemt men volgens A. en D. vanty de trap van touw, die alleen aan den rechterkant van den mast staat en die niet tot steun dient, maar uitsluitend om er in te klimmen; het want van den mast heet daar anders. Het want wordt genoemd naar de rondhouten, die er door gesteund worden: het want van den fokkenmast heet fokkenwant, Russ. fokvanty; dat van den groten mast: grootwant, Russ. grotvanty; dat van den bezaansmast: bezaanswant, Russ. bizanvanty; het want van de stengen heet stengewant, Russ. stenvanty. het want van de voorsteng: voorstengewant, Russ. forstenvanty; dat van de grote steng: grootstengewant, Russ. Grootstenvanty; dat van de kruissteng: kruisstengewant, Russ. krjujsstenvanty; op dezelfde wijze wordt het bramwant, Russ. bramvanty, dat de bramstengen steunt, verdeeld in: voorbramwant, Russ. forbramvanty; grootbramwant, Russ. grootbramvanty, en kruisbramwant (thans vervangen door: grietjewant), Russ. krjujsbramvanty; en het bovenbramwant, Russ. bombramvanty, van de bovenbramstengen in: voorbovenbramwant, Russ. forbombramvanty; grootbovenbramwant, Russ. grotbombramvanty; en kruisbovenbramwant (tegenwoordig: bovengrietjewant), Russ. krjujsbombramvanty.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, ESR (vanty), VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Bulgaars
vanta
[mastwand]
<via Russisch>
bron: Čukalov 1962 (Ćukalov)
-
▾ Oekraïens
vánta
[de gezamenlijke hoofdtouwen]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Lets
vantis
[touwwerk]
<via Duits>
-
▾ Litouws
vantas
[touwwerk]
-
▾ Duits
Want
[touwwerk]
-
▾ wanthoek
[vishaak]
-
▾ Duits
Wanthuk
[vishaak]
etymologie: wanthuken, nach dem ndl. wanthoeken (hoek 'haken'), leine mit angeln zum kabeljaufang Röding 6, 87; zu want 'fischereigerät'.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wanthuk
[vishaak]
-
▾ wantkloot
[blokjes aan het want voor geleiding van touwwerk]
-
▾ Russisch
vantklótni
[blokjes aan het want voor geleiding van touwwerk]
etymologie: Wantkloot. De wantkloten zijn langwerpige ronde bollen, in het midden doorboord met een gat, om een lopend eind door te laten en in het rond met een gleuf voorzien , om ze aan het want te kunnen vastnaaien. ... De wantkloten dienen als wegwijzers, om te zorgen, dat elk eind lopend touwwerk op zijn eigen plaats wordt vastgemaakt en men het bij den nacht gemakkelijk vinden kan. P. M. blz. 92, 93. Vgl. W. blz. 282 onder het loze blokwerk: 24 wandkloten, en blz. 63 onder het blokwerk van een schip: 48 wantkloten; des hangen in 't grote en fokkenwant, meest om de pronk, touwen lopen daar doorheen, als geitouwen, brassen, gordings, etc. Russ. vantklótni A. , D., plur. van vantklóten d. i. de Holl. plur. wantkloten als sing, opgevat. J. geeft alleen een sing, vorm vantklot, pomme gougee ou cochée, attacliéc aux haubans.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vantklótni
[blokjes aan het want voor geleiding van touwwerk]
-
▾ wantknoop
[knoop ter verbinding van twee einden touw]
-
▾ Russisch
vantknop
[knoop ter verbinding van twee einden touw]
etymologie: Wantknoop. De staande wantsknoop dient om de twee einden van enig gebroken, afgeschaveeld of afgeschoten staand touwwerk te verenigen. P. M. blz. 132. Russ. vantknop), noeud de haubans. Alleen V. heeft dit woord (op knop).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vantknop
[knoop ter verbinding van twee einden touw]
-
▾ wantputtingbout
[bepaalde bout]
-
▾ Russisch
vantputensbolt
†verouderd
[bepaalde bout]
etymologie: Wantputtingbout, Russ. vantputensbolt, z. Puttingbout.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vantputensbolt
†verouderd
[bepaalde bout]
-
▾ wantputtings
[bepaalde ijzeren schakels]
-
▾ Russisch
vantputens
[bepaalde ijzeren schakels]
-
▾ Russisch
vantputens
[bepaalde ijzeren schakels]
-
▾ wantrouwen
[het mistrouwen, de achterdocht]
-
▾ Fries
wantrouwen
[het mistrouwen, de achterdocht]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
wantrouwen
[het mistrouwen, de achterdocht]
-
▾ wantrouwen
[geen vertrouwen hebben in]
-
▾ Fries
wantrouwen
[geen vertrouwen hebben in]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
wantrouwen
[geen vertrouwen hebben in]
-
▾ wanttrap
[trapje van touw aan het want]
-
▾ Russisch
vanttrap
[trapje van touw aan het want]
etymologie: Wanttrap. Hetzelfde als wantladder, die voorkomt bij P. M. blz. 193: het bram- en bovenbramwant blijft thans meestal ongeweefd, doch in dit geval brengt men bij het naar zee gaan wantladders achter tegen de bramstengen aan, van de hommers naar de zalings, om het openteren voor de bramzeilgasten gemakkelijk te maken. Doch ook bij het geweerde want der ondermasten gebruikt men wanttrappen of wantladders, n.1. om van het dek in het want te komen. En dit is de betekenis, die A. en D. geven aan Russ. vanttrap, verevocnaja lesenka, po kotoroj vschodjat matrosy s paluby na vanty (trapje van touw, waarlangs de matrozen van het dek in het want klimmen).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vanttrap
[trapje van touw aan het want]
-
▾ wanttros
[scheepswanttouw]
-
▾ Russisch
vantrós
[scheepswanttouw]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
etymologie: Aus ndl. wanttros, dass., nhd. Wantentrosse, s. Meulen 235. VdMeulen 1909: Wanttros. Cordage pour haubans, ropě for shrouds. Tw. Russ. vanttros, dat V. verklaart: osobyj tros, spuskaemyj protiv solnca special'no dij a vant (bijzondere tros, gedraaid tegen zon speciaal voor want). Ontbreekt, evenals het voorgaande woord, in J.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vantrós
[scheepswanttouw]
-
▾ wapen
[onderscheidingsteken, blazoen]
-
▾ Duits
Wappen
[metalen plaat; insigne; ambtsteken]
datering: 1151-1200
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Niederdeutsch-niederländische Form von Waffe. Beide Formen bedeuten zunächst unterschiedslos sowohl "Kampfgerät" wie auch "Erkennungszeichen" (auf dem Schild u.ä.). Erst im 16. Jh. werden die Bedeutungen auf die beiden Varianten verteilt; ein Relikt des alten Zustandes ist noch (sich) wappnen "bewaffnen". DU: mhd. wapen= Waffe, Wappen (eigtl.= Zeichen auf der Waffe) < mniederl. wapen, urspr. Nebenf. von Waffe, erst im 16.Jh. Scheidung zwischen »Waffe« als Kampfgerät u. »Wappen« als (Schild)zeichen. Bluhme: Lehnwort: fläm.
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Bluhme,)
-
▾ Javaans
bapem
[rijks-, gemeentewapen; koperen borstplaat; insigne; ambtsketen]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Makassaars
bâpeng
[bandelier met plaat door kantooroppassers bij bijzondere gelegenheid gedragen; metalen nummerplaat (vroeger door koetsiers op de borst gedragen)]
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Soendanees
bapĕm
[metalen plaat, door oppassers op de borst gedragen]
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Singalees
bāpana-ya, bāpanē, vāpan-ya, vāpanē
[schouderriem, bandelier]
etymologie: zie woordenlijst pp. 67-86; in de kolonaile tijd droegen infanteriesoldaten van het gerecht schouderriemen
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala)
-
▾ Duits
Wappen
[metalen plaat; insigne; ambtsteken]
-
▾ wapen
[strijdwerktuig]
-
▾ Duits
Wapen
†verouderd
[strijdwerktuig]
datering: 1200 (1151-1200)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: die form wâpen kommt als 'waffe' nicht nur im nd., sondern auch im älteren hd. vor; sie hat sich dann in der schriftsprache als wappen fortgesetzt, aber nur in einer abgeleiteten bedeutung des wortes. über das sprachgeschichtliche verhältnis von mhd. wâfen und wâpen sind die ansichten noch getheilt. meistens sieht man in wâpen eine entlehnung aus dem nd. oder ndl., die sich andren entlehnungen wie dorpære für dorfære, ors für ros in der ritterlichen sprache anreihen würde. für diese annahme spricht, dasz die p-form dem ahd. ganz fehlt, sie tritt erst um 1200 in der mhd. litteratur auf
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wapen
†verouderd
[strijdwerktuig]
-
▾ wapenaar
[(verouderd) gewapende]
-
▾ Deens
væbner
[schildknaap, wapenknecht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: OOD: fra mnt. wepener; til Vaaben
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
væpner
[schildknaap, wapenknecht]
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO: fra lty; FuT: ist von mnd. wêpener = knape van wâpene 'waffenträger ritterlichen standes' entlehnt)
-
▾ Zweeds
väpnare
[schildknaap, wapenknecht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. väpnare; av lågty. wepener, till wapen 'vapen'; jfr vapen
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
væbner
[schildknaap, wapenknecht]
-
▾ wapenschouw
[inspectie van wapens, inspectie van de troepen]
-
▾ Duits
Waffenschau
†verouderd
[inspectie van wapens, inspectie van de troepen]
etymologie: als ein im hochdeutschen veraltetes wort bezeichnet, doch läszt es sich in der älteren sprache kaum nachweisen, wol aber im ndl. als wapenschouwing (schon bei Kilian 653) und beruht vielleicht auf einer nachbildung dieses wortes
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Waffenschau
†verouderd
[inspectie van wapens, inspectie van de troepen]
-
▾ wappen
[(over kinderen) zuigen]
-
▾ Duits
Wapp
[kinderklarinet]
status: afleiding
etymologie: wapp 'kinderklarinette aus rohr oder rinde' ebda. (zu ndl. wappen 'saugen'?).
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wapp
[kinderklarinet]
-
▾ wapper
[(verouderd) riem met loden bal als wapen]
-
▾ warandemeester
[(verouderd) hoofdopzichter van de bossen]
-
▾ Frans
warandmaistre
†verouderd
(dialect)
[hoofdopzichter van de bossen]
datering: 1520 (1501-1550)
etymologie: Warantmeester (mndl.) 'oberaufseher der wälder'. Das erste teil des wortes enthält mndl. warande 'garenne'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
warandmaistre
†verouderd
(dialect)
[hoofdopzichter van de bossen]
-
▾ wardijn
[iemand die op het juiste gewicht van de munten uit het munthuis toeziet]
-
▾ Duits
Wardein
[iemand die op het juiste gewicht van de munten uit het munthuis toeziet]
etymologie: ein lehnwort aus dem romanischen, durch das niederländische vermittelt. mndl. wardijn ist umbildung eines nordfranz. wardien
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Deens
guardejn
[iemand die op het juiste gewicht van de munten uit het munthuis toeziet]
<via Frans>
etymologie: OOD: laant (til dels over glholl. wardijn) fra ældre fr. guardien, wardien, Grimm: ein lehnwort aus dem romanischen, durch das niederländische vermittelt. mndl. wardijn ist umbildung eines nordfranz. wardien
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Grimm)
-
▾ Duits
Wardein
[iemand die op het juiste gewicht van de munten uit het munthuis toeziet]
-
▾ waren
[(verouderd) beschermen, bewaren, zorgen voor iets]
-
▾ Zweeds
vara
[duren, bewaren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vara; av lågty. waren med samma bet.; besl. med 4vara
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
garer
[(op)bergen]
datering: 1180 (1151-1200)
status: frankisch
etymologie: PR 1993: guerrer 1415; varer en Bretagne (1180); frq. *warôn `zorgen voor'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Zweeds
vara
[duren, bewaren]
-
▾ warenhuis
[grootwinkelbedrijf]
-
▾ Fries
warenhûs
[grootwinkelbedrijf]
-
▾ Fries
warenhûs
[grootwinkelbedrijf]
-
▾ warenkennis
[kennis van handelswaren m.b.t. soort, gebruik, e.d.]
-
▾ Fries
warenkennis
[kennis van handelswaren m.b.t. soort, gebruik, e.d.]
-
▾ Fries
warenkennis
[kennis van handelswaren m.b.t. soort, gebruik, e.d.]
-
▾ warenlot
[(verouderd) belasting op waren]
-
▾ Frans
pré à warlot
(dialect)
[weide waarvan de eigenaar slechts het eerste gras kon afmaaien en waarbij het weiland openbaar was met of zonder opbrengst voor de gemeenschap]
datering: 1647 (1601-1650)
etymologie: Offenbar zuss. von mndl. ware 'nutzrecht' und lot 'obventio fundi censualis'. Diese zuss. hätte also bedeutet 'steuer auf dem recht, weiden zu lassen'. (Noot: Es ist möglich, dass die zuss. bereits im mndl. entstanden ist und dass man ein mndl. *warelot 'nutzrechtsteuer' ansetzen dürfte.)
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
pré à warlot
(dialect)
[weide waarvan de eigenaar slechts het eerste gras kon afmaaien en waarbij het weiland openbaar was met of zonder opbrengst voor de gemeenschap]
-
▾ warm
[met hoge temperatuur]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1240;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
warm, werm, werǝm
[met hoge temperatuur]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: warm (old 1776), werm, werǝm (djdj 1926). old 1776: lauw = beetje warm, warm maken = maak warm
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
warum
[met hoge temperatuur]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:673)
-
▾ Sranantongo
waran
[met hoge temperatuur; warmte; (op)warmen]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
warm, werm, werǝm
[met hoge temperatuur]
-
▾ warme bol
[warm rond brood]
-
▾ Indonesisch
warembol
[warm rond broodje]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
warembol
[warm rond broodje]
-
▾ warmen
[opwarmen, warm maken]
-
▾ Sranantongo
waran
[opwarmen, warm maken]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
waran
[opwarmen, warm maken]
-
▾ warmoes
[groente; rommeltje]
-
▾ Ambons-Maleis
warmus
[iets in wanorde brengen]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Papiaments
warmus
[groente]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Ambons-Maleis
warmus
[iets in wanorde brengen]
-
▾ warmtegraad
[temperatuur]
-
▾ warrel
[warboel; draaikolk]
-
▾ Duits
Warrel
[(in Luxemburg) onregelmatig stuk brood; (zeemanstaal) draaikolk]
etymologie: im luxemburg. knäuel, verworrenes; groszes stück z. b. brot; knorrige erhöhung, auswuchs. wb. der luxemburg. mda. 476a. das ndl. warrel, abgeleitet von warrelen, das wieder auf mndl. warren 'verwirren' führt. dasselbe wie warl 'wirbel' s. d. Stenzel seemänn. wb. 457a.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Warrel
[(in Luxemburg) onregelmatig stuk brood; (zeemanstaal) draaikolk]
-
▾ was
[bijenwas]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
was
[bijenwas]
-
▾ Papiaments
was
[bijenwas]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: was pa muebel (meubelwas) Uit Putman1859: "bela di was: waskaars"); Uit Ewijk p. 122
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wasi
[bijenwas]
-
▾ Fries
was
[bijenwas]
-
▾ was
[dingen die gewassen moeten worden]
-
▾ Menadonees
was
[dingen die gewassen moeten worden]
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Negerhollands
wasch, was
[dingen die gewassen moeten worden]
-
▾ Papiaments
was
[dingen die gewassen moeten worden]
bron: Joubert 1999 (Joubert)
-
▾ Sranantongo
wasi
[dingen die gewassen moeten worden]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Menadonees
was
[dingen die gewassen moeten worden]
-
▾ wasbak
[waskom]
-
▾ Sranantongo
wasbaki
[waskom, teil]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
wasbaki
[waskom, teil]
-
▾ wasbord
[wasplankje]
-
▾ Sarnami
wássi umá
[wasplankje]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Sarnami
wássi umá
[wasplankje]
-
▾ wasdoek
[handdoek]
-
▾ Sranantongo
wasduku
[handdoek]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Aucaans
wasidoekoe
[handdoek]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 38)
-
▾ Sranantongo
wasduku
[handdoek]
-
▾ wasem
[damp]
-
▾ Fries
wazem
[damp]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Duits
Wrasen, Wasen
[damp]
datering: 1751-1800
etymologie: Neben Wasen, das besser vergleichbar ist, vgl. nndl. wassem, waas, vielleicht ahd. wasal n., waso "feuchte Erde" (Wasen), dehnstufig ae. wOs n. "Feuchtigkeit, Saft". Herkunft und Lautstand unklar; Abgrenzung von Wasen, Rasen unbestimmt. deutsch. Teuchert: Für Wasen m. der Wasserdampf in der Küche, dessen ndl. Herkunft er entdeck hat, liefert K. Bischoff auf der Karte 44 (…) p. 378. Grimm: nach Bischoff und Teuchert d. sprachreste der nl. siedlungen 378 aus dem nl. entlehnt
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (Kluge, FrL, Teuchert, Grimm)
-
▾ Fries
wazem
[damp]
-
▾ waskom
[wasbekken]
-
▾ Indonesisch
baskom, waskom
[wasbekken]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Ambons-Maleis
baskom
[kom]
-
▾ Jakartaans-Maleis
baskom
[wasbekken]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
baskom
[wasbekken]
etymologie: Oost-Javaans waskom: wasbekken bron: veldwerk T. Hoogervorst 2006
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Menadonees
waskom
[wasbekken]
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
báskong
[kom]
bron: Avram 2013 (Hancock, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Surinaams-Javaans
baskom
[wasbekken]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Indonesisch
baskom, waskom
[wasbekken]
-
▾ waslap
[washandje]
-
▾ Xhosa
vasilaphu
[washandje]
<via Afrikaans>
-
▾ Indonesisch
waslap
[washandje]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
waslap
(dialect)
[washandje]
bron: Hoogervorst (veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Xhosa
vasilaphu
[washandje]
<via Afrikaans>
-
▾ wasmachine
[toestel dat kleding of andere zaken mechanisch schoonmaakt]
-
▾ Papiaments
wasmashin
[toestel dat kleding mechanisch schoonmaakt]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Surinaams-Javaans
wasmasin
[toestel dat kleding of groenten mechanisch schoonmaakt]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Papiaments
wasmashin
[toestel dat kleding mechanisch schoonmaakt]
-
▾ wasschegge
[(verouderd) wasvrouw]
-
▾ Duits
Waschege
(dialect)
[wasvrouw]
bron: Lübben 1888 (LübbenW)
-
▾ Duits
Waschege
(dialect)
[wasvrouw]
-
▾ wassen
[met water reinigen]
-
▾ Frans
gâcher
[mortel of kalk aanmaken; (verouderd) met water reinigen]
datering: 1160 (1151-1200)
status: frankisch
etymologie: PR: (1993 déb. xiv;)`laver' xii; frq. *waskan
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Negerhollands
wasch, was
[met water reinigen, afwassen; zwemmen]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: old 1776: wasser = waschman. Rossem 1996 (p.56): gewassen = gewaschen.
etymologie: wasch (old 1776), was (Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Berbice-Nederlands
wasi
[reinigen]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
was
[met water reinigen]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Papiaments
was
[in de was doen]
bron: Joubert 1999 (Joubert)
-
▾ Sranantongo
wasi
[met water reinigen, ritueel wassen]
-
▾ Aucaans
wasi
[met water reinigen]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 88)
-
▾ Saramakkaans
wási
[met water reinigen]
<via Sranantongo>
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Frans
gâcher
[mortel of kalk aanmaken; (verouderd) met water reinigen]
-
▾ wasserette
[plaats waar men tegen betaling kan wassen]
-
▾ Papiaments
waserèt
[plaats waar men tegen betaling kan wassen]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
waserèt
[plaats waar men tegen betaling kan wassen]
-
▾ wasserij
[wasinrichting voor kleren]
-
▾ Indonesisch
wasserij
[wasinrichting voor kleren]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
wasserij
[wasinrichting voor kleren]
-
▾ wassing
[het wassen, gewassen worden]
-
▾ Frans
wassingue
[dweil]
datering: 1908 (1901-1950)
status: afleiding
etymologie: PR: mot flam. d'o. germ.; cf. all. waschen 'laver'.FEW: geeft nog andere dialektvormen en afleidingen.Das ndl. verbalsubstantiv ist beim übergang in die fr. grenzmundarten, wohl infolge falscher auffassung im satzzusammenhang, konkretisiert worden.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Larousse, FEW)
-
▾ Frans
wassingue
[dweil]
-
▾ wastafel
[meubel waaraan men zich wast]
-
▾ Indonesisch
wastafel
[meubel waaraan men zich wast]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Papiaments
wastafel
[meubel waaraan men zich wast]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
wastafel
[meubel waaraan men zich wast]
-
▾ wasvrouw
[vrouw die voor anderen de was doet]
-
▾ Sranantongo
wasfrow
[vrouw die voor anderen de was doet]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
wasfrow
[vrouw die voor anderen de was doet]
-
▾ wat
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Petjoh
wat
[vragend voornaamwoord]
afleidingen en samenstellingen: naar wat = waarnaar, voor wat = waarvoor, wat-wat = iets (aan de hand), wat maar = wat je maar wilt, wat toh = wat nou weet, wat wil je eigenlijk?
bron: Cress 1998 (Loen, Cress)
-
▾ Javindo
wat
[vragend voornaamwoord]
afleidingen en samenstellingen: isterwat = wat is er, foor wat = waarvoor, wat-wat = iets, wat dan ook
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
wat, awa, wa, ouder: da(na)wat
[wat, welke, wat voor, die, dat (betrekkelijk voornaamwoord)]
datering: 1770 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996 (p.52): wat = wagaid (watgud)
etymologie: wat, wa (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), awa, wa, wat, da(na)wat (djdj 1926). old 1776 ook: wagoed, djdj 1926: wat voor een = wa fa ēn
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
wa, wati
[vragend voornaamwoord]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:671, 674)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
awa, wa
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Petjoh
wat
[vragend voornaamwoord]
-
▾ wat goedjaar!
[(verouderd) uitroep: wat drommel, wat duivel]
-
▾ Engels
goodyear
†verouderd
[nietszeggende uitroep]
datering: 1555 (1551-1600)
etymologie: good a. + year1. The expletive use in questions (What the good year?) is equivalent to, and possibly adopted from, the early mod.Du. wat goedtjaar. Plantijn (1573) renders Wat goet iaer is dat? by F. Que bon heur est cela? and L. Quid hoc ominis? The Du. lexicographers suggest that the idiom probably arose from an elliptical use of good year as an exclamation, = ‘as I hope for a good year’. One example of goed jaar approximating to the later Eng. sense (b. below) is quoted in the Wb. der Nederl. Taal V. 311. Sir T. Hanmer, in his edition of Shaks. (1744), suggested that in the three Shaks. passages good yeare(s had the sense of the French disease', and was a ‘corruption’ of goujeres, a hypothetical derivative of ‘the French word gouje, which signifies a common Camp-Trull’. So far as the sense is concerned, this explanation is curiously plausible, as it seems to be applicable without any violence to all the examples of the word (cf. what the pox, etc.). But there is no evidence that the definite meaning of ‘pox’ was really intended by any of the writers who used the word; and the alleged etymology is utterly inadmissible. Hanmer's spurious form goujeres or goujeers has, however, found its way into many editions of Shakspere, and was adopted as the standard form in Johnson's Dict. 1755, and hence in every later Dict. which contains the word.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
goodyear
†verouderd
[nietszeggende uitroep]
-
▾ wat is dat
[wat zegt u?]
-
▾ Frans
djazer l'wastat'; vola l'wastat'; comprinde li wastat'; li wastat
(dialect)
[Vlaams spreken; daar zit 'm de kneep!; goed tegen een grapje kunnen, de kern van de zaak begrijpen; benaming voor de Vlaamse dialecten]
etymologie: Wat is dat (ndl.). Ironisierende entlehnung der für ein wallonisches ohr komisch klingenden fläm. frageformel.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
djazer l'wastat'; vola l'wastat'; comprinde li wastat'; li wastat
(dialect)
[Vlaams spreken; daar zit 'm de kneep!; goed tegen een grapje kunnen, de kern van de zaak begrijpen; benaming voor de Vlaamse dialecten]
-
▾ water
[vloeistof]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
vater
[waterpas, horizontaal]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: fra nedertysk water 'vand', i denne betydning vist fork. af vaterpas; ordet water kommer via fællesgermansk *watar af indoeuropæisk *wod@r 'vand' afl. af *wod-, *wed-, *ud-, *und- 'vand, noget flydende' (besl.m. vand og med vodka, hydro-, whisky, undine), Bang (holl) i v. vandret
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, Bang)
-
▾ Frans
wati
†verouderd
(dialect)
[nat, vochtig]
datering: 1350 (1301-1350)
status: afleiding
etymologie: Water (mndl.) 'wasser'.In der redensart "gline watie" 'poule mouilleé (besluiteloos persoon, bangerd)'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Javindo
water
[vloeistof]
-
▾ Negerhollands
watǝr, watu, watǝ, water, waeter, wolter
[vloeistof]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: overstromen = waterstroom
etymologie: waeter (Hesseling 1905), wolter (Hesseling 1905: 263), water (old 1776, Hesseling 1905, Robertson 1989), watǝr, watu, watǝ (djdj 1926). old 1776: water tappen = tap waterm waterig = liek wasser. Hesseling heeft als betekenis voor water 'begieten' (van water voorzien). old 1776: water tappen = tap waterm waterig = liek wasser.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989, Hesseling 1905: 263)
-
▾ Skepi-Nederlands
water
[vloeistof]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Sranantongo
watra
[vloeistof]
datering: 1783 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Engels
afleidingen en samenstellingen: fayawatra (warme ochtendrank, kan thee, koffie of warme chocolademelk zijn)
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Smith 1987 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo, Smith, SR)
-
▾ Aucaans
wataa
[vloeistof]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 71)
-
▾ Saramakkaans
wáta
[vloeistof]
<via Sranantongo>
afleidingen en samenstellingen: wata-wolon (bloedzuiger, letterlijk: waterworm)
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Deens
vater
[waterpas, horizontaal]
-
▾ waterbak
[bak, vat met water]
-
▾ Pools
waterbak
[deel van het scheepsdek bij de voorsteven]
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
vaterbák
[deel van het scheepsdek bij de voorsteven]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
etymologie: Aus ndl. waterbak, dass., s. Meulen 150 und 235. VdMeulen: Waterbak. Russ. vaterbák heeft dezelfde betekenis als Russ. pisbak uit Holl. pisbak, z. ald. Beide woorden zijn in onbruik, wat niet het geval is met het eveneens synonieme Russ. kljuzbak uit Holl. kluisbak.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Pools
waterbak
[deel van het scheepsdek bij de voorsteven]
-
▾ waterbakstag
[touwen die de boegspriet zijdelings steunen]
-
▾ Pools
waterbaksztag
[touwen die de boegspriet zijdelings steunen]
bron: Kopaliński 2007 (http://sjp.pwn.pl/doroszewski/waterbaksztag;5514166.html)
-
▾ Russisch
vaterbákštag', vaterbakštagi
[touwen die de boegspriet zijdelings steunen]
etymologie: Waterbakstag. Het Russ. kent een subst. vaterbákštag', hauban de beaupré, dat gewoonlijk in den plur. vaterbakštagi voorkomt, waarbij de Russ. woordenboeken alle vermelden, dat het touwen zijn, die den boegspriet zijdelings steunen (ukrěpljajuščija s bokov bušprit). Bij ons heten deze of boegstagen of eenvoudig bakstagen. Voor de eerste benaming, vgl. v. L.: boegstag, touwwerk, dienende om den boegspriet zijdelings te steunen. Uitvoerig hierover P. M. blz. 176, 177; voor de tweede benaming, vgl. T.: bakstag, hauban de beaupré, touwwerk, dat den boegspriet zijdelings steunt. Naast bakstag moet ook waterbakstag in zwang geweest zijn, evenals het touwwerk, dat den boegspriet naar onderen steunt, waterstag heet. Wat de stagen zijn voor den mast, zijn de waterstagen voor den boegspriet en wat de bakstagen zijn voor den mast, zijn de waterbakstagen voor den boegspriet: de eersten stenen naar voren, de laatste opzij. Daar het gehele touwwerk, dat den boegspriet tegen de sterk achteroverwerkend krachten moet steunen, gespoeld wordt door alle zeeën, die tegen den boeg oplopen, heeft men deze woorden met water- samengesteld , z. ook Woeling.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Pools
waterbaksztag
[touwen die de boegspriet zijdelings steunen]
-
▾ waterbloem
[waterplantennaam]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterblommetjie, waterblom
[waterplant, gerecht daarvan bereid]
<via Afrikaans>
datering: 1913 (1901-1950)
etymologie: Afk., lit. little water flower, water water + blom flower + dim. suffix -ie.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterblommetjie, waterblom
[waterplant, gerecht daarvan bereid]
<via Afrikaans>
-
▾ waterbok
[antilopesoort]
-
▾ waterboom
[horizontale dekbalk aan het einde van de waterloop, slagbalk]
-
▾ waterboom
[boom die in het water groeit]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterboom
[boom die in het water groeit]
datering: 1854 (1851-1900)
etymologie: S. Afr. Du., fr. Du. water water + boom tree.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterboom
[boom die in het water groeit]
-
▾ waterbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
-
▾ Deens
vaterbord, vandbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: vaterbordskam, vaterbordplade, vaterbordrang, vaterbordøkse, vaterbordvinkel
etymologie: fra nt. waterbord, holl. waterboord, jf. eng. waterboard; jf. Vandbord 2 FuT: FuT: ist nd. waterbord, holl. waterboord
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Hårbøl 2004 (OOD, Fremmedordbog, Fremmed2, FuT)
-
▾ Noors
vaterbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: nederl; FuT: ist nd. waterbord, holl. waterboord
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vaterbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
datering: 1770 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan ca 1770; av lågty. waterbord eller nederl. waterboord med samma bet.; till vatten och bord
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
watribôr
(dialect)
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
etymologie: Waterbord (ndl.) 'brett, das auf das schiffsbord aufgesetzt wird und abgenommen werden kann'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Deens
vaterbord, vandbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
-
▾ waterdrager
[wielrenner die knechtenwerk doet]
-
▾ Duits
Wasserträger
[wielrenner die knechtenwerk doet]
-
▾ Duits
Wasserträger
[wielrenner die knechtenwerk doet]
-
▾ waterdrieblad
[moerasplant uit de gentiaanfamilie met half witte, half rozerode bloemen]
-
▾ Fries
dryblêd
[moerasplant uit de gentiaanfamilie met half witte, half rozerode bloemen]
-
▾ Fries
dryblêd
[moerasplant uit de gentiaanfamilie met half witte, half rozerode bloemen]
-
▾ wateren
[water geven; urineren; (verouderd) van golfvormige figuren voorzien]
-
▾ Duits
wätern, weteren, watern
(dialect)
[het vee laten drinken; het vee voederen]
datering: 1451 (1451-1500)
etymologie: Smet 92: Oostnederduits, Wiese: Ndl-Siedlerwort zu gleichbedeutend mndl. "weteren". Teuchert p. 372: Im Bair.-Österr. und im Ndl. gebraucht der Landwirt als Ausdruck für das Tränken des Viehes mit Wasser das Verbum "wässern, wateren, weteren."Mndl. und mundartliche Belege von heute sichern den Wortgebrauch in den Niederlanden; am Niederrhein hat der Teuthonista per weteren, und heute lebt wäteren, wetteren im rheinischen Niederfranken fort. Bei Ahaus und im Vechtewinkel ist das ndl. Wort auf deutschen Boden getreten. Der bair. Sprachgebrauch erreicht im Norden das Erzgebirge. In die Mark ist wätern das Vieh tränken und sien Ableitung Wäteringe f. Tränkstelle auf dem Felde mit den ndl. Siedlern gekommen, Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Bischoff 1967 Frings 1966 Schlüter 1952 Smet 1992 Teuchert 1972 Wiese 1996 (Smet 92, Wiese, FrL, Teuchert, Schlüter, Bischoff)
-
▾ Deens
vatre
[moireren, golfjes op het water veroorzaken, speelse lichteffecten op het water veroorzaken]
etymologie: OOD: efter holl. wateren (nht. wässern), jf. eng. water, til holl. water osv. (se Vater-). Fremmed2: OPRINDELSE: fra holl. water vand., Bang (af holl)
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 Bang 1976 (Fremmedordbog, OOD, Fremmed2, Bang)
-
▾ Noors
vatre
[moireren, weefsels een gevlamd patroon geven]
etymologie: BO: fra nederl, av water, 'vann'; FuT: = engl. waterr, nhd. wässern (…) siehe vater [= nhd. holl. water, 'wasser']
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vattra
[door middel van persen vlammende, glanzende strepen aanbrengen op stof]
datering: 1762 (1751-1800)
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1762; trol. av nederl. wateren med samma bet.; jfr vatten
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
water
[begieten, van water voorzien]
-
▾ Sranantongo
watra
[water geven]
-
▾ Duits
wätern, weteren, watern
(dialect)
[het vee laten drinken; het vee voederen]
-
▾ watergang
[afwateringssloot]
-
▾ Frans
watergang
(dialect)
[afwateringssloot]
datering: 1280 (1251-1300)
etymologie: PR: mot néerl. (PR 1990: holl.), de water `eau' et gang `voie'.FEW: Auf die nördlichsten fr. mundarten beschränkte entlehnung des im mndl. sehr häufig belegten wortes.
bron: Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff, FEW)
-
▾ Frans
watergang
(dialect)
[afwateringssloot]
-
▾ watergoot
[geul, smal kanaal waardoor water of een stroom zich een weg baant]
-
▾ Fries
wettergoat
[geul, smal kanaal waardoor water of een stroom zich een weg baant]
-
▾ Negerhollands
watergoot
[beek, stroom]
-
▾ Fries
wettergoat
[geul, smal kanaal waardoor water of een stroom zich een weg baant]
-
▾ watergraaf
[(verouderd) Vlaamse grafelijke ambtenaar, belast met het bestuur van de wateren]
-
▾ Frans
watergrave
†verouderd
(dialect)
[toezichthouder van de waterwerken, gekozen door de magistraat]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
afleidingen en samenstellingen: watergravie 'gebied waarover de jurisdictie van de watergraaf zich uitstrekt' 1594
etymologie: Watergrave (mndl.). Noot: Auch schon mndl. watergravie, aber mit der bed. 'amt des wassergrafen'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
watergrave
†verouderd
(dialect)
[toezichthouder van de waterwerken, gekozen door de magistraat]
-
▾ waterhaas
[knaagdier]
-
▾ Berbice-Nederlands
watras
[knaagdier]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:674)
-
▾ Caraïbisch-Engels
water-haas
[waterzwijn, capibara]
etymologie: Guyana
bron: Allsopp 2003 (Allsopp, Richard (2003), Dictionary of Caribbean English usage, Jamaica.)
-
▾ Berbice-Nederlands
watras
[knaagdier]
-
▾ waterhoofd
[vergroot hoofd; scheldwoord]
-
▾ Deens
vatterhoved
†verouderd
[vergroot hoofd; scheldwoord]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: efter nt. waterkopp, til water (se u. Vater-); jf. Vandhoved; med.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
vatterhoved
†verouderd
[vergroot hoofd; scheldwoord]
-
▾ waterhoos
[wervelwind als een slurf]
-
▾ Duits
Wasserhose
[wervelwind als een slurf]
-
▾ Deens
vandhose
[wervelwind als een slurf]
etymologie: OOD: efter ty. wasserhose, holl. waterhoos; jf. Vand-bukse, -hest (3), -hvirvel 2, -støtte, -tap, -tragt, -trompet samt Sand-, Vindhose, lijkt me niet ambigu, zie Kluge See: nach gleichbedeut. nl. hoos, waterhoos
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Duits
Wasserhose
[wervelwind als een slurf]
-
▾ watering
[afwatering]
-
▾ Duits
Wätering, Wäterung, Wettering
(dialect)
[0]
etymologie: Grimm: ein wort nl. herkunft, WETTERUNG, wetter(n), f., abzugsgraben, bes. des eingedeichten landes; ein wort nl. herkunft, vgl. mnl. wateringe, nl. wetering, das als fachwort des deichbaus in unterschiedlicher lautform in Deutschland eingang findet: mnd. wateringe, weteringe, hd. wässerung (teil 13, sp. 2542). die für das nd. auffällige verkürzung des stammvokals ist vielleicht auf vermischung mit 3wette zurückzuführen. 'wetterung, auch nach der gemeinen aussprache wettern, ein graben, der zur ableitung des wassers dienet' brem. wb. 5, 207; Campe 5 (1811) 695. in nd. lautgestalt erscheint das wort oft in hd. texten: de fossis aquariis ..., wodurch inwendig landes alles gewässer nach dem teich, und die darin gelegte schleussen abgeführet wird. hi nostrate lingua, communissimis ac in vulgus notis vocabulis appellantur wetterungen, graben; belgica vero sloten, wateringen Hackmann von teichen u. dämmen (1690) 448; die kajendeiche trennen die einzelnen wetterungen oder abzugsgräben von einander Zesterfleth beschr. d. Alten Landes (1847) 56; weniger rasch geht diese erdbildung in den flieszenden gräben, den fleeten, wettern oder wasserlösen vor sich, welche allenthalben die marschen durchschlängeln, das überflüssige wasser den schleusen zuführend Allmers marschenb. (1900) 116; die gröszeren ableitungsgräben, wettern, fleeten Harms verm. aufs. u. kl. schr. (1853) 9. vgl. Mensing schlesw.-holst. 5, 612; Teuchert sprachreste 185 u. ö. dazu folgende zss.: wiättergrawen Bauer-Collitz Waldeck 231b; wetternrichter 'aufseher über deiche nnd siele', wetternwall 'wall am abzugsgraben', vgl. Benzler deichbau (1792) 2, 276; 277.
bron: Teuchert 1972 (Teuchert, Grimm)
-
▾ Frans
wateringue
[afwatering]
datering: 1298 (1251-1300)
etymologie: PR: flam. wateringen, de water `eau'.FEW: geeft alleen de afr.mfr. vorm "wateringhe" 'poldergenootschap' flandr.pik. 1298-1494.Die bed. 'polder-, wassergenossenschaft' ist auch mndl., aber allerdings erst 1514 belegt.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Duits
Wätering, Wäterung, Wettering
(dialect)
[0]
-
▾ waterkan
[waterkruik]
-
▾ Sranantongo
watrakan
[waterkruik]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Karaïbisch
watrakan, watalakan
[waterkruik]
<via Sranantongo>
bron: Aloema 1987 WOLD (Aloema, Nardo, M.J. Pierre & C.N. van der Ziel (red.) (1987), Kalihna-Nederlands woordenboek, met index, Instituut voor Taalwetenschap (SIL), proefuitgave. 1987, WOLD)
-
▾ Sranantongo
watrakan
[waterkruik]
-
▾ waterkant
[oever, kade]
-
▾ Duits
Wasserkant
[oever]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: ufer, aus dem nd. ndl.; waeterkant
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wasserkant
[oever]
-
▾ waterlaat
[afwateringssloot]
-
▾ Duits
Waterlate
(dialect)
[afwateringssloot]
datering: 1288 (1251-1300)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Teuchert: 1288 Brm. Urkundenb.: "Das Fehlen des Umlauts spricht für holländische Lautgebung" (…) In Westfalen scheint nach der Liste bei Jellinghaus, Westfäl. Ortsnamen 136 die umlautlose Form Lose vorzuherrschen; sie war also auch im Nds. möglich. An der Unterweser erklärt sich die Doppelheit aus nds. und ndl. Quelle. (…) Auch im Ndl. sagt man "het water loozen" das Wasser abführen. (…) Von den übrigen mndl. Zusammensetzungen mit Water- läßt sich keine mehr als Entlehnung nachweisen. FrL: zet het in paragraaf 45 p. 54 in een lijstje onder de titel: "Die folgende Liste ist ein Ansatz, aber trotz aller Dürftigkeit eine brauchbare Grundlage, um die Stellung der Niederlande im Aufbau des Westgermanischen zu bestimmen; darüber in (48). En in paragraaf 46: So wird man auch bei den umlautlosen westfälischen lose an die Niederlande denken; oder sollte sich hier wie sonst in Deutschland Umlautlosigkeit in Ortsbezeichnungen gehalten haben? Bischoff: Auf der östlichen Elbseite fehlen die Wörter im südlichen Jerichowschen und im Zerbstischen. Dort spricht man vom Waterlatt (vgl. Abb. 13). Auch diesen Ausdruck kennt das Ostfälische nicht, siene Heimat ist wieder das Niederländische: mnl. waterlaet m. "sluistocht, eene op eene sluis uitkomende afwateringssloot"
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Bischoff, Teuchert)
-
▾ Duits
Waterlate
(dialect)
[afwateringssloot]
-
▾ waterland
[waterachtig land]
-
▾ Surinaams-Javaans
Waterlanti
[plaatsnaam]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Surinaams-Javaans
Waterlanti
[plaatsnaam]
-
▾ waterleiding
[buisleiding voor water]
-
▾ Surinaams-Javaans
waterlèdheng
[buisleiding voor water]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Surinaams-Javaans
waterlèdheng
[buisleiding voor water]
-
▾ waterlijn
[niveaulijn van het water]
-
▾ Deens
vaterlinje
[niveaulijn van het water]
status: Ambigu: Nederlands of Engels
etymologie: holl. waterlijn, eng. waterline
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, OOD, Fremmed2)
-
▾ Pools
waterlinia
[niveaulijn van het water]
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
vaterlinija
[niveaulijn van het water]
etymologie: Waterlinie. Hoogstwaarschijnlijk een bijvorm van waterlijn, vgl. ook v. DALE : waterlijn, een linie, buiten aan het schip, welke doet zien, hoe diep het gaat. Russ. vaterlinija, ligne d'eau, čerta na korpuse sudna, po kotoruju ono šidit v vodě. 1). (lijn op de romp van een schip, tot welke het in het water zit). De afleiding van V. en J. uit Eng. waterline komt mij onwaarschijnlijk voor. Hierbij een adj. vaterlinéjnyj.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Litouws
vaterlinija
[niveaulijn van het water]
-
▾ Deens
vaterlinje
[niveaulijn van het water]
-
▾ waterlijst
[lijst die water tegenhoudt]
-
▾ Deens
vaterliste
[beschermlijst; gevellijst die voorkomt dat regen binnenkomt; lijst die op een schip bij de waterlijn is aangebracht; lijst die voorkomt dat touwen te veel wegglijden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: OOD: nt. waterliste, holl. waterlijst, Fremmed2: OPRINDELSE: holl. waterlijst.
bron: Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (OOD, Fremmed2)
-
▾ Deens
vaterliste
[beschermlijst; gevellijst die voorkomt dat regen binnenkomt; lijst die op een schip bij de waterlijn is aangebracht; lijst die voorkomt dat touwen te veel wegglijden]
-
▾ waterlimoen
[pompoenachtige vrucht]
-
▾ Munsee-Delaware
wà:tǝlàmó:kan
[pompoenachtige vrucht]
bron: Bakker 1995 Goddard 1975 (Bakker 1995, Goddard 1975)
-
▾ Loup
watelamu
[pompoenachtige vrucht]
bron: Bakker 1995 (Bakker 1995)
-
▾ Negerhollands
water lemuen
[bepaalde vrucht]
datering: 1905 (1901-1950)
etymologie: water lemuen (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905)
-
▾ Munsee-Delaware
wà:tǝlàmó:kan
[pompoenachtige vrucht]
-
▾ Waterloo
[Belgische plaats waar Napoleon werd verslagen]
-
▾ Engels
(to meet one's) Waterloo
[rampzalige nederlaag (lijden)]
datering: 1816 (1801-1850)
etymologie: The name given to the battle fought outside the village of Waterloo, near Brussels, on June 18, 1815, in which Napoleon was decisively and finally defeated. Hence a. (with a, his): Something which is a ‘settler’; a decisive and final contest; chiefly in the phrase to meet one's Waterloo.
bron: OED2 1989 (PED)
-
▾ Duits
Waterloo
[vernietigende nederlaag, ondergang]
etymologie: das; -; -s; naar de slag bij Waterloo, waarin Napoleon vernietigend verslagen werd.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Frans
waterloo
†verouderd
(dialect)
[rampzalige nederlaag; achterste, achterwerk (dat men toont als men vlucht)]
datering: 1879 (1851-1900)
etymologie: SainéanPar erklärt 1. durch den anklang an "water-closet", was nicht sehr wahrscheinlich ist, weil w-c und "cul" doch verschiedene dinge sind. Man kann sich fragen, ob nicht eher der begriff der niederlage, bei der man dem feind den rücken wendet, dabei eine rolle gespielt hat. Vital ist das wort ja nie geworden, auch nicht in der bed.2.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Italiaans
Waterloo
[ondergang]
bron: Zingarelli 1999 (Zingarelli)
-
▾ Grieks
baterlō /vaterlo/
[pijnlijke of vernietigende nederlaag]
bron: LTKN 1999 (LTKN)
-
▾ Engels
(to meet one's) Waterloo
[rampzalige nederlaag (lijden)]
-
▾ waterlozing
[afwatering, waterafvoer]
-
▾ Duits
Waterlosinge, Waterlösung, Waterlösen
(dialect)
[sloot]
datering: 1288 (1251-1300)
etymologie: Brandenburg en volgens Bischoff ook in Bremen en Holstein p. 138 (1288: Bremer Urkunde). De vorm zonder Umlaut kan volgens Bischoff ook westfälisch zijn.
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Teuchert, Bischoff)
-
▾ Duits
Waterlosinge, Waterlösung, Waterlösen
(dialect)
[sloot]
-
▾ watermantel
[omhullende, met water gevulde cilinder]
-
▾ Indonesisch
watermantel
[omhullende, met water gevulde cilinder om de loop van een machinegeweer koel te houden]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
watermantel
[omhullende, met water gevulde cilinder om de loop van een machinegeweer koel te houden]
-
▾ watermarter
[in het water levende marter]
-
▾ Frans
watermaarde, watermaerde, watermard
†verouderd
(dialect)
[pels van de marter]
datering: 1519 (1501-1550)
etymologie: *watermarter (mndl.) 'im wasser lebender marder'. - Die zuss. ist im mndl. nicht bezeugt, könnte aber damals wohl schon bestanden haben.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
watermaarde, watermaerde, watermard
†verouderd
(dialect)
[pels van de marter]
-
▾ watermeloen
[bepaalde vrucht]
-
▾ Negerhollands
watumelån
[bepaalde vrucht]
-
▾ Sranantongo
watramlun
[bepaalde vrucht]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Aucaans
wataamoen
[bepaalde vrucht]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 78)
-
▾ Sarnami
wátrámun
[bepaalde vrucht]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Negerhollands
watumelån
[bepaalde vrucht]
-
▾ watermerk
[merkteken aangebracht in papier]
-
▾ Indonesisch
watermér(e)k
[merkteken aangebracht in papier]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Sranantongo
watramarki
[merkteken aangebracht in papier]
-
▾ Indonesisch
watermér(e)k
[merkteken aangebracht in papier]
-
▾ waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Duits
Wasserpaß
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Kluge See: Röding 1796 = nd. nl. waterpas. Doornlaat 1884 Ostfries. Wb III 522 und Windschooten 1681 Seeman S. 349. Grimm: nach dem nd. und ndl. (mndl. waterpas Verdam 680b), auch dän. vaterpas, schwed. vattenpas
bron: Grimm 1854-1971 Kluge 1911 Kluge 2002 (Kluge See, Grimm)
-
▾ Deens
vaterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk waterpass dannet af water 'vand' (jf. vater) + pass vist 'tilstand, stilling'; egl. 'samme stilling som vandets overflade' . Fremmed2: holl. waterpas, af water vand + pas tilstand. FuT: ist holl. waterpas, nd. waterpass in ders. bed. Das nd. wort hat auch die ursprünglichere bed. "horizontale linie" und ist aus *waterpassline = holl. waterpaslijn verkürzt, Bang (holl)
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 Hårbøl 2004 Kluge 1911 Kluge 2002 Arnesen Bang 1976 (Fremmedordbog, PNOE, OOD, FuT, Fremmed2, Arnesen, Kluge See, Grimm, Bang)
-
▾ Noors
vaterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, nederl, av vatn og gnederl pas 'tilstand'; FuT: ist holl. waterpas, nd. waterpass.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Zweeds
vattenpass
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
datering: 1640 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1640; trol. efter lågty. waterpass med samma bet.; till vatten och passa i bet. 'avväga'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Russisch
vaterpás
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
datering: 1704 (1701-1750)
afleidingen en samenstellingen: Bargoens: vaterpasnut' = van hoogte op iemand een tegel of ander zwaar tegenstand gooien
etymologie: Volkst. vertipás Ural (IORJ. 1,297). Entlehnt aus ndl. waterpas 'Wasserwage', s. Meulen 236, Matzenauer 365. VdMeulen: Waterpas, werktuig waarmede men ziet of een voorwerp horizontaal geplaatst is. Russ. vaterpas, zie Zee- en Scheepst. 236. In de Oeral verbasterd tot vertipó.8 (Vasmer 1, 173). Twee bewijsplaatsen uit Peters tijd geeft Smirnov 71, een in de vorm vaterpas en een in de vorm vatarpas. VdMeulen 1909: Waterpas. Waterpas, gelijks het water. WINSCH. Horizontaal; evenwijdig aan de oppervlakte van stilstaand water. Ook het werktuig, waarmede men ziet of enig voorwerp zo geplaatst is. T. In de eerste betekenis vindt men bij W. het woord op blz. 141, 142: een waterpasse vloer, en in de laatste op blz. 185 onder ,,het gereedschap, 't geen de meestertimmerman op de werf brengt": een groot waterpas, klein waterpasje. Dit werktuig heet ook Russ. vaterpas, uroven', pribor prosredstvom kotorago opredeljaetsja położenie predmetov otnositel'no gorizonta (gereedschap, waarmee de ligging van voorwerpen met betrekking tot den horizon wordt bepaald). Het afgeleide adj. vaterpasnyj betekent: gorizontal'nyj, po urovnju (horizontaal, waterpas (als richting)).
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, ESR, VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Oekraïens
vaterpás
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Indonesisch
waterpas
[horizontaal; instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
terpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Kupang-Maleis
waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
bron: Jacob 2003 (J&G)
-
▾ Menadonees
waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
bron: Warokka 2004 (DJERY)
-
▾ Soendanees
watĕrpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Papiaments
waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit: Putman1859 p. 35; Uit Ewijk p. 122
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wâterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Aucaans
wataa pasi
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 94)
-
▾ Sarnami
pánipás
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Duits
Wasserpaß
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ waterpokken
[besmettelijke vlekjesziekte]
-
▾ Indonesisch
waterpoken
[besmettelijke vlekjesziekte]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
waterpoken
[besmettelijke vlekjesziekte]
-
▾ waterpomp
[werktuig om water op te voeren]
-
▾ Sarnami
wátrápompu
[werktuig om water op te voeren]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Sarnami
wátrápompu
[werktuig om water op te voeren]
-
▾ waterproof
[ondoordringbaar voor water]
-
▾ Indonesisch
waterpruf
[ondoordringbaar voor water]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
waterprup
[ondoordringbaar voor water]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Indonesisch
waterpruf
[ondoordringbaar voor water]
-
▾ waterschout
[(verouderd) persoon die toezicht houdt op de monstering van zeelieden]
-
▾ Duits
Wasserschulze
[persoon die toezicht houdt op de monstering van zeelieden]
etymologie: Ein bei ostfries. Seeleuten allgemein bekanntes Wort, jedoch von den Jüngeren selten gebraucht. nach dem nd. und ndl. (mndl. waterpas Verdam 680b), auch dän. vaterpas, schwed. vattenpas WASSERSCHULZE, m. hafenbeamter, bes. für die anmusterung, verdeutschung von ndl. waterschout Zesen Amsterdam (1664) 380 bei Kluge seemannssprache 826, auch von H. Smidt marinebilder (1859) 71 verzeichnet; meist in der ndl. form C.
bron: Foerste 1938 (Foerste, Kluge See, Grimm)
-
▾ Deens
vaterschout
†verouderd
[persoon die toezicht houdt op de monstering van zeelieden]
etymologie: OOD: fra holl. waterschout
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Foerste 1938 Grimm 1854-1971 Hammerich 1945 Kluge 1911 Kluge 2002 (OOD, FuT, Hammerich 45, Foerste, Kluge See, Grimm)
-
▾ Noors
vaterschout
[persoon die toezicht houdt op de monstering van zeelieden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: ist holl. waterschout; NROi: nederl. waterschout
bron: NROi (FUt; NROi)
-
▾ Duits
Wasserschulze
[persoon die toezicht houdt op de monstering van zeelieden]
-
▾ waterslang
[buis waardoor water geleid wordt]
-
▾ Russisch
vaterslang
[slang om water, dat met vaten aan boord gebracht wordt, naar beneden in het ruim te storten]
etymologie: Waterslang. Waterslangen dienen om het water, dat met vaten aan boord gebracht wordt, naar beneden in het ruim te storten. P. M. blz. 348. Russ. vaterslang, manche a eau, a hose to convey water from the deck into the tanks. Ontbreekt in D.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vaterslang
[slang om water, dat met vaten aan boord gebracht wordt, naar beneden in het ruim te storten]
-
▾ waterspel
[spel dat in het water en op het strand gespeeld wordt]
-
▾ Deens
vaterspil
[spel dat in het water en op het strand gespeeld wordt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra mnt. waterspel, holl. waterspel
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
vaterspil
[spel dat in het water en op het strand gespeeld wordt]
-
▾ waterstag
[touw lopend van de voorsteven naar de top van de boegspriet]
-
▾ Deens
vaterstag
[touw lopend van de voorsteven naar de top van de boegspriet]
etymologie: holl. waterstag, Fremmed2: holl. waterstag, af water vand + stag tov, stag. DDO: fra nederlandsk waterstag ordret 'vandstag', dannet af water 'vand' og stag 'tov, stag' FuT=holl. waterstag
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, OOD, Fremmed2, DDO, FuT)
-
▾ Noors
vaterstag
[touw lopend van de voorsteven naar de top van de boegspriet]
-
▾ Pools
watersztag
[touw lopend van de voorsteven naar de top van de boegspriet]
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
vaterštág
[touw lopend van de voorsteven naar de top van de boegspriet]
datering: 1724 (1701-1750)
etymologie: Entlehnt aus ndl. waterstag, dass., s. Meulen 236. VdMeulen: Waterstag. Stag van den boegspriet om dien neder te houden. T., vgl. P. M. blz. 174. Russ. vaterštag, sous-barbe de beaupré (nom donnę a im fort cordage ou etai qui, passant dans le taillenier , vient s'attacher au mat de beaupré pour le retenir a sa place, d'ou tendent sans cesse a, 1'écarter les effbrts des étais de misaine et ceux des mouvements imprimés au navire, dans le sens de sa longueur).
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
vaterstag
[touw lopend van de voorsteven naar de top van de boegspriet]
-
▾ waterstof
[chemisch element]
-
▾ Japans
suiso
[chemisch element, lett. waterstof]
-
▾ Japans
suiso
[chemisch element, lett. waterstof]
-
▾ waterstroom
[tussen oevers, banken en andere begrenzingen stromend water]
-
▾ Negerhollands
waterstroom
[tussen oevers, banken en andere begrenzingen stromend water]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: Hesseling 1905:203: meervoudsvorm = water-stroomen
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
waterstroom
[tussen oevers, banken en andere begrenzingen stromend water]
-
▾ watertalie
[takel voor het ophijsen van watervaten]
-
▾ Russisch
vatertali
[takel voor het ophijsen van watervaten]
etymologie: Watertalie. De watertakels zijn van de noktakels in geenen dele onderscheiden; alleen worden zij enkel gebruikt op de grote ra bij het hijsen van watervaten, en zulks met behulp van de hondenhok: er worden twee watertakels medegegeven, die elk hun eigen voetblok hebben. P. M. blz. 105. Russ. vatertali. Ontbreekt in J. De verklaring bij V. luidt: tali, posredstvom kotorych prežde podymalis' na sudno bočki s vodoj, a teper' podymajutsja drugija tjažesti; osnovyvajutsja v dva odnoškivnye tonkochodnije bloka i verchnirn blokom základy vajutsja na noki reev (takel, door middel waarvan vroeger watervaten op het schip werden gehesen , maar nu andere zwarten gehesen worden; hij wordt geschoren door twee enkele platte blokken en met het bovenblok bevestigd op de nokken der ra's).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vatertali
[takel voor het ophijsen van watervaten]
-
▾ watertank
[waterreservoir]
-
▾ Sranantongo
watratènk
[waterreservoir]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
watratènk
[waterreservoir]
-
▾ watertapper
[iemand die water tapt]
-
▾ Negerhollands
watǝtapman
[iemand die water tapt]
-
▾ Negerhollands
watǝtapman
[iemand die water tapt]
-
▾ waterval
[van een hoogte naar beneden vallende waterstroom]
-
▾ Papiaments
waterval
[van een hoogte naar beneden vallende waterstroom]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
waterval
[van een hoogte naar beneden vallende waterstroom]
-
▾ waterverf
[in water oplosbare verf]
-
▾ Papiaments
waterfèrf, watervèrf
[in water oplosbare verf]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
waterfèrf, watervèrf
[in water oplosbare verf]
-
▾ watervoor
[irrigatiegreppel]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
water-furrow
[straatgoot voor irrigatie van stadstuinen]
datering: 1832 (1801-1850)
status: leenvertaling
etymologie: Prob. tr. S. Afr. Du. watervoor, although water-furrow has been used in Eng. elsewhere, meaning a drainage furrow.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
water-furrow
[straatgoot voor irrigatie van stadstuinen]
-
▾ waterwijzer
[iemand die of iets wat de aanwezigheid of het peil van water aangeeft]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterwyzer
[wichelroedeloper]
datering: 1801 (1801-1850)
etymologie: S. Afr. Du., fr. Du. water water + wijzer indicator.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterwyzer
[wichelroedeloper]
-
▾ waterwoeling
[waterbeweging]
-
▾ Russisch
vatervúling
†verouderd
[waterbeweging]
-
▾ Russisch
vatervúling
†verouderd
[waterbeweging]
-
▾ waterzeil
[extra zeil dat bij weinig wind gevoerd wordt]
-
▾ Deens
vatersejl, vandsejl
[extra zeil dat bij weinig wind gevoerd wordt]
etymologie: fra holl. waterzeil
bron: (OOD, Hammerich 45)
-
▾ Russisch
vaterzejl
[extra zeil dat bij weinig wind gevoerd wordt]
etymologie: Waterzeil. Waterzeilen, zeilen, die men achter tegen 't schip tot onder aan 't water toe zet. W. Een zeil, dat dienstig is voor een schip bij stil weer en voor stroom, om te spoediger voort te geraken. WINSCH. Thans verouderd. Russ. vaterzejl, alleen bij V. •. prežde tak nazyvalsja lisel', stavivšijsja na melkich sudách pod gikom i rastjagivavšijsja k rej ku, vystrelivavšemusja s gika (vroeger heette zo het lijzeil, dat op kleine vaartuigen onder de gijk gevoerd en uitgespannen werd aan een raatje, dat uit de gijk werd geschoven). V.'s afleiding uit Eng. watersail is onjuist.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
vatersejl, vandsejl
[extra zeil dat bij weinig wind gevoerd wordt]
-
▾ waterzooi
[Vlaamse culinaire specialiteit]
-
▾ Engels
water-souchy
[visgerecht]
datering: 1731 (1701-1750)
afleidingen en samenstellingen: (back-formation) water-zoutch v. trans. To stew (flounders, etc.) in just enough water to cover them. rare1.
etymologie: a. Du. waterzootje, f. water water n. + zootje, zoodje boiling (of fish), dim. of zode boiling, related by ablaut to zieden seethe v. A solitary example of MF. soucié (a. Du. zootje) is given by Godefroy. The form sokey is prob. due to association with soak v.; the form souchet seems to be pseudo-Fr.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Frans
waterzooi, waterzoï
[Vlaamse culinaire specialiteit]
datering: 1765 (1751-1800)
etymologie: 1889, waterzoeï; 1846, waterzode, waterzoo; 1765, water-zootje, attestation isolée; empr. au flamand waterzootje, de water « eau », et de zootje, zoodge « bouillon », de zode « bouillir ».
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Engels
water-souchy
[visgerecht]
-
▾ waterzucht
[waterophoping]
-
▾ Deens
vatersot, vattersot
†verouderd
[waterophoping]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; verbastering
etymologie: OOD: efter mnt. watersucht, holl. waterzucht, egl. overs. af lat. hydropsis, hydropsia, gr. hýdroTegn, der ikke kan viseso med længdestregps; jf. Vandsot. Fremmedordbog: Nederlands of Nederduits. PNOE: sammenblanding af nedertysk watersucht og det tilsvarende ældre danske ord vandsot (jf. sot 'sygdom'); første led vatter- kommer af nedertysk water 'vand' (jf. vater) . Fremmed2: OPRINDELSE: platty. watersucht, holl. watersucht vandsyge, egl. oversættelse af lat. hydropsis el. hydropsia, gr. hydrops, fra gr. hydor vand. FuT: von nd. waterzucht, holl. waterzucht
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, OOD, PNOE, Fremmed2, FuT)
-
▾ Noors
vatersott, vattersott
[waterophoping]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: lty waterzucht; FuT: von nd. waterzucht, holl. waterzucht
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
dewater (ouder: dewáter)
[waterophoping]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit: Putman1859 p. 32
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Deens
vatersot, vattersot
†verouderd
[waterophoping]
-
▾ waterzuchtig
[aan waterzucht lijdend]
-
▾ Deens
vattersottig
[aan waterzucht lijdend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: holl. waterzuchtig, nht. wassersüchtig
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
vattersottig
†verouderd
[aan waterzucht lijdend]
etymologie: NROi: jf. nederl. waterzuchtig , mest foreld. , som lider av vattersott:
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
vattersottig
[aan waterzucht lijdend]
-
▾ watt
[elektrische eenheid]
-
▾ Indonesisch
wat
[elektrische eenheid]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
wat
[elektrische eenheid]
-
▾ watten
[verbandmiddel]
-
▾ Duits
Watte
[verbandmiddel]
datering: 1651-1700
afleidingen en samenstellingen: Watteline = lichte, wattenachtige tussenvoering met een donzige oppervlakte
etymologie: Kytzler: mlat>niederl. Kluge: Entlehnung. Zuerst als Bezeichnung von Flockseide und vorwiegend in der Form Watten gebraucht. Dieses ist entlehnt aus nndl. watten (bezeugt seit dem 16. Jh.), das seinerseits letztlich auf ml. wadda (bezeugt seit dem 14. Jh.) zurückgeht. Ursprung und Entlehnungsweg sind unklar; vielleicht zu arab. bitAna, batAna "Unterfutter, gefütterte Kleidung". Bluhme: nl. < frz. < mlat. < arab.?
bron: Duden Universal 2003 (Kytzler, Duden Universal, Bluhme, Grimm)
-
▾ Deens
vat
[verbandmiddel]
<via Duits>
etymologie: vel fra ty. watte, svarende til holl. watten, eng. wad hvorfra vist sv. vadd, fr. ouate, ital. ovatta, mlat. wadda; af uvis oprindelse; jf. vattere, vattet. DDO: Oprindelse via tysk Watte fra nederlandsk watten, fra arabisk batin 'vatteret for'.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, DDO, Arnesen, Bluhme, Grimm)
-
▾ Noors
vat
[los gesponnen katoenvezels]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: gj lty, nederl fra mlat wadda, kanskje opph arab batin (vattert); FuT: ist nhd. Watte (holl. watten) (…) Zugrunde liegft frz. ouate. Der ursprung ist unbekannt.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Hongaars
vatta
[verbandmiddel]
<via Duits>
-
▾ Duits
Watte
[verbandmiddel]
-
▾ watteren
[met watten voeren]
-
▾ Duits
wattieren
[met watten voeren]
-
▾ Duits
wattieren
[met watten voeren]
-
▾ wauw
[gunstig (van de wind)]
-
▾ Duits
wau
[stil (van de wind)]
etymologie: WAU, adj. still, vom winde Röding 6, 886, s. wauerwind. das ndl. wauw, das von Franck2 778b zu wehen gestellt wird (aus *wēwa-); Heyne bei Stenzel 459a geht für wauerwind von mndl. wouwer 'weiher' aus, 'der stille wind, wie er über solches gewässer streicht'
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
wau
[stil (van de wind)]
-
▾ wauwelen
[kletsen]
-
▾ Duits
waueln
[blaffen; met ongenoegen spreken]
-
▾ Duits
waueln
[blaffen; met ongenoegen spreken]
-
▾ wc
[watercloset]
-
▾ Indonesisch
W.C., wésé
[toilet]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Papiaments
w.c.
[watercloset]
-
▾ Sranantongo
weisei
[toilet]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Aucaans
weisei
[watercloset]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 16)
-
▾ Saramakkaans
wéésée
[watercloset]
bron: WOLD (WOLD)
-
▾ Sarnami
wc
[toilet]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Indonesisch
W.C., wésé
[toilet]
-
▾ wd.
[waarnemend]
-
▾ Indonesisch
wédé
[waarnemend]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
wédé
[waarnemend]
-
▾ web
[netwerk, bijvoorbeeld van een spin]
-
▾ Frans
webe
†verouderd
(dialect)
[weefsel]
-
▾ Frans
webe
†verouderd
(dialect)
[weefsel]
-
▾ wedde
[bezoldiging]
-
▾ Frans
gage
[onderpand, loon]
datering: 1130 (1101-1150)
status: frankisch
etymologie: PR: frq. *waddi
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Esperanto
gaĝo
[onderpand]
<via Frans>
etymologie: Geleend via Fr gage. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
gage
[onderpand, loon]
-
▾ wederdoper
[aanhanger van een protestantse beweging die volwassenendoop voorstaat]
-
▾ wedergeboorte
[het opnieuw geboren worden, het weer opbloeien]
-
▾ Negerhollands
weergeboorte, wedergeboorte, wegeboorte
[het opnieuw geboren worden, het weer opbloeien]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: weergeboorte, wedergeboorte, wegeboorte (old 1776), wedergeboorte (Hesseling 1905: 233)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905:233)
-
▾ Negerhollands
weergeboorte, wedergeboorte, wegeboorte
[het opnieuw geboren worden, het weer opbloeien]
-
▾ wederloon, weerloon
[(verouderd) vergoeding]
-
▾ Frans
guerdon
†verouderd
[vergoeding]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch
etymologie: L: frq. *widarlôn, croisé avec le lat. donum, don
bron: Dubois 1979 Robert 2005 (Larousse, GRobert)
-
▾ Frans
guerdon
†verouderd
[vergoeding]
-
▾ wedermoed
[(verouderd) tegenspoed]
-
▾ wederpart
[(verouderd) tegenpartij, tegenhanger]
-
▾ wedervaren
[gebeuren]
-
▾ Deens
vederfares
[gebeuren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: efter nedertysk weddervaren dannet af wedder af fællesgermansk *wi¬ra- 'imod' (jf. præp. ved) + vb. varen (jf. fare); egl. 'fare imod nogen', dvs. 'komme til nogen'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vederfares
[gebeuren, overkomen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: etter lty, eg 'fare imot, ramme'; FuT: von mnd. weddervaren (holl. wedervaren)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vederfaras
[gebeuren, overkomen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vidherfara(s); efter lågty. wedderfaren med samma bet., urspr. 'gå, fara emot'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vederfares
[gebeuren]
-
▾ wederwaardig
[(verouderd) schandelijk]
-
▾ wederwaardigheid
[(onaangename) ervaring]
-
▾ Fries
wederwarichheid
[(onaangename) ervaring]
-
▾ Fries
wederwarichheid
[(onaangename) ervaring]
-
▾ wederzins
[(verouderd) op tegengestelde wijze]
-
▾ Schots
withershins; widdershins, widdersones, wodershins
[de andere kant op dan gewoon is, de verkeerde kant op; tegen de klok in, tegen de draaiing van de zon in; ongeluk of rampen implicerend]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
etymologie: chf.Sc; MDu wedersins, MLowGer weddersinnes 'contrariwise'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Schots
withershins; widdershins, widdersones, wodershins
[de andere kant op dan gewoon is, de verkeerde kant op; tegen de klok in, tegen de draaiing van de zon in; ongeluk of rampen implicerend]
-
▾ wedewinde
[bepaalde plant]
-
▾ wedloop
[wedren]
-
▾ Noors
veddeløp
[wedren, vooral met paarden]
-
▾ Noors
veddeløp
[wedren, vooral met paarden]
-
▾ wedstrijd
[wedijver, met name in sport]
-
▾ Surinaams-Javaans
wètstrèt
[wedijver, met name in sport]
afleidingen en samenstellingen: ngewètstrètké = een wedstrijd houden met (iets)
etymologie: volgens Hein via Sranan
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Surinaams-Javaans
wètstrèt
[wedijver, met name in sport]
-
▾ weduwe
[vrouw van wie de echtgenoot is overleden]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
weduwe
[vrouw van wie de echtgenoot is overleden]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: old 1776 ook: mi no ha man meer
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Papiaments
wédefrou
†verouderd
[vrouw van wie de echtgenoot is overleden]
bron: Putte 2008 (Putte PN)
-
▾ Sranantongo
weduwe
[vrouw van wie de echtgenoot is overleden]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sarnami
widhwá
[vrouw van wie de echtgenoot is overleden]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Negerhollands
weduwe
[vrouw van wie de echtgenoot is overleden]
-
▾ weduwnaar
[man wiens vrouw is overleden]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1405-1422;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
weduwer
[man wiens vrouw is overleden]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: old 1776 ook: mi no ha wief meer
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Papiaments
wédenar
†verouderd
[man wiens vrouw is overleden]
bron: Putte 2008 (Putte PN)
-
▾ Sarnami
widhur
[man wiens vrouw is overleden]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Negerhollands
weduwer
[man wiens vrouw is overleden]
-
▾ weedas
[potas van wede]
-
▾ Frans
guedasse
†verouderd
[potas van wede]
datering: 1676 (1651-1700)
etymologie: Ndl weedas ist zuss. von wede 'waid' und asch 'asche'. Es bezeichbet das salz, das durch verbrennen, aus waid gewonnen wird.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
guedasse
†verouderd
[potas van wede]
-
▾ weeflijn
[elk van de dwarstouwen in het scheepswant die een ladder vormen]
-
▾ Duits
Webeleinen
[elk van de dwarstouwen in het scheepswant die een ladder vormen]
etymologie: Kluge: nd. weveline, weveling (…) Das im älteren Nd. nicht belegte Wort stammt wohl aus dem gleich bed. nl. weevelingen "touwetjes, die tussen de hoofdtouwen gespannen of geweeven werden, dienende voor de bootsgesellen, als, om naa de mars te klimmen" Winschooten 1681 Seeman S. 355.
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Deens
vævline
[elk van de dwarstouwen in het scheepswant die een ladder vormen]
etymologie: OOD: fra holl. wevelijn, weeflijn, nt. weveline (nht. webeleine), hvis 1. led er holl. weven, væve (II)) anker vævling. Kluge: nd. weveline, weveling (…) Das im älteren Nd. nicht belegte Wort stammt wohl aus dem gleich bed. nl. weevelingen "touwetjes, die tussen de hoofdtouwen gespannen of geweeven werden, dienende voor de bootsgesellen, als, om naa de mars te klimmen" Winschooten 1681 Seeman S. 355.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Arnesen, Kluge)
-
▾ Noors
vevling
[elk van de dwarstouwen in het scheepswant die een ladder vormen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: entlehnt von holl. weveling, zu mnd. wevelen; vgl. holl. weven in der seemansssprache "zwischen den haupttauen einflechten". Hierzu gehört holl. wevelijn, weeflijn.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Pools
wyblinka
[elk van de dwarstouwen in het scheepswant die een ladder vormen]
bron: Kowalska-Szubert 2013 (Kowalska-Szubert)
-
▾ Duits
Webeleinen
[elk van de dwarstouwen in het scheepswant die een ladder vormen]
-
▾ weegbree
[plantengeslacht]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1201-1250;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
vejbred
[plantengeslacht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: af vej og adj. bred efter nedertysk wegebrede; planten breder sig ud til siderne hvor der går færdsel hen over den
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
veibred
[plantengeslacht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: ist wohl aus dem mnd. oder möglicherweise aus dem ags. entlehnt: (…) mnd. wegebreide, wegebrêde (holl. weegbree); NROi: (siste ledd til adj. bred; visstnok fra ags. wegbræde ell. mnty. wegebrede )
bron: Falk 1910-1911 NROi (FuT; NROi:)
-
▾ Deens
vejbred
[plantengeslacht]
-
▾ week
[zeven dagen]
-
▾ Noord-Sotho
beke
[zeven dagen]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Tswana
beke
[zeven dagen]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Xhosa
veki
[zeven dagen]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Zuid-Sotho
beke
[zeven dagen]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Negerhollands
week, wēk
[zeven dagen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: week (old 1776, Hesseling 1905), wēk (djdj 1926). old 1776: weken (meervoudsvorm) = weeken. Hesseling 1905: verleden week = ander week
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
weki
[zeven dagen]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:675)
-
▾ Sranantongo
wiki
[zeven dagen]
-
▾ Aucaans
wiki
[zeven dagen]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 25)
-
▾ Saramakkaans
wíki
[zeven dagen]
<via Sranantongo>
bron: WOLD (WOLD)
-
▾ Arowaks
wiki
[zeven dagen]
bron: Baarle 1989 (Baarle 1989)
-
▾ Noord-Sotho
beke
[zeven dagen]
<via Afrikaans>
-
▾ weekendhuis
[huis bestemd voor recreatie in de vrije tijd]
-
▾ Papiaments
wikènthùis
[huis aan zee bestemd voor recreatie in de vrije tijd]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
wikènthùis
[huis aan zee bestemd voor recreatie in de vrije tijd]
-
▾ weekvis
[vissoort]
-
▾ Engels
weekfish
†verouderd
[vis uit Nederlands-Indië]
datering: 1686 (1651-1700)
etymologie: ad. Du. weekvisch, f. week soft + visch fish. Cf. weakfish.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
weakfish
[ombervis]
datering: 1791 (1751-1800)
status: leenvertaling
afleidingen en samenstellingen: weakfishing, fishing for weakfish.
etymologie: ad. obs. Du. weekvisch, -vis, f. week soft + visch fish. Cf. G. weichfisch, a gadoid fish.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Amerikaans-Engels
weakfish
[eetbare zeevis]
datering: 1796 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: weakfishing
etymologie: Du. week visch 'soft fish.'; CITAAT: 1796 Bony Fish [found in the U.S. include the] ... Minow, Week fish, King fish; [...] 1903 The soft fish without strong and flabby flesh - such as the bluefish and weakfish - spoil quickest.
bron: Craigie 1938-1944 Sijs 2009a (Craigie, Neumann, Van der Sijs 2009)
-
▾ Engels
weekfish
†verouderd
[vis uit Nederlands-Indië]
-
▾ weemoed
[melancholie]
-
▾ Deens
vemod
[melancholie]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: ve+mod ¯ ve 'kval, smerte' og mod i betydningen 'sind' efter nedertysk wêmôt , FuT: von mnd. wêmôt (holl. weemoed)
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 (PNOE, FuT)
-
▾ Noors
vemod
[melancholie]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: adj. vemodig
etymologie: BO: etter lty; FuT: von mnd. wêmôt (holl. weemoed)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (Bo; FuT)
-
▾ Deens
vemod
[melancholie]
-
▾ weer
[atmosferische gesteldheid]
-
▾ Ambons-Maleis
wèr
[atmosferische gesteldheid]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
wèr
[atmosferische gesteldheid]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Negerhollands
weer
[atmosferische gesteldheid]
-
▾ Berbice-Nederlands
weri
[atmosferische gesteldheid]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:675)
-
▾ Papiaments
wer
[atmosferische gesteldheid]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
wer
[atmosferische gesteldheid]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Aucaans
wei
[atmosferische gesteldheid]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 29)
-
▾ Ambons-Maleis
wèr
[atmosferische gesteldheid]
-
▾ weer
[opnieuw]
-
▾ Negerhollands
weer
[opnieuw]
-
▾ Berbice-Nederlands
were
[opnieuw]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:677)
-
▾ Negerhollands
weer
[opnieuw]
-
▾ weer
[bederf door invloed van licht of vochtigheid]
-
▾ Papiaments
dewer
[bederf door invloed van licht of vochtigheid]
etymologie: e spil tin dewer (het weer is in de spiegel); e spil a kria dewer (de spiegel heeft het weer 'gekweekt')
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
dewer
[bederf door invloed van licht of vochtigheid]
-
▾ weeraan, wederaan
[wederom, opnieuw]
-
▾ Negerhollands
weeraan, weeran, wederan
[wederom, opnieuw, weer]
datering: 1738 (1701-1750)
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996, p.184: terugkomst = weeraankomst. Old 1776: weer opstaan = hoppo weeraan, weerkauwen = kauw si jeet weeraan, medelen/weergeven = gie weeraan, weer op kracht komen = kom beetje na kracht weeraan, terugbrengen = breng weeraan, herhalen = breng/haal/praat weeraan, weer jong worden = kom jong weeraan (ook: draai jong) , terugkomst = weeraankomst, weer terugkomen = kom weeraan, weergeven = gie weeraan
etymologie: weeraan (old 1776), weeran (Magens 1770)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 Rossem 1996 (old 1776, Magens 1770, Hesseling 1905: 263; Rossem 1996: 75)
-
▾ Negerhollands
weeraan, weeran, wederan
[wederom, opnieuw, weer]
-
▾ weerbaar
[strijdbaar, uitgerust (met wapens)]
-
▾ Deens
værbar
†verouderd
[strijdbaar, uitgerust (met wapens)]
-
▾ Deens
værbar
†verouderd
[strijdbaar, uitgerust (met wapens)]
-
▾ weerbok
[duivel]
-
▾ Frans
vèrbo, verbouc, rossia vèrboc, lêd vèrboc, vèrbouk, varbouk
(dialect)
[duivel; fantasiewezen waar men kinderen bang mee maakt]
afleidingen en samenstellingen: vèrbok 'sprinkhaan', vèrbok' 'handeg', vèrboker 'eggen met de ..'
etymologie: Der verbreitung nach eher aus dem ndl. als aus dem deutschen. Unbelegtes ndl. *weerbok wäre zu "bok" gebildet analog weerwolf zu "wolf". Wolf und bock gelten gleicherweise als bösartige tiere. W- > v- erklärt durch einfluss des adj. "vert", das manchmal zur sinnverstärkung gebraucht wird, vgl. schon 1636 "ci meschan ver dial (= diable)", von einem bandenführer.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
vèrbo, verbouc, rossia vèrboc, lêd vèrboc, vèrbouk, varbouk
(dialect)
[duivel; fantasiewezen waar men kinderen bang mee maakt]
-
▾ weergelden, wedergelden
[(verouderd) terugbetalen, vergoeden, belonen, vergelden]
-
▾ weerglas
[barometer]
-
▾ Japans
uērugarasu
†verouderd
[barometer]
-
▾ Japans
uērugarasu
†verouderd
[barometer]
-
▾ weerkaatsen
[geluid reflecteren]
-
▾ Fries
wjerkeatse
[geluid reflecteren]
-
▾ Fries
wjerkeatse
[geluid reflecteren]
-
▾ weerlicht
[bliksem]
-
▾ Negerhollands
weer licht, wilik, we lik, werlik, weerligt
[bliksem]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: weer licht (old 1776), wilik, we lik, werlik (djdj 1926), weerligt (Hesseling 1905:246)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hessling 1905: 246)
-
▾ Papiaments
welek (ouder: weerlicht)
[bliksem]
datering: 1844 (1801-1850)
afleidingen en samenstellingen: Uit Putman1859: "rajo di weerlich: bliksemstraal".
etymologie: Conradi: Mat 24:27, 28:3 "weerlicht"; Uit Ewijk p. 124
bron: (Joubert PN, Conradi, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Negerhollands
weer licht, wilik, we lik, werlik, weerligt
[bliksem]
-
▾ weerom
[wederom, opnieuw, nogmaals]
-
▾ Negerhollands
weeraan, wērån, wērā, weerom
[wederom, nog, wederkerig]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: weeraan (old 1776), wērån, wērā (djdj 1926), weerom (Hesseling 1905: 245)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 245)
-
▾ Negerhollands
weeraan, wērån, wērā, weerom
[wederom, nog, wederkerig]
-
▾ weerstand
[wat een kracht tegenwerkt]
-
▾ weerwijzer
[barometer]
-
▾ weerwolf
[mens die zich in wolf verandert]
-
▾ Deens
varulv
[mens die zich in wolf verandert]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk warwulf, werwulf ¯ oldnedertysk wer 'mand' + wulf (jf. ulv); egl. 'menneske i ulveskikkelse'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
varulv
[mens die zich in wolf verandert]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, eg 'manneulv'; FuT: = (…) mnd. werwulf, warwulf (holl. weerwolf)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
varulv
[mens die zich in wolf verandert]
datering: 1722 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1722; av lågty. warwulf med samma bet., till war trol. 'människa; man', ev. identiskt med lat. vir 'man', och wulf 'ulv'; jfr ulv
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
garou
[mens die zich in wolf verandert]
datering: 1165 (1151-1200)
status: frankisch
afleidingen en samenstellingen: loup-garou: PR: leu garoul xiii; renforcement (pléonasme) de garou, frq. *wariwulf `homme-loup (weerwolf)'
etymologie: GR: xiiie, leu garoul; leu warou, xiie; renforcement (pléonasme) de garou, francique wariwulf « homme loup ».PR: v. 1170 garwaf, garval; frq. *werwolf
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Negerhollands
wēwulf, werewolf
[mens die zich in wolf verandert]
-
▾ Deens
varulv
[mens die zich in wolf verandert]
-
▾ weeshuis
[inrichting waarin wezen worden opgevoed]
-
▾ Papiaments
weshùis, weseis
[inrichting waarin wezen worden opgevoed]
bron: Putte 2008 (Joubert PN, Putte PN)
-
▾ Sranantongo
weisi-oso
[inrichting waarin wezen worden opgevoed]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Papiaments
weshùis, weseis
[inrichting waarin wezen worden opgevoed]
-
▾ weeskamer
[overheidscollege belast met het beheer van bezittingen van wezen en onbeheerde nalatenschappen]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
Weeskamer, Orphan Chamber
[overheidscollege belast met het beheer van bezittingen van wezen en onbeheerde nalatenschappen]
datering: 1801 (1801-1850)
status: leenvertaling
etymologie: (Tr.) Du. Weeskamer, fr. wees orphan + kamer chamber.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Boeginees
wisikâmará
[overheidscollege belast met het beheer van bezittingen van wezen en onbeheerde nalatenschappen]
bron: Matthes 1874 (mat)
-
▾ Makassaars
bassikâmará, bissikâmará
[overheidscollege belast met het beheer van bezittingen van wezen en onbeheerde nalatenschappen]
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
Weeskamer, Orphan Chamber
[overheidscollege belast met het beheer van bezittingen van wezen en onbeheerde nalatenschappen]
-
▾ weeskind
[kind waarvan de ouders zijn overleden]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
weeskindertjies
[plantennaam]
<via Afrikaans>
datering: 1917 (1901-1950)
etymologie: Afk., weeskinders lit. 'orphans' (nick-name of plant) + dim. suffix -ÍE, perh. so named because the flowers appear isolated at the end of a long stem.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Papiaments
weskinder (ouder: weeskind)
[kind waarvan de ouders zijn overleden]
-
▾ Sranantongo
weispkin
[kind waarvan de ouders zijn overleden]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
weeskindertjies
[plantennaam]
<via Afrikaans>
-
▾ weg
[verdwenen]
-
▾ Deens
væk
[verdwenen]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits
etymologie: fra nedertysk wech 'væk' el. tysk weg 'væk' afl. af weg, Weg 'vej' (jf. vej)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vekk
[verdwenen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: deutsches lehnwort: mnd. wech, enwech (holl. weg)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Negerhollands
wee, wē, weg, wej
[verdwenen, heen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Engels
etymologie: wee (old 1776), wē (djdj 1926), weg, wej (Hesseling 1905). old 1776: ga weg, zich verwijderen = loop wee. wegnemen, verwijderen = doe wee. Hesseling 1905: zich verschuilen = steek weg
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905)
-
▾ Papiaments
wèg
[wegbonjouren, afpoeieren, wegsturen]
etymologie: wèg un hende (iemand wegbonjouren)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Deens
væk
[verdwenen]
-
▾ weg
[baan]
-
▾ Frans
houache, houaiche
[kielzog; textiele markering, op de loglijn aangebracht]
datering: 1643 (1601-1650)
etymologie: GR: 1643; moy. néerl. wech « sillage », d'orig. scandinave.; Var. : houaiche [wDG] (1690) et ouaiche [wDG] (1691).; PR: moy.néerl. wech `sillage', d'o. scand.FEW: div. verouderde vormen, etymologie.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, FEW)
-
▾ Frans
houache, houaiche
[kielzog; textiele markering, op de loglijn aangebracht]
-
▾ wegbelenden
[(verouderd) vertrekken, weggaan]
-
▾ Negerhollands
blend wee
[vertrekken, weggaan]
-
▾ Negerhollands
blend wee
[vertrekken, weggaan]
-
▾ wegblijven
[niet komen waar men verwacht wordt of hoort te komen]
-
▾ Negerhollands
blief weg
[niet komen waar men verwacht wordt of hoort te komen]
-
▾ Negerhollands
blief weg
[niet komen waar men verwacht wordt of hoort te komen]
-
▾ wegdrijven
[verwijderen]
-
▾ Negerhollands
driev wee
[verwijderen]
-
▾ Negerhollands
driev wee
[verwijderen]
-
▾ wegdrogen
[door droging of droogte verwijderd worden, opdrogen, uitdampen]
-
▾ Negerhollands
droog wej
[door droging of droogte verwijderd worden, opdrogen, uitdampen]
-
▾ Negerhollands
droog wej
[door droging of droogte verwijderd worden, opdrogen, uitdampen]
-
▾ wegen
[zwaar zijn; de zwaarte bepalen]
-
▾ Berbice-Nederlands
wegi
[zwaar zijn; de zwaarte bepalen]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:674)
-
▾ Sranantongo
wegi
[zwaar zijn; de zwaarte bepalen]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Saramakkaans
wegi
[zwaar zijn; de zwaarte bepalen]
bron: Bakker (Bakker pc)
-
▾ Surinaams-Javaans
wégi
[de zwaarte bepalen; weegschaal, iets om mee te wegen]
<via Sranantongo>
-
▾ Berbice-Nederlands
wegi
[zwaar zijn; de zwaarte bepalen]
-
▾ wegens
[voorzetsel]
-
▾ Fries
wegens
[als oorzaak van]
-
▾ Fries
wegens
[als oorzaak van]
-
▾ weger
[bekledingsplank in schip]
-
▾ Duits
Weger
[bekledingsplank in schip]
etymologie: DU: niederl. weger, Grimm: WÄGER, weger, m. (meist im plur.): binnenplanken eines schiffes, dicke bohlen längs der wände, die der inneren gestalt des schiffes folgen und mittels bolzen an den inhölzern befestigt sind. Bobrik 730. Mothes baulex. 1, 247. das ndl. weger, das auch im schwed. als vägar, im dän. als væger und im franz. als vaigre erscheint, wahrscheinlich abgeleitet von mndl. weech, weeg, vläm. weeg
bron: Duden Universal 2003 (Duden Universal, Grimm)
-
▾ Deens
væger
[bekledingsplank in schip]
etymologie: OOD: fra holl. weger; afl. af glholl. weech, weeg (jf. holl. weegluis, væggelus), osax. weg, væg, oldfris. wach, oeng. wag, der er besl. m. I. Væg; jf. u. Vognskud WÄGER, weger, m. (meist im plur.): binnenplanken eines schiffes, dicke bohlen längs der wände, die der inneren gestalt des schiffes folgen und mittels bolzen an den inhölzern befestigt sind. Bobrik 730. Mothes baulex. 1, 247. das ndl. weger, das auch im schwed. als vägar, im dän. als væger und im franz. als vaigre erscheint, wahrscheinlich abgeleitet von mndl. weech, weeg, vläm. weeg
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 (PNOE, FuT, Grimm)
-
▾ Zweeds
vägar
[bekledingsplank in schip]
etymologie: WÄGER, weger, m. (meist im plur.): binnenplanken eines schiffes, dicke bohlen längs der wände, die der inneren gestalt des schiffes folgen und mittels bolzen an den inhölzern befestigt sind. Bobrik 730. Mothes baulex. 1, 247. das ndl. weger, das auch im schwed. als vägar, im dän. als væger und im franz. als vaigre erscheint, wahrscheinlich abgeleitet von mndl. weech, weeg, vläm. weeg
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Frans
vaigre
[bekledingsplank in schip]
datering: 1681 (1651-1700)
afleidingen en samenstellingen: vaigrage
etymologie: PR: o.scand; cf.danois voeger.FEW: div. hist. vormen en afleidingen.Ndl. weger (zuerst wager) tritt erst im 17.jh. auf; sein ursprung ist nicht ganz klar. Es gehört wohl zu mndl. weech 'wand', fläm. weeg 'plankenwand', asächs. wēg 'wand'. Jedenfalls stammen d. weger, wäger und fr. vaigre aus dem ndl. ndd.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Russisch
végersy
†verouderd
[bekledingsplank in schip]
etymologie: Weger. Plank of plaat, tegen het binnenoppervlak der inhouden geplaatst in de richting van voren naar achter, v. L. Alle langsscheepse verbanddelen van eikenhout, die tegen de binnenoppervlakte der inhouden vastgemaakt worden en den vorm van dikke planken hebben, heten wegers. T. Naast weger stond vroeger ook wager, beide vormen komen bij W. passim voor; hiervan het wvv. wageren of wegeren, vgl. W. blz. 514: wageren , planken binnenwaarts tegen scheepsinhouden aanslaan. Russ. plur. végersy V. verouderd; de sing, vegers is uit den Holl. plur. wegers, z. de noot bij Kraag.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Duits
Weger
[bekledingsplank in schip]
-
▾ wegeren
[een schip aan de binnenkant bekleden]
-
▾ Duits
wägern, wegern
[een schip aan de binnenkant bekleden]
-
▾ Deens
vægre
†verouderd
[een schip aan de binnenkant bekleden]
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Zweeds
vägra
[een schip aan de binnenkant bekleden]
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
wägern, wegern
[een schip aan de binnenkant bekleden]
-
▾ wegering
[het geheel van wegers, latten en planken aan de binnenkant van een schip]
-
▾ Duits
Wägering, Wägerung
[het geheel van wegers, latten en planken aan de binnenkant van een schip]
etymologie: f. die innenbeplankung eines schiffes, das ndl. wegering, s. DWB wägerung.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wägering, Wägerung
[het geheel van wegers, latten en planken aan de binnenkant van een schip]
-
▾ wegge, weg
[broodje]
-
▾ Engels
wig
[broodje of cakeje]
datering: 1376 (1351-1400)
etymologie: a. MLG., MDu. wigge (Westphalian wigge, Du. wig) wedge, wedge-shaped cake, by-form of MLG. etc. wegge (see wedge n.).
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Schots
wig; whig
†verouderd
[soort klein langwerpig krentenbroodje]
datering: 1751-1800 (1751-1800)
etymologie: ME wigg 'a kind of cake', MDu wigge 'a wedge, wedge-shaped cake'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Engels
wig
[broodje of cakeje]
-
▾ weggeven
[wegschenken]
-
▾ Negerhollands
gie wee
[wegschenken]
-
▾ Sranantongo
gi weg
[wegschenken]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
gie wee
[wegschenken]
-
▾ weggooien
[(iets) neergooien of ergens in gooien om zich ervan te ontdoen]
-
▾ Negerhollands
gooi wee, gooj wej
[(iets) neergooien of ergens in gooien om zich ervan te ontdoen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: gooi wee (old 1776), gooj wej (Hesseling 1905: 219)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 219)
-
▾ Negerhollands
gooi wee, gooj wej
[(iets) neergooien of ergens in gooien om zich ervan te ontdoen]
-
▾ wegjagen
[opjagen naar elders]
-
▾ Negerhollands
jaag wee, weggejagt
[opjagen naar elders]
datering: 1742 (1701-1750)
etymologie: jaag wee (old 1776), weggejagt (Rossem 1996: 58)
bron: Rossem 1996 (old 1776, Rossem 1996: 58)
-
▾ Negerhollands
jaag wee, weggejagt
[opjagen naar elders]
-
▾ weglagen
[(verouderd) een hinderlaag leggen voor, belagen]
-
▾ Engels
waylay
[belagen; opwachten, onderscheppen; (verouderd) belegeren]
datering: 1513 (1501-1550)
afleidingen en samenstellingen: waylaid ppl. a. waylayer, one who waylays. waylaying vbl. n. and ppl. a. (Stress variable, as in the vb.)
etymologie: f. way n.1 + lay v.1 (where see senses 18<ts>b, c.), after MLG., MDu. wegelâgen (= MHG. and early mod.G. wegelagen, weglagen, superseded in later German by wegelagern), f. wegelage:—OS., OHG. *wega lâga besetting of ways (wega genit. pl. of weg way + lâge besetting, ambush, related to lay v.1).
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Engels
waylay
[belagen; opwachten, onderscheppen; (verouderd) belegeren]
-
▾ weglopen
[ervandoor gaan en niet terugkomen]
-
▾ Negerhollands
loop wee, loop wej
[ervandoor gaan en niet terugkomen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: loop wee (old 1776), loop wej (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
loop wee, loop wej
[ervandoor gaan en niet terugkomen]
-
▾ wegnemen
[verwijderen]
-
▾ Negerhollands
neem wee
[verwijderen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: Hesseling 1905: 268: verleden tijd = weegenomen
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
neem wee
[verwijderen]
-
▾ wegscheren
[scherend wegnemen]
-
▾ Frans
fé skèrwèk, fĕ skarwęk, fair skèrwèk
(dialect)
[afhandig maken, stelen, zich meester maken van]
-
▾ Frans
fé skèrwèk, fĕ skarwęk, fair skèrwèk
(dialect)
[afhandig maken, stelen, zich meester maken van]
-
▾ wegscheren, zich
[ophoepelen]
-
▾ Negerhollands
skeer wej
[ophoepelen]
-
▾ Negerhollands
skeer wej
[ophoepelen]
-
▾ wegschroeien
[schroeiend teniet doen, schroeiend verdwijnen]
-
▾ Negerhollands
skruej wej
[schroeiend teniet doen, schroeiend verdwijnen]
-
▾ Negerhollands
skruej wej
[schroeiend teniet doen, schroeiend verdwijnen]
-
▾ wegsteken
[opbergen, in zijn zak steken]
-
▾ Negerhollands
stek wee
[opbergen, verbergen]
-
▾ Negerhollands
stek wee
[opbergen, verbergen]
-
▾ wegvluchten
[zich in veiligheid brengen, weggaan van gevaar]
-
▾ Negerhollands
vlucht wee
[zich in veiligheid brengen, weggaan van gevaar]
-
▾ Negerhollands
vlucht wee
[zich in veiligheid brengen, weggaan van gevaar]
-
▾ wei(d)schuit
[(verouderd) boot voor landbouw- of jachtdoeleinden]
-
▾ Frans
weyschuyt
†verouderd
[platbodem met twee driehoekige zeilen en één zijzwaard, varend op de binnenwateren van Holland]
datering: 1907 (1901-1950)
etymologie: Mndl. *weischuit ist in den wörterbüchern nicht aufzufinden; es ist wohl von Valkh konstruiert als zuss. von "wei" 'wiese' und "schuit"; man kann das schiff tragen, wenn man eine wiese (wei) überqueren will.Zie FEW voor noot over wei/weide.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
weyschuyt
†verouderd
[platbodem met twee driehoekige zeilen en één zijzwaard, varend op de binnenwateren van Holland]
-
▾ weide, wei
[grasland]
-
▾ Negerhollands
weide
[grasland]
-
▾ Papiaments
wei
†verouderd
[weiland]
-
▾ Sranantongo
wei
[grasland]
bron: Blanker 2005 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, SR)
-
▾ Negerhollands
weide
[grasland]
-
▾ weiden
[doen grazen]
-
▾ Frans
gagner
[verdienen, winnen (oorspr.: voedsel, buit werven)]
datering: 1135 (1101-1150)
status: frankisch
etymologie: PR: guaaignier 1160; frq. *waidanjan `voedsel, buit werven'; d'où `paître, brouter', vénerie
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Esperanto
gajni
[verdienen, winnen]
<via Frans>
datering: 1887 (1851-1900)
etymologie: Geleend via Fr gagner met ondersteunend bronwoord Eng gain. De uitgang -i is standaard voor infinitieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 2)
-
▾ Sranantongo
wei
[doen grazen]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Frans
gagner
[verdienen, winnen (oorspr.: voedsel, buit werven)]
-
▾ weifelen
[aarzelen]
-
▾ Frans
wayfer
(dialect)
[zich zenuwachtig maken]
-
▾ Frans
wayfer
(dialect)
[zich zenuwachtig maken]
-
▾ weigeren
[afwijzen]
-
▾ Deens
vægre
[afwijzen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wegeren, weigeren 'vægre sig, kæmpe' ¯ fællesgermansk *waigar@on afl. af *wigan 'kæmpe'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vegre
[afwijzen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, besl m norr vega, 'kjempe, drepe'; FuT: von mnd. wêgeren, weigeren 'sich weigern, verweigern' (holl. weigeren).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vägra
[afwijzen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. veghra; av lågty. wegeren med samma bet., urspr. 'som kämpar emot'; besl. med envig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Indonesisch
wéger
[niet afgaan van een geweer]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Ambons-Maleis
wéger
[niet afgaan van een geweer]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Negerhollands
weiger
[verbieden, afwijzen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: old 1776: ik kan het niet weigeren = mi no kan weiger die, jij kan het mij niet weigeren = joe no sa kan weiger mi die
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Sranantongo
weigri
[niet functioneren]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Deens
vægre
[afwijzen]
-
▾ weinig
[onbepaald telwoord]
-
▾ Fries
weinich
[onbepaald telwoord]
-
▾ Negerhollands
wenig, weinig
[onbepaald telwoord]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wenig (old 1776), weinig (Hesseling 1905: 234)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 234)
-
▾ Sranantongo
weinig
[niet veel voorstellen]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Fries
weinich
[onbepaald telwoord]
-
▾ weit
[tarwe]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1393-1402;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
weit
[tarwe]
-
▾ Negerhollands
weit
[tarwe]
-
▾ wekker
[klok met alarmfunctie]
-
▾ Indonesisch
béker, wéker
[klok met alarmfunctie]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèkèr
[klok met alarmfunctie]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
bèker
[klok met alarmfunctie]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Kupang-Maleis
weker
[klok met alarmfunctie]
bron: Jacob 2003 (J&G)
-
▾ Madoerees
bekēr
[klok met alarmfunctie]
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Makassaars
aralôji-bêkkeré
[klok met alarmfunctie]
status: afleiding
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
wèker
[klok met alarmfunctie]
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Papiaments
wèker
[klok met alarmfunctie]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Surinaams-Javaans
bèker
[klok met alarmfunctie]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Indonesisch
béker, wéker
[klok met alarmfunctie]
-
▾ wel
[goed, welnu]
-
▾ Negerhollands
wel
[goed, welnu]
datering: 1770 (1751-1800)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Skepi-Nederlands
wel
[goed]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Papiaments
awèl, wèl, òwèl (ouder: wel)
[welnu]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit: Putman1859 p.47
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Sranantongo
we(dan)
[goed, welnu]
-
▾ Negerhollands
wel
[goed, welnu]
-
▾ wel dan
[tussenwerpsel, welnu]
-
▾ Sranantongo
wedan
[tussenwerpsel, welnu]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
wedan
[tussenwerpsel, welnu]
-
▾ wel lopen
[(verouderd) goed, snel lopen]
-
▾ Frans
galoper
[in galop gaan; zich haasten]
datering: 1135 (1101-1150)
status: frankisch
etymologie: PR: frq. *wala-hlaupan, cf. all. wohl laufen `goed lopen'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Baskisch
galopatu
[in galop gaan]
<via Frans>
afleidingen en samenstellingen: galoparazi ‘in galop doen gaan’, galopari ‘galopperend beest’, galopa 'kalop'
etymologie: Volgens Lh Noord-Baskisch en aangemerkt als van uitheemse oorsprong. Komt niet voor in Azk of Sar.
bron: Lhande 1926 (Lh)
-
▾ Bretons
galoup
[galop]
<via Frans>
-
▾ Esperanto
galopi
[in galop gaan]
<via Frans>
datering: 1889 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: galope ‘in galop’, forgalopi ‘in galop wegrennen’
etymologie: Geleend via Fr galoper met ondersteunende bronwoorden Eng gallop en Du galoppieren. De uitgang -i is standaard voor infinitieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 2)
-
▾ Frans
galoper
[in galop gaan; zich haasten]
-
▾ welaan
[uitroep waarmee men zichzelf of anderen opwekt of aanmoedigt]
-
▾ Negerhollands
welaan, welan
[uitroep waarmee men zichzelf of anderen opwekt of aanmoedigt]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: welaan (old 1776), welan (Hesseling 1905: 244)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 244)
-
▾ Negerhollands
welaan, welan
[uitroep waarmee men zichzelf of anderen opwekt of aanmoedigt]
-
▾ welbedacht
[goed overlegd]
-
▾ Surinaams-Javaans
Wèlbedag
[plaatsnaam]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Surinaams-Javaans
Wèlbedag
[plaatsnaam]
-
▾ welbehaaglijk
[een plezierig gevoel teweegbrengend, bekoorlijk]
-
▾ Negerhollands
welbehaaglijk
[een plezierig gevoel teweegbrengend, bekoorlijk]
-
▾ Negerhollands
welbehaaglijk
[een plezierig gevoel teweegbrengend, bekoorlijk]
-
▾ welbehagen
[plezier, genoegen]
-
▾ Negerhollands
welbeha(a)gen, welbehaegen
[plezier, genoegen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: welbeha(a)gen (old 1776), welbehaegen (Hesseling 1905: 227)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 227)
-
▾ Negerhollands
welbeha(a)gen, welbehaegen
[plezier, genoegen]
-
▾ welbekomen
[goede vertering (van de maaltijd)]
-
▾ Negerhollands
welbekom
[goede vertering (van de maaltijd)]
-
▾ Negerhollands
welbekom
[goede vertering (van de maaltijd)]
-
▾ welboot
[klein zeevaartuig, gebruikt bij de haringvisserij]
-
▾ Duits
Wellboot
[klein zeevaartuig, gebruikt bij de haringvisserij]
etymologie: kleines seefahrzeug, in der holländischen heringsfischerei; aus dem ndl. entlehnt,
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wellboot
[klein zeevaartuig, gebruikt bij de haringvisserij]
-
▾ weldaad
[iets dat bijzonder aangenaam of nuttig is]
-
▾ Negerhollands
weldaat, weldaad
[iets dat bijzonder aangenaam of nuttig is]
-
▾ Negerhollands
weldaat, weldaad
[iets dat bijzonder aangenaam of nuttig is]
-
▾ weldadig
[liefdadig]
-
▾ Noors
veldedig
[liefdadig]
-
▾ Noors
veldedig
[liefdadig]
-
▾ welfsel
[gewelf, boog]
-
▾ Frans
guelfil, guerfil
†verouderd
(dialect)
[gewelf, boog]
etymologie: Gu- zeigt, dass das wort aus der anfrk. entsprechung von mndl. welfsel 'gewölbe' übernommen worden ist.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
guelfil, guerfil
†verouderd
(dialect)
[gewelf, boog]
-
▾ welgemoed
[opgeruimd, opgewekt]
-
▾ Fries
wolgemoed
[opgeruimd, opgewekt]
-
▾ Fries
wolgemoed
[opgeruimd, opgewekt]
-
▾ welgevallen
[goeddunken]
-
▾ Surinaams-Javaans
Wèlgefal
[plaatsnaam]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Surinaams-Javaans
Wèlgefal
[plaatsnaam]
-
▾ welig
[rijkelijk]
-
▾ Deens
vælig
†verouderd
[(van een paard) krachtig, levenslustig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk welich 'munter, brunstig, overmodig' afl. af wal, wol 'vel' (jf. præp. vel); egl. 'som befinder sig godt'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
velig
†verouderd
[(van paarden en mensen) levendig, vurig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: von mnd. welich 'munter, geil, übermütig, ausgelassen" (holl. welig '"uppig'; NROi: nty. welig "sund, kraftig, frodig"
bron: Falk 1910-1911 NROi (FuT; NROi)
-
▾ Deens
vælig
†verouderd
[(van een paard) krachtig, levenslustig]
-
▾ weliswaar
[uitdrukking van toegeving]
-
▾ Fries
woliswier
[uitdrukking van toegeving]
-
▾ Fries
woliswier
[uitdrukking van toegeving]
-
▾ welk
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Negerhollands
welk, welleke, welli
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
weleke
[vragend voornaamwoord]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:677)
-
▾ Negerhollands
welk, welleke, welli
[vragend voornaamwoord]
-
▾ welken
[verflensen]
-
▾ Engels
welk
(dialect)
[verleppen]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
etymologie: prob.of LDu. origin (cf. (M)LG., (M)Du. welken). Used by Trevisa, Gower, Spenser and Milton.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Frans
wilker, wilki
(dialect)
[rimpelen, beurs worden]
-
▾ Engels
welk
(dialect)
[verleppen]
-
▾ welkom
[gelegen komend, ook als tussenwerpsel]
-
▾ Frans
willecomme, welcome, huillecomme
†verouderd
(dialect)
[uitroep: kom binnen]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
afleidingen en samenstellingen: welcumer, welcomer = welkom heten; Afr. walecoumer 'welkom heten'
etymologie: Willecome (mndl.).Enkele vormen (hier niet opgenomen) kunnen zeer wel uit het duits stammen.
bron: Wartburg 1928 (FEW willecomen)
-
▾ Negerhollands
welkom
[gelegen komend, verwelkomen]
-
▾ Papiaments
wèlkòm
[gelegen komend, ook als tussenwerpsel]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Frans
willecomme, welcome, huillecomme
†verouderd
(dialect)
[uitroep: kom binnen]
-
▾ wellen
[opborrelen]
-
▾ Frans
alot, walot, halot
(dialect)
[bloedprop]
status: afleiding
etymologie: Wallen (fläm.) 'aufwallen (vom blut)'. Statt vom verbum könnte man auch vom subst. "wal" 'das kochen, aufwallen', "walle" ausgehen, das im mndl. belegt ist.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
alot, walot, halot
(dialect)
[bloedprop]
-
▾ wellicht
[misschien]
-
▾ Fries
wollicht
[mogelijk, misschien]
-
▾ Fries
wollicht
[mogelijk, misschien]
-
▾ welling
[gebogen stukken hout, die de bovenste verdikking van de verschansing rond het voor- en achterschip van de bomschuit uitmaken ]
-
▾ Duits
Welling
[gebogen stukken hout, die de bovenste verdikking van de verschansing rond het voor- en achterschip van de bomschuit uitmaken ]
-
▾ Duits
Welling
[gebogen stukken hout, die de bovenste verdikking van de verschansing rond het voor- en achterschip van de bomschuit uitmaken ]
-
▾ welling
[pap, iets dat geweld is]
-
▾ Deens
vælling
[pap]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: muligvis fra nedertysk wellinge, besl.m. vb. vælde i gammel nordisk betydning 'koge'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
velling
[pap]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: anord. vellingr = mnd. wellinge 'das kochen, brei"; NROi: gno. vellingr; svarende til og mulig lånt fra mnty. wellinge
bron: Falk 1910-1911 NROi (FuT; NROi)
-
▾ Deens
vælling
[pap]
-
▾ wellust
[zingenot]
-
▾ welstand
[gunstige toestand waarin iemand of iets verkeert]
-
▾ Zweeds
välstånd
[welvaart]
datering: 1680 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: välståndsökning
etymologie: sedan 1680; efter lågty. wolstant med samma bet.; till 1väl och 2stå
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
welstand
[gunstige toestand waarin iemand of iets verkeert]
-
▾ Zweeds
välstånd
[welvaart]
-
▾ welteren
[(gewestelijk) (zich) wentelen]
-
▾ Engels
welter
[(zich) wentelen; deinen; omvergooien]
datering: 1300 (1251-1300)
afleidingen en samenstellingen: weltered ppl. a.
etymologie: a. MDu. welteren or MLG. (also LG.) weltern (hence NFris. wälteri, Sw. vältra), MHG. welzern, frequentative f. the stem welt-: see welt v.2 and cf. walter v.1
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
welter
[(zich) wentelen; deinen; omvergooien]
-
▾ welvaart
[gunstige toestand waarin iemand verkeert]
-
▾ Fries
wolfeart
[gunstige toestand waarin iemand verkeert]
-
▾ Negerhollands
welvaart
[gunstige toestand waarin iemand verkeert]
-
▾ Fries
wolfeart
[gunstige toestand waarin iemand verkeert]
-
▾ welzijn
[toestand dat men zich goed voelt]
-
▾ Fries
wolwêzen
[toestand dat men zich goed voelt]
-
▾ Fries
wolwêzen
[toestand dat men zich goed voelt]
-
▾ wenden
[keren]
-
▾ Sranantongo
weni
[voortbewegen]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Sranantongo
weni
[voortbewegen]
-
▾ wender
[(verouderd) mannetjeseend, woerd]
-
▾ Duits
Wänerich, Wänerik, Wännerk
(dialect)
[mannetjeseend, woerd]
etymologie: Wiese: - Ndl. Siedlerwort zu einer ndl.-mundartl. Form "wender, wendel"
bron: Wiese 1996 (Wiese)
-
▾ Duits
Wänerich, Wänerik, Wännerk
(dialect)
[mannetjeseend, woerd]
-
▾ wending
[draaiing]
-
▾ Fries
winding
[draaiing]
-
▾ Sranantongo
weni
[draaiing]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Fries
winding
[draaiing]
-
▾ wenkbrauw
[haarboog boven oogkas]
-
▾ Papiaments
wènkbrou
[haarboog boven oogkas]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
wènkbrou
[haarboog boven oogkas]
-
▾ wenken, † winken
[een teken geven]
-
▾ Deens
vinke
[een teken geven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk winken 'give tegn, lukke øjnene' ¯ fællesgermansk *winkan, *wenkan 'give tegn med drejning af kroppen, nikke, bevæge sig sidelæns'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vinke
[wenken; zwaaien, wuiven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; Fut: aus dem d.: nhd. winken, 'sich seitwärts bewegen, schwanken, nicken, winken', mnd. winken, 'die augen schliessen, zeichen geben' (…) daneben mnd. wenken, 'die augen schliesssen, zeichen geben, winken' (holl. wenken 'winken').
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vinka
[gebaren, zwaaien, wuiven]
datering: 1526 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1526; av lågty. winken 'ge tecken; blinka', urspr. trol. 'böja; vika åt sidan'; besl. med vank, vinkel
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
wink
[gebaren, zwaaien, wuiven]
-
▾ Deens
vinke
[een teken geven]
-
▾ wens
[verlangen]
-
▾ Schots
winze
†verouderd
[verwensing, vervloeking]
datering: 1751-1800 (1751-1800)
etymologie: only Sc; MDu wens(ch) 'a wish; an imprecation', wens(ch)en 'wish evil to'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Negerhollands
wensch
[verlangen]
-
▾ Sranantongo
winsi (ouder: wensi)
[verlangen]
-
▾ Schots
winze
†verouderd
[verwensing, vervloeking]
-
▾ wensen
[verlangen]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vanz
[groeten]
etymologie: afk. van stam 'wens''
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Negerhollands
wensch, wens
[verlangen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wensch (old 1776), wens (Hesseling 1905, djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
wensi
[verlangen]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:675)
-
▾ Papiaments
wensch
†verouderd
[toewensen]
-
▾ Sranantongo
winsi (ouder: wensi)
[toewensen]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vanz
[groeten]
-
▾ wentelen
[zich wenden]
-
▾ Engels
wentle
†verouderd
[waggelen]
datering: 1481 (1451-1500)
etymologie: ad. MDu. wentelen (also mod.Du.) = MLG. and LG. wentelen, G. dial. wenzelen.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Schots
wintle; wuntle
†verouderd
[wankelen, wiegelen; buitelen, omvallen, over de kop gaan]
datering: 1751-1800 (1751-1800)
etymologie: only Sc; MDu wintelen, wentelen 'roll'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Engels
wentle
†verouderd
[waggelen]
-
▾ wentelsteen
[stenen wenteltrap]
-
▾ Frans
wintel de pierre
†verouderd
(dialect)
[stenen wenteltrap]
-
▾ Frans
wintel de pierre
†verouderd
(dialect)
[stenen wenteltrap]
-
▾ wenteltrap
[bepaalde zeeslak met een spiraalsgewijs gedraaid slakkenhuisje]
-
▾ Engels
wentletrap
[bepaalde zeeslak met een spiraalsgewijs gedraaid slakkenhuisje]
datering: 1758 (1751-1800)
etymologie: a. Du. wenteltrap winding stair, spiral shell, = G. wendeltreppe.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Duits
Wendeltreppe
†verouderd
[bepaalde zeeslak met een spiraalsgewijs gedraaid slakkenhuisje]
-
▾ Engels
wentletrap
[bepaalde zeeslak met een spiraalsgewijs gedraaid slakkenhuisje]
-
▾ werda, wie daar
[wie is daar?]
-
▾ Indonesisch
wérda
[wie is daar?]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Petjoh
woerda
†verouderd
[wie is daar?]
-
▾ Indonesisch
wérda
[wie is daar?]
-
▾ wereld
[de aarde, kosmos]
-
▾ Negerhollands
wereld, weerelt, werǝn
[de aarde, kosmos]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: old 1776: goederen van de wereld = wereldgoed
etymologie: wereld (old 1776), weerelt (Hesseling 1905), werǝn (djdj 1926). Hesseling 1905: 219: het einde van de wereld = die einde van die weereld.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
weren
†verouderd
[de aarde, kosmos]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
wereld, weerelt, werǝn
[de aarde, kosmos]
-
▾ wereldgezindheid
[gerichtheid op de wereld, op aardse genietingen]
-
▾ Fries
weareldsgesindheid
[gerichtheid op de wereld, op aardse genietingen]
-
▾ Fries
weareldsgesindheid
[gerichtheid op de wereld, op aardse genietingen]
-
▾ wereldlijk
[tot de wereld behorend, niet-geestelijk, niet-kerkelijk]
-
▾ Fries
weareldlik
[tot de wereld behorend, niet-geestelijk, niet-kerkelijk]
-
▾ Negerhollands
wereldlik
[tot de wereld behorend, niet-geestelijk, niet-kerkelijk]
-
▾ Fries
weareldlik
[tot de wereld behorend, niet-geestelijk, niet-kerkelijk]
-
▾ werelds
[tot de wereld behorend, aards]
-
▾ Fries
weareldsk
[tot de wereld behorend, aards]
-
▾ Fries
weareldsk
[tot de wereld behorend, aards]
-
▾ weren
[tegenhouden; (verouderd) beschermen]
-
▾ Frans
guerre
[oorlog]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; afleiding
etymologie: PR: frq. *werra
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Frans
guérir
[genezen; verhogen van de moraal]
datering: 1050 (1001-1050)
status: frankisch
etymologie: L: *warjan `weren'; PR: var. de guarir (1050), garir `proteger, puis xii, sens mod.; germ. *warjan
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Baskisch
gerizatu
[verdedigen, beschermen, beschutten]
<via Frans>
datering: 1630 (1601-1650)
afleidingen en samenstellingen: gerizape ‘schuilplaats’, gerizapen ‘bescherming’; gerla
etymologie: Volgens Lh algemeen Noord-Baskisch en aangemerkt als van uitheemse oorsprong. Vermeld in Azk 1 als Labourdijns. Volgens Sar 4 Noord-Baskisch in de betekenis van ‘beschutten, verbergen’. Arb citeert Michelena, volgens wie gerizatu dezelfde oorsprong heeft als de Romaanse woorden eclipse/eclipsar en cris/crisar.
bron: Arbelaiz 1978 Azkue 1969 Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Azk 1, Sar 4, Arb)
-
▾ Baskisch
gerla
[oorlog]
<via Frans>
datering: 1545 (1501-1550)
afleidingen en samenstellingen: gerlari ‘strijder, soldaat’, gerlate ‘tijd van oorlog’
etymologie: Volgens Lh algemeen Noord-Baskisch en aangemerkt als van uitheemse oorsprong. Vermeld in Azk 1 als Noord-Baskisch, maar ook lokaal geattesteerd in het Hoog-Navarrees, in ieder geval van uitheemse herkomst. Volgens Sar 4 Noord-Baskisch.
bron: Azkue 1969 Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Azk 1, Sar 4, Ar 1)
-
▾ Frans
guerre
[oorlog]
-
▾ werf
[werkplaats voor schepen]
-
▾ Fries
werf
[werkplaats voor schepen]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Duits
Werft
[werkplaats voor schepen]
datering: 1751-1800
etymologie: Übernahme von gleichbed. nd. werf, aus dem Niederländischen, vgl. mnl. timmerwerf. DU: aus dem Niederd. < niederl. werf, verw. mit werben u. eigtl. wohl= Ort, wo man sich geschäftig bewegt; vgl. Warft. Kluge See: Bauplatz zum Schiffsbau: im 18./19. Jahrh. von techn. Wbb. und nd. Dialektwbb. gebucht; aber dem älteren Nd. wohl fremd und wohl um 1700 aus dem Nl. entlehnt, vgl. Winschooten 1681. Bartz: Im Mittelniederländ. zunächst werf "im Kreise sitzende Gerichtsversammlung", dan "Warft, kreisförmig aufgeworfener Fluchthügel", auch "erhöhte Ladekaje am Flussufer" seit dem 16. Jahr. niederländ. als "Schiffbauplatz" belegt und Anfang des 18. Jahrh. onhe den erklärenden Zusatz Schiffs0 ins Niederdt., dann ins Hochdt. übergegagnen. Direkt aus dem Niederländ. entlehnt ist engl. "wharf" altengl. (h)wearf, als Schiffbauplatz schon seit dem 11. Jahrh. nachgeweisen. Auch eine ostfries. Form "warf" ist bekannt. Bluhme: Nederlands. n der bedeutung schiffszimmerplatz, erhöhte stelle am ufer, wo schiffe gebaut und repariert werden, ist werft allgemein üblich geworden (s. u. 2); diese dringt wohl schon im 17. jh. aus dem ndl. ins nd. ein, s. Kluge seemannsspr. 831. von da aus gelangte das wort in seiner nd. sprachform (f für hd. b) ins hd. sowie ins schwed. (varv Hellquist 31319). auch dän. værft geht auf das dt. zurück, während engl. wharf direkt auf das ndl. weist.
bron: Bartz 2007 Duden Universal 2003 Kluge 1911 Kluge 2002 Pfeifer 1989 (Pfeifer, Duden Universal, Kluge See, Bartz, Bluhme, Grimm)
-
▾ Oost-Jiddisch
werfn
[werkplaats voor schepen]
<via Duits of Russisch>
-
▾ Deens
værft
[werkplaats voor schepen; terp]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra tysk Werft 'værft' ¯ afl. af nedertysk werf 'værft', egl. 'plads hvor man vender og drejer sig, vending, omdrejning, skifte' (jf. hverv). OOD: i bet. 2.2; fra ty. werft (i bet. 2) og nt. warf, warve, worf, wurt ofl. (i bet. 1), holl. werf (glholl. werf, warf, worf, werpte) i bet. 1-2, mnt. werf, warf, ogs. i bet.: retsforsamling, oldfris. warf, werf, retsforsamling og i bet. 1, jf. osax. hwarf, forsamling, menneskemængde, oeng. hwearf, hwerf, dæmning (eng. wharf i bet. 2.1); (i hvert fald delvis) til et verbum svarende til oldn. hverfa, danne en kreds, være omgivet af noget (se II. hverre). FuT: ist entlehnt von nhd. Werft, das wieder von holl. werf stammt; neunorw. verv ist mnd. werf, warf, "aufgeworfener erdwall zum schutz gegen "uberschwemmungen, ein durch bollwerk oder mauer geschütztes ufer, durch aufgefüllte erde erhöhter bauplatz, schiffswerft" (in der letzten bed. ursprünglich schipwerf), Arnesen: Nederlands, via Nederduits
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 Jessen 1883 Arnesen (PNOE, Jessen, OOD, FuT, Grimm, Arnesen)
-
▾ Noors
verft
[werkplaats voor schepen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: gj ty fra lty, besl m ty werfen; FuT: ist entlehnt von nhd. Werft, das wieder von holl. werf stammt; neunorw. verv ist mnd. werf, warf, "aufgeworfener erdwall zum schutz gegen "uberschwemmungen, ein durch bollwerk oder mauer geschütztes ufer, durch aufgefüllte erde erhöhter bauplatz, schiffswerft" (in der letzten bed. ursprünglich schipwerf).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Zweeds
varv
[werkplaats voor schepen]
datering: 1685 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: varvsarbetare; varvsdocka; varvsindustri, varvskris, reparationsvarv, småbåtsvarv, örlogsvarv
etymologie: sedan 1685; av lågty. warf med samma bet., urspr. 'genom jordvallar skyddad strand'; besl. med varv1
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
varvi
†verouderd
[werkplaats voor schepen]
<via Zweeds>
-
▾ Russisch
verf'
[werkplaats voor schepen]
datering: 1704 (1701-1750)
etymologie: Aus ndl. ndd. werf, woher nhd. werft (1700 aus d.Ndl.), s. Meulen 237, Preobr. 1,78, Kluge-Götze EW. 686. VdMeulen 1909: Werf. Scheepstimmerwerf, een plaats of werf of helling, daar schepen kunnen gebouwd worden. WINSCH. RUSS. verf, chantier de construction. Hierbij de adject. vérfnyj en vérfjanyj.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1909)
-
▾ Bulgaars
verf
[werkplaats voor schepen]
bron: Milev 2005 (Milev)
-
▾ Oekraïens
verf
[werkplaats voor schepen]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Wit-Russisch
verf
[werkplaats voor schepen]
<via Russisch>
bron: Černych 1993 (Cernych)
-
▾ Azeri
verf
[werkplaats voor schepen]
<via Russisch>
bron: Chalilov 2007 (Chalilov)
-
▾ Javaans
bérok
[werkplaats voor schepen]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Papiaments
waf
[werkplaats voor schepen]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Fries
werf
[werkplaats voor schepen]
-
▾ werf
[(gewestelijk) wilg]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1372-1404;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Duits
Werft, Werf, Werfel, Werwel
(dialect)
[wilg]
etymologie: Wiese: Ndl. Siedlerwort zu mndl. werf "eine Weidenart", Teuchert p.216: Der Name geht auf das ndl. werf m. de waterweilg, salix caprea, zurück (…) Bischoff p. 175: Es geh"ort zu mnl. werf "Weide" .
bron: Teuchert 1972 (Wiese, Teuchert, Bischoff)
-
▾ Duits
Werft, Werf, Werfel, Werwel
(dialect)
[wilg]
-
▾ werf
[onbebouwde ruimte rond een huis]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1001-1050;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
werf
[boerenerf, doortrekplaats]
datering: 1818 (1801-1850)
etymologie: Older and dial. Du. werf (werft) = NFris. werw, werrew, LG. warf, in the same sense; orig., a raised plot on which a house is built, and identical with the same forms in the sense of ‘wharf’: see wharf n.1
bron: Onions 1983 Silva 1996 (DSAE, OED2, ODEE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
werf
[boerenerf, doortrekplaats]
-
▾ werfhout
[wilgensoort]
-
▾ Frans
vaivroux
(dialect)
[wilgensoort]
datering: 1788 (1751-1800)
etymologie: Fläm. werfhout wird als name der weide gegeben. Auch ndl. warfholt.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
vaivroux
(dialect)
[wilgensoort]
-
▾ werk
[vlasvezels; gepluisd touwwerk]
-
▾ Deens
værk
[materiaal voor het dichten van scheuren in touwen, vezels die loskomen bij het bewerken van touwen]
etymologie: fra nedertysk el. nederlandsk werk ¯ fællesgermansk *werka-; samme ord som værk 'arbejde'; grundbetydning vistnok 'råstof til forarbejdning', derefter 'affald ved arbejdet', derefter 'rester af tov' . OOD: fra holl., mnt. werk
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, Saabys)
-
▾ Noors
verk
[gepluisd touwwerk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: von mnd. holl. werk; FuT: mnty. holl. werk
bron: Falk 1910-1911 NROi (FuT; NROi)
-
▾ Frans
warq
†verouderd
(dialect)
[poetskatoen]
datering: 1350 (1301-1350)
etymologie: Werc (mndl.) 'werg'. FEW: discussie over de precieze betekenis en oorsprong van de aflandr. vorm.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Papiaments
wèrki
[gepluisd touwwerk]
bron: Brenneker 1978 Putte 2008 (Putte PN, PBduizend)
-
▾ Saramakkaans
wéíki
[gepluisd touwwerk]
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Deens
værk
[materiaal voor het dichten van scheuren in touwen, vezels die loskomen bij het bewerken van touwen]
-
▾ werk
[arbeid]
zelfstandig naamwoord ; datering: 776-800;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Tswana
bereke
[arbeid]
<via Afrikaans>
bron: pc (pc)
-
▾ Indonesisch
wérak, wérek
[iemand die werklieden rekruteert]
-
▾ Negerhollands
werk, wark, werǝk
[arbeid]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: nachtwerk = donkerwerk
etymologie: werk (old 1776, Hesseling 1905), wark, werǝk (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Tswana
bereke
[arbeid]
<via Afrikaans>
-
▾ werkbaas
[baas op het werk]
-
▾ Deens
værkbas
[onderofficier]
etymologie: fra holl. werkbaas, værkmester, af werk (se II. Værk) og baas, mester (se II. Bas); i da. tilknyttes sidste led I. Basse 2.2; foræld.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
værkbas
[onderofficier]
-
▾ werkelijk
[echt, feitelijk]
-
▾ Ambons-Maleis
wèrlek
[echt, feitelijk]
bron: Manuputty 1972 (Boetje)
-
▾ Surinaams-Javaans
wèrkeleg
[echt, feitelijk]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Ambons-Maleis
wèrlek
[echt, feitelijk]
-
▾ werkeloos
[geen werk hebbend]
-
▾ Fries
wurkleas
[geen werk hebbend]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
wurkleas
[geen werk hebbend]
-
▾ werkeloosheid
[het werkeloos-zijn]
-
▾ Fries
wurkleasheid
[het werkeloos-zijn]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
wurkleasheid
[het werkeloos-zijn]
-
▾ werken
[arbeiden]
-
▾ Fries
wurkje
[arbeiden]
-
▾ Deens
virke
[functioneren; effect hebben; eruitzien]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: virk-e ¯ nedertysk wirken, FuT: von nhd. wirken. Ein nebenform zu diesem germ *werkian ist *werkôn (…) = mnd. werken (…) (holl. werken)
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 (PNOE, FuT)
-
▾ Noors
virke
[functioneren; effect hebben; eruitzien]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, sm o s norr verka; FuT: von nhd. wirken. Ein nebenform zu diesem germ *werkian ist *werkôn (…) = mnd. werken (…) (holl. werken)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Tswana
bereke
[arbeiden]
<via Afrikaans>
bron: pc (pc)
-
▾ Negerhollands
werk, wark, werǝk
[arbeiden; behandelen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: werk (old 1776), wark, werǝk (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Fries
wurkje
[arbeiden]
-
▾ werkkamp
[strafkamp voor dwangarbeid]
-
▾ Fries
wurkkamp
[strafkamp voor dwangarbeid]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
wurkkamp
[strafkamp voor dwangarbeid]
-
▾ werkloon
[arbeidersloon]
-
▾ Negerhollands
werkloon
[arbeidersloon]
-
▾ Negerhollands
werkloon
[arbeidersloon]
-
▾ werkman
[arbeider]
-
▾ Negerhollands
werkman, werǝkman, werkmans
[arbeider]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: werkman (old 1776), werǝkman (djdj 1926), werkmans (Hesseling 1905: 233)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 233)
-
▾ Negerhollands
werkman, werǝkman, werkmans
[arbeider]
-
▾ werkmeester
[meester-handwerksman, vakman]
-
▾ werkplaats, werkplek
[plaats waar iemand zijn ambacht uitoefent]
-
▾ Negerhollands
werkplek
[plaats waar iemand zijn ambacht uitoefent]
-
▾ Sranantongo
wroko-presi, wrokopre
[plaats waar iemand zijn ambacht uitoefent]
-
▾ Negerhollands
werkplek
[plaats waar iemand zijn ambacht uitoefent]
-
▾ werkstad
[(verouderd) werkplaats]
-
▾ Zweeds
verkstad
[werkplaats]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: verkstadsarbetare, verkstadslokal, verkstadsmaskin, källarverkstad, snickarverkstad, verkstadsindustri, diktarverkstad
etymologie: före 1520; fornsv. värkstadher; efter lågty. werkstede med samma bet.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
verstas, verksta
[werkplaats]
<via Zweeds>
-
▾ Zweeds
verkstad
[werkplaats]
-
▾ werkvolk
[gezamenlijke personen die voor hun loon bepaald handwerk verrichten]
-
▾ Negerhollands
werk-volk
[gezamenlijke personen die voor hun loon bepaald handwerk verrichten]
-
▾ Negerhollands
werk-volk
[gezamenlijke personen die voor hun loon bepaald handwerk verrichten]
-
▾ werkwoord
[woordsoort]
-
▾ Duits
Werkwort
[woordsoort]
status: betekenisontlening
etymologie: eine bezeichnung, die im ndl. zum allgemein anerkannten und gebrauchten fachwort geworden ist (werkwoord), im dt. jedoch auf einige einzelanwendungen — vielleicht unter ndl. einflusz — beschränkt bleibt
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Japans
dōshi
[woordsoort, lett. bewegend woord]
-
▾ Chinees
dongci
[woordsoort]
<via Japans>
-
▾ Duits
Werkwort
[woordsoort]
-
▾ werp, werpanker
[licht anker]
-
▾ Deens
varpanker
[licht anker]
etymologie: OOD: geen etymolgie, BO: fra lty; FuT: ist nd. warpanker (im nhd. oft mit Wurfanker übersetzt) = holl. werpanker
bron: BO 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (OOD, BO, FuT)
-
▾ Noors
varpanker
[licht anker]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: ist nd. warpanker (im nhd. oft mit Wurfanker übersetzt) = holl. werpanker
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Pools
werp
[licht anker]
<via Russisch>
etymologie: hol. werpanker, werpen "rzucać, anker "kotwica"
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Russisch
verp
[licht anker]
datering: 1720 (1701-1750)
afleidingen en samenstellingen: Daarnaast: verpovát' 'een schip met hulp van een aan een touw bevestigd, uitgeworpen anker voorttrekken', sinds a. 1720, s. Smirnov a.a.O.
etymologie: Aus ndl. bzw. nhd. werpanker, dass., s. Meulen 237. Verpovát': aus ndl. werpen dass., s. Meulen 236 ff., Matzenauer 366. Vgl. auch Kluge Seemannspr. 822 ff. VdMeulen 1909: Werpanker. 't Werpanker; werdt voor uit gevoerd en het schip wordt daarbij voortgehaald, in stilte. W. blz. 65 (onder de scheepsankers). Bij verkorting wordt dit anker ook werp genoemd, z. W. blz. 119: werp, van 150 pond. P. M. blz. 394 zeggen van de werpankers: de werpankers dienen alleen om het schip te verhalen of te verwerpen, en men kan daarvoor het schip niet ten anker leggen. Russ. verp, ancre de touée, ancre a jet. J. heeft: on dit aussi verpankcr, maar de andere woordenboeken kennen alleen verp. Hierbij het ww. verpováť, toner, het schip verwerpen, en het subst. verbale verpovanie, touage; het reflexief verpovaťsja duidt liet vooruitkomen van het schip bij het verwerpen aan.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Bulgaars
verp
[licht anker]
<via Russisch>
bron: Milev 2005 (Milev)
-
▾ Lets
verps
[licht anker]
<via Russisch>
-
▾ Deens
varpanker
[licht anker]
-
▾ werpen
[gooien; jongen baren bij zoogdieren]
-
▾ Deens
varpe
[gooien; een schip met behulp van een aan een touw bevestigd, uitgeworpen anker voorttrekken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: fra nedertysk warpen 'kaste' ¯ fællesgermansk *warpan 'kaste' ¯ indoeuropæisk *worb-, *werb- 'kaste til siden, dreje til siden' (jf. verfe, verpe)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, DDO)
-
▾ Frans
déguerpir
[zich uit de voeten maken, afstand doen van]
datering: 1120 (1101-1150)
status: frankisch
etymologie: PR: de dé- et a. fr. guerpir, frq. *werpon `gooien' (bet. niet in PR 1990)
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Russisch
verpovát'
[een schip met behulp van een aan een touw bevestigd, uitgeworpen anker voorttrekken]
datering: 1720 (1701-1750)
etymologie: aus ndl. werpen dass., s. Meulen 236 ff., Matzenauer 366. Vgl. auch Kluge Seemannspr. 822 ff.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer verp)
-
▾ Papiaments
werp
†verouderd
[gooien; jongen baren bij zoogdieren]
-
▾ Deens
varpe
[gooien; een schip met behulp van een aan een touw bevestigd, uitgeworpen anker voorttrekken]
-
▾ wervel
[beentje van ruggengraat]
-
▾ Papiaments
wèrvel
[beentje van ruggengraat]
bron: Putte 2008 (Putte PN)
-
▾ Papiaments
wèrvel
[beentje van ruggengraat]
-
▾ wervelen
[ronddraaien]
-
▾ Engels
warble
[de vleugels dichtklappen; schudden, dreigend zwaaien; beven, trillen (verouderd)]
datering: 1486 (1451-1500)
etymologie: Of obscure origin; perh. a. Du. wervelen to turn round (= OE. *hwierflian, whence hwierflung vbl. n. For the change of consonant cf. nable obs. and dial. var. navel.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
warble
[de vleugels dichtklappen; schudden, dreigend zwaaien; beven, trillen (verouderd)]
-
▾ werveling
[draaiende beweging]
-
▾ Frans
fé l'vèrwîre
(dialect)
[een buiteling maken]
-
▾ Frans
fé l'vèrwîre
(dialect)
[een buiteling maken]
-
▾ werven
[verwerven; in dienst nemen]
-
▾ Deens
hverve
[verwerven; in dienst nemen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: hverv = functie, opdracht
etymologie: fra nedertysk werven 'hverve, søge, handle, forhandle' ¯ fællesgermansk *´wer¡an 'vende, dreje' ¯ indoeuropæisk *kwerp- 'dreje sig'; samme ord som det danske dialektale hverre (hø) 'vende'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
verve
[verwerven; rekruteren]
-
▾ Zweeds
värva
[verwerven; rekruteren]
datering: 1616 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1616 (i bet. 'värva soldater'); jfr fornsv. värva 'utföra; förvärva'; av lågty. werven 'bemöda sig om; söka vinna' eller ty. werben 'söka vinna; fria till; värva', urspr. 'vrida sig i ring'; jfr förvärva, virvel
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
värvätä
[verwerven; in dienst nemen]
<via Zweeds>
datering: 1679 (1651-1700)
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (KH, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Deens
hverve
[verwerven; in dienst nemen]
-
▾ wesp
[insect]
-
▾ Fries
wesp
[insect]
-
▾ Fries
wesp
[insect]
-
▾ West-Indië
[geografische naam]
-
▾ Russisch
Vest-Indija
[geografische naam]
datering: 1697 (1651-1700)
etymologie: VdMeulen: West-Indië. Russ. Vest-Indija, zie b.v. Lenstroem, Russ.-D. Wtb.3 694. Vgl. Oost-Indië. In een brief van Peter de Grote uit Amsterdam van 14 october 1697 aan Winius staat de naam in een vorm, die aan ndl. Westinje moet zijn ontleend, zie deze plaats aangehaald op Oost-Indië. Het afgeleide adj. luidt Vestindskij, door Peter geschreven Vestinskij, zie een bewijsplaats op Groenland.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Russisch
Vest-Indija
[geografische naam]
-
▾ west(en)
[windstreek]
-
▾ Fins
west(i)
[windstreek]
datering: 1862 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Duits
bron: Stjerncreutz 1862 (Stjerncreutz)
-
▾ Ests
vest
[windstreek]
<via Fins>
bron: Silvet 1980 (Thonus/Silvet)
-
▾ Russisch
vest
[westenwind]
datering: 1695 (1651-1700)
etymologie: Aus ndl. ndd. west 'West, westlich', s. Meulen 238. VdMeulen: West, Russ. Vest , West Noord West, Russ. Vest-nord-vest, West ten Noorden, Russ. Vest-ten-nord, West ten Zuiden, Russ. Vest-ten-zjujd, West-Zuid-West, Russ. Vest-zjujd-vest, z. Kompas.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, ESR, VdMeulen 1909)
-
▾ Oekraïens
vest
[westenwind]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Azeri
vest
[wind die uit westen waait]
<via Russisch>
bron: Chalilov 2007 (Chalilov)
-
▾ Litouws
vestas
[westenwind]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: vok. West - vakarai
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Negerhollands
west
[windstreek]
-
▾ Papiaments
wèst (ouder: west)
[windstreek]
datering: 1844 (1801-1850)
etymologie: Uit Conradi: Mat. 24:27; Uit Ewijk p. 126
bron: (Joubert PN, Conradi, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
westi
[windstreek]
-
▾ Fins
west(i)
[windstreek]
-
▾ westerling
[iemand uit het westen]
-
▾ Indonesisch
wésternis
[bewoner van het westen; westers (georiënteerd)]
-
▾ Indonesisch
wésternis
[bewoner van het westen; westers (georiënteerd)]
-
▾ Westerveldiet
[bepaald mineraal genoemd naar Jan Westerveld]
-
▾ westpunt
[land, punt gelegen in het westen]
-
▾ Papiaments
wèstpunt, wespen
[plaatsnaam op Curaçao]
bron: Putte 2008 (Putte PN, Joubert PN)
-
▾ Papiaments
wèstpunt, wespen
[plaatsnaam op Curaçao]
-
▾ wet
[rechtsregel]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wet
[geschreven rechtsregel in de Boerenrepublieken]
<via Afrikaans>
-
▾ Indonesisch
wét
[rechtsregel]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
wèt
[rechtsregel]
afleidingen en samenstellingen: hamba wèt = wetsdienaar, politieagent
etymologie: hamba = dienaar
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
wèt
(dialect)
[rechtsregel]
bron: Hoogervorst (veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Madoerees
wet, uwet, buku uwet
[wet, wetboek]
afleidingen en samenstellingen: auwet = zich bij zijn onderzoek van een wetboek bedienen
bron: Kiliaan 1904 (ASIS, KIL)
-
▾ Menadonees
wèt
[rechtsregel]
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Soendanees
wet
[rechtsregel]
bron: Coolsma 1913 (Coo1913)
-
▾ Negerhollands
wet
[rechtsregel]
-
▾ Sranantongo
wèt
[rechtsregel]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Saramakkaans
weti
[rechtsregel]
<via Sranantongo>
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Surinaams-Javaans
wèt
[(rechts)regel, voorschrift]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wet
[geschreven rechtsregel in de Boerenrepublieken]
<via Afrikaans>
-
▾ wet van Einthoven
[elektrocardiografische wet, genoemd naar Einthoven]
-
▾ Engels
Eitnhoven's law
[elektrocardiografische wet, genoemd naar Einthoven]
bron: Sijs 2009a (Van der Sijs 2009)
-
▾ Engels
Eitnhoven's law
[elektrocardiografische wet, genoemd naar Einthoven]
-
▾ wet van Snellius
[brekingswet van Willebrord Snel van Royen]
-
▾ weten
[kennis hebben, begrijpen]
-
▾ 0
wietie
[praten, zeggen, spreken]
datering: 1980 (1951-2000)
status: verbastering
etymologie: fr. Isicamtho, fr. Afk. weet jy
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Negerhollands
weet, wēt
[kennis hebben, kennen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: weet (old 1776, Hesseling 1905), wēt (djdj 1926). old 1776: bekend maken = maak weet, ik weet niet = mi no weet. dat weet ik niet = die mi no weet. ik weet niet wat ik moet doen = mi no weet wagoed mi sal doe. zonder mijn weten = sonder mi weet. zonder zijn weten = sonder em weet.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ 0
wietie
[praten, zeggen, spreken]
-
▾ wetenschap
[het weten, de kennis]
-
▾ Deens
videnskab
[het weten, de kennis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: efter nedertysk wetenskap afl. af weten 'viden'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vitenskap
[het weten, de kennis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, ty; FuT: hat seine form von mnd. wetenschop. 'kenntnis, kunde'(holl. wetenschap).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vetenskap
[het weten, de kennis]
datering: 1620 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: vetenskapsgren, vetenskapsman, ingenjörsvetenskap, konstvetenskap, populärvetenskap, tvärvetenskap
etymologie: sedan ca 1620; av lågty. wetenskap med samma bet., till weten 'veta'; jfr veta
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
wetenskap
[het weten, de kennis]
-
▾ Deens
videnskab
[het weten, de kennis]
-
▾ wetering
[stroom]
-
▾ Duits
Weteringe, Wäteringe, Wetterung
(dialect)
[stroom, sloot, afwatering]
datering: 1621 (1601-1650)
etymologie: Smet 83: Oostnederduits, FrL: Brandenburg, Teuchert p. 37-38: (…) einer der ersten holländischen Gründungen. Sie ist wie alle Entwässerungsalnlagen in den Marschen dem Zweck und der Sach gemäß, indem sie nicht nur das Land von der Wasserlast in vollkommener Weise befreit, sondern zugleich die einzelnen Besitzst"cuke von einander scheidet, so daß eine Änderung seit ihrer Einrichtung unvorstellbar ist. Daher darf sie in allen ihren Teilen auf ihre Schöpfer, die Holländer und deren Helfen, zurückgeführt werden. Die Holländer nun gaben dem Abzugsgraben der Dorfflur den heimischen Namen Wäteringe. (…) Die holländische Marschen sind das Ursprungsland des Wortes wie der Sache (…)
bron: Frings 1966 Smet 1983 Teuchert 1972 (Smet 83, FrL, Teuchert, Bischoff)
-
▾ Duits
Weteringe, Wäteringe, Wetterung
(dialect)
[stroom, sloot, afwatering]
-
▾ wethouder
[lid van het dagelijks bestuur van een gemeente]
-
▾ Fries
wethâlder
[lid van het dagelijks bestuur van een gemeente]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Javaans
wètauder
[lid van het dagelijks bestuur van een gemeente]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Fries
wethâlder
[lid van het dagelijks bestuur van een gemeente]
-
▾ wetteloos
[zonder wet; vogelvrij verklaard]
-
▾ Frans
wettelois
†verouderd
(dialect)
[vogelvrij verklaard]
-
▾ Frans
wettelois
†verouderd
(dialect)
[vogelvrij verklaard]
-
▾ wetten
[scherpen]
-
▾ Sranantongo
wèt
[scherpen]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
wèt
[scherpen]
-
▾ wevel
[(verouderd) striem, buil, puistje]
-
▾ Duits
Weffe
(dialect)
[striemen op de huid na stokslagen]
etymologie: Wiese: - Veilleicht ein ndl. Siedlerwort; ndl.-mundartl. ist gleichbedeutend weffel bezeugt
bron: Wiese 1996 (Wiese)
-
▾ Duits
Weffe
(dialect)
[striemen op de huid na stokslagen]
-
▾ wevelen
[het want van weeflijnen voorzien]
-
▾ Deens
vævle
[het want van weeflijnen voorzien]
-
▾ Deens
vævle
[het want van weeflijnen voorzien]
-
▾ weveling
[weeflijn]
-
▾ Duits
Webeleine
[weeflijn]
etymologie: WEBELEINE, f. strickleiter an den masten. früher wevelinen brem. wb. 5, 247 (bei Kluge seemannssprache 828 schon beleg von 1720), wewelienen Röding 6, 900, webelienen 6, 886, als webeleinen bei Jacobsson 4, 616b und Adelung. zu grunde liegt das ndl. weveling (daneben weeflijnen), abgeleitet von wevelen, in der seemannssprache 'zwischen die haupttaue einflechten' Franck2 791; entsprechend webelinge oder strickleitern Rondeau. dazu webeleinenstek, n. v. Hoyer u. Kreuter 1, 838, verhochdeutscht webeleinenstich, m. Dabovich 1, 1172b knoten, den man mit einem schiffstau über ein anderes macht; webeleintrosse, f. Stenzel 459b.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Deens
vævling
[weeflijnen in het want]
etymologie: PNOE: fra nederlandsk weveling egl. 'snoet el. viklet line' afl. af wevelen 'sno, vikle' afl. af weven 'væve' ¯ fællesgermansk *we¡an (jf. væve) , OOD: fra holl. weveling, til holl. wevelen, vævle (V), mnt. wevelen, slaa islætten i, der er sa. ord som III. vævle; jf. Vævline. Fremmed2: holl. weveling, beslægtet med da. væve.
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, PNOE, OOD, Fremmed2, FuT)
-
▾ Noors
vevling
[weeflijnen in het want]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra nederl, eg 'vevd line'; FuT: frequentativum zu mnd. weven (…) vgl. holl. weven in der seemansspr. 'zwischen den haupttauen einflechten', hd. die Wanten ausweben, 'webeleien anbringen'. Hierzu gehört holl. wevelijn, weeflijn, nd. weveline (hd. Webeleine).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vevling
[weeflijn]
datering: 1541 (1501-1550)
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1541; av nederl. weveling med samma bet.; till vevla
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Russisch
výblenka
[dunne touwen voor de vervaardiging van de touwladders in het want]
etymologie: Aus ndl. weveling, dass., s. Meulen 238, Bulič Cerk.-Sl. El. 32 ff, Zubatý Archiv 16,402.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Duits
Webeleine
[weeflijn]
-
▾ wezel
[marterachtige]
-
▾ Frans
vesele
†verouderd
(dialect)
[marterachtige]
datering: 1101-1200 (1101-1150)
etymologie: Aus mndl. wēsel entlehnt.
bron: Wartburg 1928 (FEW (visla 2.))
-
▾ Frans
vesele
†verouderd
(dialect)
[marterachtige]
-
▾ wezen
[aard, natuur; schepsel]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1265-1270;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
væsen
[aard, natuur; schepsel; instituut of bedrijf]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wesen(t) 'tilstand, tilværelse, opførsel, ophold' (besl.m. være), egl. 'væren'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vesen
[aard, natuur; schepsel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lt, av wesen, 'være'; FuT: aus dem d. entlehnt, mnd. vesen, 'wesen, dasein, zustand, beschaffenheit, benehmen, aufenthalt, wonhnort, hauswezen, unterhalt' (holl. wezen).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
väsende
[schepsel]
datering: 1640 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan ca 1640; av lågty. wesent med samma bet.; jfr 1väsen
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
væsen
[aard, natuur; schepsel; instituut of bedrijf]
-
▾ wezen
[zijn, bestaan]
-
▾ Negerhollands
wees, wēs, wis
[werkwoord: zijn]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wees (old 1776, Hesseling 1905), wēs, wis (djdj 1926). old 1776: er zijn, daar zijn = wees da
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
wees, wēs, wis
[werkwoord: zijn]
-
▾ wezenlijk
[aanzienlijk, substantieel]
-
▾ Deens
væsentlig
[aanzienlijk, substantieel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wesen(t)lich afl. af wesen (jf. væsen); egl. 'som hører til selve en tings inderste væsen'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vesentlig
[aanzienlijk, substantieel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, ty; FuT: von nhd. wesentlich < mhd. wesen(t)lich, 'seiend, wirklich, beständig'. Die neuere bed. stammt von lat. essentialis.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
väsentlig
[aanzienlijk, substantieel]
datering: 1562 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1562; av lågty. eller ty. wesentlich med samma bet.; till 1väsen
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
væsentlig
[aanzienlijk, substantieel]
-
▾ wezenslijn
[lijn in de schedelmeting, vastgesteld door P. Camper]
-
▾ Engels
facial line
[lijn in de schedelmeting, vastgesteld door P. Camper]
datering: 1794 (1751-1800)
status: leenvertaling
etymologie: after Dutch wezenslijn (P. Camper Verhandeling (1791) I. I. 21)] (in craniometry) a line drawn between the glabella and the anterior surfaces of the incisor teeth.
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Engels
facial line
[lijn in de schedelmeting, vastgesteld door P. Camper]
-
▾ whisky
[sterkedrank]
-
▾ Indonesisch
wiski
[sterkedrank]
-
▾ Boeginees
wîseki
[sterkedrank]
bron: Said 1977 (Ide)
-
▾ Jakartaans-Maleis
wiski
[sterkedrank]
-
▾ Madoerees
wiski
[sterkedrank]
-
▾ Indonesisch
wiski
[sterkedrank]
-
▾ wichtig
[(verouderd) zwaar, gewichtig, belangrijk]
-
▾ Deens
vigtig
[belangrijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wichtich 'vigtig, som er af vægt' afl. af wicht 'vægt' (jf. vægt); egl. samme ord som vægtig
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
viktig
[belangrijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, opph sm o s vektig; FuT: von nhd. wichtig.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Negerhollands
wigtig
[belangrijk, zwaar]
-
▾ Deens
vigtig
[belangrijk]
-
▾ wie
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Negerhollands
wie, awi, awidi, widi, ouder: da(na)wie
[vragend voornaamwoord]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wie (old 1776, Hesseling 1905), awi, awidi, widi, ouder: da(na)wie (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
wi
[vragend voornaamwoord]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:675)
-
▾ Negerhollands
wie, awi, awidi, widi, ouder: da(na)wie
[vragend voornaamwoord]
-
▾ wiebelig
[niet vast, heen en weer gaand]
-
▾ Frans
guibelleux
†verouderd
[schommelend, slingerend]
-
▾ Frans
guibelleux
†verouderd
[schommelend, slingerend]
-
▾ wieden
[onkruid verwijderen]
-
▾ Fries
wjudde
[onkruid verwijderen]
-
▾ Fries
wjudde
[onkruid verwijderen]
-
▾ wieg
[kinderledikant]
-
▾ Papiaments
wig
[kinderledikant]
bron: Putte 2008 (Joubert PN, Putte PN)
-
▾ Papiaments
wig
[kinderledikant]
-
▾ wiegelen
[heen en weer bewegen]
-
▾ Negerhollands
wiegel
[heen en weer bewegen]
-
▾ Negerhollands
wiegel
[heen en weer bewegen]
-
▾ wiegen
[schommelen]
-
▾ Negerhollands
wieg
[schommelen]
-
▾ Berbice-Nederlands
wigi
[schommelen]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:676)
-
▾ Papiaments
wig
[schommelen]
-
▾ Negerhollands
wieg
[schommelen]
-
▾ wiegstoel
[(verouderd) schommelstoel]
-
▾ Papiaments
wigstul
[schommelstoel]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
wigstul
[schommelstoel]
-
▾ wiek
[tampon; lampenpit]
-
▾ Frans
wische; wike, witche
(dialect)
[tampon; lampenpit]
datering: 1611 (1601-1650)
etymologie: Wiek (ndl.) 'fetzen; docht'. Die entlehnung hat wohl nicht schon im mndl., sondern in jüngerer zeit stattgefunden; fläm. wieke bedeutet jetzt noch 'docht'. Der wandel -ke zu -te hat mehrere parallelen im wallon.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wische; wike, witche
(dialect)
[tampon; lampenpit]
-
▾ wiel
[rad; spinnewiel]
-
▾ Fries
wiele
[spinnewiel]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Frans
wilequin
†verouderd
(dialect)
[bepaalde ronde koek]
-
▾ Negerhollands
wiel, wil
[rad]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wiel (old 1776), wil (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Papiaments
wil (ouder: wiel)
[rad]
datering: 1875 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Engels
afleidingen en samenstellingen: wil di suerte (rad van fortuin), klèm di wil (wielklem)
etymologie: Uit Ewijk p. 126
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wil, wiri
[rad]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Surinaams-Javaans
wil
[rad]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Fries
wiele
[spinnewiel]
-
▾ wiel
[(verouderd) nonnensluier]
-
▾ Duits
Wiele
(dialect)
[nonnensluier]
etymologie: Wiele das Wort, ndl. wiel < lat. velum, mlat. velarium, mhd. Lexer wîler, ist als Lexer wī:l, Pl. -lə aus Köln-Stdt bezeugt [urkdl. den Abt eynen goltgulden van dem wyelen Nrhn. 1534] f.: Nonnenschleier.
bron: RhWB 1928-1971 (RhWB)
-
▾ Duits
Wiele
(dialect)
[nonnensluier]
-
▾ wiel
[kolk]
-
▾ Duits
Wiel, Wiehl, Wal, Wel
(dialect)
[dorpsvijver, dorpsplas; poel ontstaan door overstroming]
etymologie: Oostnederduits, zie verder Bischof p. 133, Grimm: WIEL, wiele, f. , rad. im nhd. kaum zu belegen, nur vereinzelt übertragen (s. 1 u. 2) und in den zss. wielesche, -stein, -trosz. eins mit ags. hweogol, hweowol, hweohhol, hwēol (engl. wheel), fries. wiele (afries. fial weicht ab), nordfr. weel, mnl. nl. wiel, mnd. wêl, an. hjól, hvēl, dän., schwed. hjul. mundartl. im ostfries. s. Doornkaat Koolman ostfries. 3, 531 und an der mittel-Elbe s. u. Teuchert. das wort ist identisch mit ai. cakrá- (mit demselben akzent wie in ags. hweogol, hweowol), redupliz. bildung
bron: Grimm 1854-1971 Smet 1983 Smet 1992 (Smet 92, Smet 83, Bischoff, Grimm)
-
▾ Frans
guilée
(dialect)
[stortbui]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
etymologie: V: maar niet zeker vanwege semantiek
bron: Walter 1991 (Walter 2, Valkhoff)
-
▾ Duits
Wiel, Wiehl, Wal, Wel
(dialect)
[dorpsvijver, dorpsplas; poel ontstaan door overstroming]
-
▾ wieldop
[afdekking van de wielnaaf van autowielen]
-
▾ Indonesisch
wildop
[afdekking van de wielnaaf van autowielen]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
wildop
[afdekking van de wielnaaf van autowielen]
-
▾ wielen
[als een wiel draaien]
-
▾ Frans
wîler
(dialect)
[wervelen (van sneeuw die door de wind wordt voortgeblazen)]
afleidingen en samenstellingen: wīlętš 'het ophopen van sneeuw'
etymologie: Wielen (ndl.) 'wirbeln'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
wiel, wil
[draaien]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wiel (old 1776), wil (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Frans
wîler
(dialect)
[wervelen (van sneeuw die door de wind wordt voortgeblazen)]
-
▾ wielklem
[apparaat waarmee geparkeerde auto’s het wegrijden onmogelijk gemaakt wordt]
-
▾ Papiaments
klèm di wil
[apparaat waarmee geparkeerde auto’s het wegrijden onmogelijk gemaakt wordt]
datering: 1875 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: verouderd: "coe klem" (met nadruk)
etymologie: Ewijk
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Papiaments
klèm di wil
[apparaat waarmee geparkeerde auto’s het wegrijden onmogelijk gemaakt wordt]
-
▾ wieme
[(gewestelijk) plaats waar men vlees hangt om te drogen]
-
▾ Duits
Wiemen
(dialect)
[plaats waar men vlees hangt om te drogen; stok waar kippen op zitten]
etymologie: mniederd. wime < mniederl. wieme, über das Roman. < lat. vimen= Rute, Flechtwerk] (nordd., westd.):
bron: Duden Universal 2003 (Duden Universal)
-
▾ Duits
Wiemen
(dialect)
[plaats waar men vlees hangt om te drogen; stok waar kippen op zitten]
-
▾ wierook
[gomhars, gebruikt als reukoffer]
-
▾ Deens
virak
[gomhars, gebruikt als reukoffer; bewieroking]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wîrôk, wîrek dannet af wî 'hellig, indviet' (jf. sb. vi, verb. vie) + rôk (jf. sb. røg); egl. 'indviet el. hellig røg, hellig røgelse'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
virak
[gomhars, gebruikt als reukoffer]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: lty; FuT: von mnd. wîrôk, wîrek, (holl. wierook)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
virak
[gomhars, gebruikt als reukoffer]
datering: 1556 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1556; efter lågty. wirok, ty. Weihrauch med samma bet., urspr. 'vigd rök'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
wierook
[gomhars, gebruikt als reukoffer]
-
▾ Sranantongo
wirowk
[gomhars, gebruikt als reukoffer]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Deens
virak
[gomhars, gebruikt als reukoffer; bewieroking]
-
▾ wiggelen
[(verouderd) wankelen]
-
▾ Engels
wiggle
[wiebelen, waggelen; wurmen]
datering: 1225 (1201-1250)
afleidingen en samenstellingen: wiggling vbl. n. and ppl. a.; also wiggletail, name for the larva of a gnat or mosquito.
etymologie: Cognate with or a. (M)LG. wiggelen, MDu. wighelen (Du. wiggelen), frequentative f. wig- (cf. LG. wiggen, Norw. dial. vigge, wig v.1). Cf. the parallel wag v., waggle v. Some compare OE. wiccliende (Haupt's Zeitschrift IX. 459/6) glossing nutabundum, but this is prob. an error for cwiccliende (Napier O.E. Glosses i. 2234).
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Engels
wiggle
[wiebelen, waggelen; wurmen]
-
▾ wij
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Indonesisch
wéi
†verouderd
[wij (vooral gebruikt voor het majesteitsmeervoud)]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Chinees-Maleis
wèy
[persoonlijk voornaamwoord]
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Negerhollands
wellie
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Sranantongo
wi
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Indonesisch
wéi
†verouderd
[wij (vooral gebruikt voor het majesteitsmeervoud)]
-
▾ wijd
[ruim]
-
▾ Negerhollands
wiet, wit, wied
[ruim]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: wiet (Magens 1770, old 1776), wit (djdj 1926), wied (Hesseling 1905:202)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905:202)
-
▾ Negerhollands
wiet, wit, wied
[ruim]
-
▾ wijd en zijd
[naar alle kanten]
-
▾ Duits
wit zu tsit, wits en tsits, witts en sitts, wije en zije, widen on ziden
(dialect)
[naar alle kanten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: in der adv. Verb. (nach ndl. wijd en zijd, mndl., mnd. wîde en de sîde) wit zu tsit, wits ən tsits weit u. breit, van wiən on ziən von allen Seiten, überall; wej ströppten hej w. en s. dör Busch en Bras; van w. en s. wore se bəengekomme; witts en sitts gof et gen betere Frinde Klevld einschl. Mörs, Geld; vo wijən on zijə Kemp; van wīt on tsī:s Kref-Fischeln Willich; wijən en zijən Aach-Merkst Stdt 1836, Eup-Stdt; no (nach) wegə on zegə Merken; van widən on zidən Sieg-ODollend; (no) wīdən on tsīden Mettm-OElsiepen, Elbf.
bron: RhWB 1928-1971 (RhWB)
-
▾ Duits
wit zu tsit, wits en tsits, witts en sitts, wije en zije, widen on ziden
(dialect)
[naar alle kanten]
-
▾ wijde falie
[wijde mantel]
-
▾ Frans
witefale, witefaille
†verouderd
(dialect)
[maskerade, vermomming]
datering: 1350 (1301-1350)
etymologie: Wijt falie (mndl.) 'weiter mantel'. Mndl. mantel = falie, fale.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
witefale, witefaille
†verouderd
(dialect)
[maskerade, vermomming]
-
▾ wijden
[zegenen]
-
▾ Saramakkaans
wéi
[zegenen]
bron: Bakker (Bakker pc)
-
▾ Saramakkaans
wéi
[zegenen]
-
▾ wijding
[het wijden of gewijd worden]
-
▾ Fries
wijdinge
[het wijden of gewijd worden]
-
▾ Fries
wijdinge
[het wijden of gewijd worden]
-
▾ wijdluftig
[(verouderd) wijdlopig, breedvoerig]
-
▾ Deens
vidløftig
[wijdlopig, breedvoerig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk witloftich dannet af wit (jf. adj. vid) + en afledning af middelhøjtysk louft 'løb'; egl. 'som strækker sig vidt'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vidløftig
[breedvoerig, omstandig, ingewikkeld]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: von mnd. wîtluftich, wîtloftich (holl. wijtluftig); vgl. holl. wijdlopig und nhd. weitläufig in ders. bed.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vidlyftig
[wijdlopig, breedvoerig]
datering: 1521 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1521; av lågty. witlüftich med samma bet., eg. 'som sträcker sig (löper) vida'; besl. med 1löpa
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vidløftig
[wijdlopig, breedvoerig]
-
▾ wijer
[(gewestelijk) vijver, waterbekken]
-
▾ Frans
vier, wier, wer, war
†verouderd
(dialect)
[afsluiting, visbank]
datering: 1260 (1251-1300)
etymologie: Im mndl. sind ausser "wiër" ('fischweiher') die formen "wijer, wijher, wihere" belegt. Sie sind von den angrenzenden nördlichsten dialekten des fr. entlehnt worden, scheinen aber heute nicht mehr zu leben.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
vier, wier, wer, war
†verouderd
(dialect)
[afsluiting, visbank]
-
▾ wijf
[vrouw (vroeger een neutraal woord, nu pejoratief); (verouderd) echtgenote]
-
▾ Negerhollands
wief, wif
[vrouw; echtgenote]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: old 1776: wijfje = wiefje
etymologie: wief (old 1776), wif (djdj 1926). old 1776: vrouwelijk = liek een wief, em no ben man
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
wefi
[echtgenote]
-
▾ Negerhollands
wief, wif
[vrouw; echtgenote]
-
▾ wijk
[stadsdeel]
-
▾ Duits
Wiek, Wyk
(dialect)
[stadsdeel (in Emden)]
etymologie: Emden war früher bekanntlich nicht in Wyken, sonder in Klufte eingeteilt, wie heute noch Norden. - Vgl. Hahns, S. 144 - Die Einteilung in Wyken war bis zum Kriege in Emden noch vorhanden. Den älteren Emdern sich auch die Zusammensetzungen Wiekvörsteher, Wiekpastoor noch geläufig.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Frans
wycke
†verouderd
(dialect)
[stadsdeel]
datering: 1562 (1551-1600)
afleidingen en samenstellingen: wyckmestre = opzichter van een wijk
etymologie: Beide wörter sind nur einmal belegt, in texten, die auf das flämische gebiet Belgiens bezug haben. 1 aus mndl. wijc entlehnt, 2 aus ndl. wijkmeester 'aufseher eines stadtviertels.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Indonesisch
bék
[wijkhoofd; district, buurtschap, stadsdeel]
afleidingen en samenstellingen: geoniem Norbék = (voormalig) Noordwijk, in centrum Jakarta
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèk
†verouderd
[stadsdeel]
bron: Kähler 1966 (HANS)
-
▾ Soendanees
bek
[stadsdeel]
afleidingen en samenstellingen: geoniem Norbek=Noordwijk (wijk in Batavia)
bron: Coolsma 1913 ( Coo1913)
-
▾ Singalees
väyikki-ya
[stadsdeel]
-
▾ Papiaments
wyk
†verouderd
[stadsdeel]
-
▾ Duits
Wiek, Wyk
(dialect)
[stadsdeel (in Emden)]
-
▾ wijk
[zijvaart in turfgraverijen]
-
▾ Duits
Wike
(dialect)
[bevaarbaar zijvaart in turfgraverijen]
etymologie: Diese Fehnwörter sind in ganz Ostfriesland bekannt; auch als geographische Namen, z.B. Dosewieke in Westrhauderfehn.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Wike
(dialect)
[bevaarbaar zijvaart in turfgraverijen]
-
▾ wijken
[zich terugtrekken]
-
▾ Engels
wyke
†verouderd
[zich terugtrekken]
datering: 1481 (1451-1500)
etymologie: ad. MDu. wijcken (Du. wijken) to give way, depart, etc.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Frans
wiqeuse
†verouderd
(dialect)
[nederig, zedig (van een vrouw)]
status: afleiding
etymologie: Wiken (mndl.) 'sich zurückziehen'. Verder in het fr. niet aangetroffen, ook het werkwoord niet. Het ww. betekent in het mndl. speciaal ook 'onderdanig, deemoedig zijn'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Engels
wyke
†verouderd
[zich terugtrekken]
-
▾ wijkmeester
[opzichter van een wijk]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wardmaster
[opzichter van een wijk]
datering: 1795 (1751-1800)
status: leenvertaling
etymologie: Du. Wykmeester, Wykmeester, wyk or wijk ward, district + meester master
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèk
†verouderd
[opzichter van een wijk]
bron: Kähler 1966 (HANS)
-
▾ Javaans
bèk
[opzichter van een wijk]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Soendanees
bek
[opzichter van een wijk]
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wardmaster
[opzichter van een wijk]
-
▾ wijlen
[overleden]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1220-1240;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
wilen
[overleden]
-
▾ Fries
wilen
[overleden]
-
▾ wijm
[wilgenteen; traliewerk]
-
▾ Frans
guimée
†verouderd
[stok van een droogrek of drooglijn van een wasvrouw]
datering: 1288 (1251-1300)
status: afleiding
etymologie: Wime (mndl.) 'lattenwerk'. Ahain. wime 'kleine ? ("ferme"), die men bovenop een grote plaatst als het dak sterk is verhoogd' 1288-1468, apik. id. 1479.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
guimée
†verouderd
[stok van een droogrek of drooglijn van een wasvrouw]
-
▾ wijn
[drank van gegiste druiven]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ga
jwin
[drank van gegiste druiven]
-
▾ Singalees
vayin, väyin
[drank van gegiste druiven]
-
▾ Negerhollands
wien, win
[drank van gegiste druiven]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: Hesseling 1905: 238: wijngaard = wienpors
etymologie: wien (old 1776, Hesseling 1905), win (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
win
[drank van gegiste druiven]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:676)
-
▾ Sranantongo
win
[drank van gegiste druiven]
-
▾ Saramakkaans
wín
[drank van gegiste druiven]
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Arowaks
wing
[drank van gegiste druiven]
<via Sranantongo>
bron: Baarle 1989 Robertson 1983 (Baarle 1989; Penard; Robertson 1983)
-
▾ Surinaams-Javaans
win
[drank van gegiste druiven]
<via Sranantongo>
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Ga
jwin
[drank van gegiste druiven]
-
▾ wijnberg
[berghelling begroeid met wijnstokken]
-
▾ Negerhollands
wienberg
[berghelling begroeid met wijnstokken]
-
▾ Negerhollands
wienberg
[berghelling begroeid met wijnstokken]
-
▾ wijnboer
[wijnbouwer en -maker]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wine farmer
[wijnbouwer en -maker]
datering: 1827 (1801-1850)
status: leenvertaling
etymologie: tr. wine boer (see BOER sense 1b), fr. S. Afr. Du . wynboer.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wine farmer
[wijnbouwer en -maker]
-
▾ wijnboom
[klimplant met druiven]
-
▾ Negerhollands
wienboom
[klimplant met druiven]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: old 1776: wijntak = een takki na die wienboom
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
wienboom
[klimplant met druiven]
-
▾ wijndruif
[druif waaruit wijn geperst wordt]
-
▾ Negerhollands
wiendruf
[druif waaruit wijn geperst wordt]
-
▾ Papiaments
windreif, wendrùif (ouder: weindreif)
[druif waaruit wijn geperst wordt; wijnstok]
datering: 1844 (1801-1850)
etymologie: Mat. 20:1, 20:7, 20:8, 21:28, 21:33, 21:34, 21:38, 21:40, 21:41, 26:29
bron: (Joubert PN, Conradi)
-
▾ Negerhollands
wiendruf
[druif waaruit wijn geperst wordt]
-
▾ wijngaardman
[wijnbouwer]
-
▾ Negerhollands
wiengartmans
[wijnbouwer]
-
▾ Negerhollands
wiengartmans
[wijnbouwer]
-
▾ wijnhof
[wijngaard]
-
▾ Negerhollands
wijnhoofje
[wijngaard]
-
▾ Negerhollands
wijnhoofje
[wijngaard]
-
▾ wijnrank
[kronkelige tak van de wijnstok]
-
▾ Negerhollands
wien-rank
[kronkelige tak van de wijnstok]
-
▾ Negerhollands
wien-rank
[kronkelige tak van de wijnstok]
-
▾ wijnruit
[plant, Ruta graveolens]
-
▾ wijnschrooier
[(verouderd) stedelijk ambtenaar die het recht had in- en uitgevoerde wijn te laden en te lossen]
-
▾ Frans
winscrode, winscrodere
†verouderd
(dialect)
[lader, losser van in- en uitgevoerde wijn]
datering: 1280 (1251-1300)
etymologie: Wijnschroder (mndl.) 'verlader von wein'. Ganz lokale entlehnung; die zweite form ist wohl durch einpassung in die vertreter des suffixes -átor im nominativ entstanden.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
winscrode, winscrodere
†verouderd
(dialect)
[lader, losser van in- en uitgevoerde wijn]
-
▾ wijnverlater
[(verouderd) beëedigd beambte die wijn van het ene vat in het andere overtapt, wijnverkoper]
-
▾ Deens
vinforlader
†verouderd
[wijntapper, wijnverkoper]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nt. winverlater ell. (gl)holl. wijnverlater; nu kun dial
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
vinforlader
†verouderd
[wijntapper, wijnverkoper]
-
▾ wijs
[manier]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1201-1250;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
guise
[manier]
datering: 1050 (1001-1050)
status: frankisch
etymologie: L: frq. *wisa `manier'PR: germ. *wisa `manier'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Baskisch
gisa
[manier]
<via Frans>
datering: 1537 (1501-1550)
afleidingen en samenstellingen: gisako ‘geschikt, passend’, gisara ‘volgens, op de manier van’
etymologie: Volgens Lh algemeen Noord-Baskisch en aangemerkt als van uitheemse oorsprong. Azk 1 geeft geen regionale beperking en Sar 4 evenmin. Gisa is ook geattesteerd in een aantal uitgestorven zuidelijke variëteiten waarvan een deel van de woordenschat kon worden opgetekend (Ar 1, Ar 3, Ar 5 en Ar 8). Volgens Rom is gisa echter te herleiden tot het Iberische gis.
bron: Arana 2004 Azkue 1969 Lhande 1926 Román 1993 Sarasola 1984-1995 (Lh, Azk 1, Sar 4, Rom, Ar 1, Ar 3, Ar 5 en Ar 8)
-
▾ Papiaments
weis
†verouderd
[manier]
datering: 1875 (1851-1900)
etymologie: Uit Ewijk p. 127
bron: (Joubert PN, Martinus1997, Ewijk)
-
▾ Frans
guise
[manier]
-
▾ wijs
[verstandig]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1201-1225;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
wies
[verstandig, slim, intelligent; wijsmaken]
datering: 1770 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: geleerd iemand = wies volk
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776)
-
▾ Negerhollands
wies
[verstandig, slim, intelligent; wijsmaken]
-
▾ wijs
[melodie]
-
▾ Papiaments
weis
[zangtoon, melodie]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
weis
[zangtoon, melodie]
-
▾ wijselijk
[verstandig, op deskundige wijze, duidelijk, begrijpelijk]
-
▾ Fries
wiselik
[verstandig, op deskundige wijze]
-
▾ Fries
wiselik
[verstandig, op deskundige wijze]
-
▾ wijsheid
[het wijs, verstandig zijn]
-
▾ Deens
vished
[zekerheid]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: af ældre middeldansk weshedh, vishiet ¯ nedertysk wisheit 'vished' ¯ oldnedertysk *wissh•d sammensat af wiss 'vis, sikker' + -h•d (jf. -hed)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
wiesheit, wiesheid
[het wijs, verstandig zijn]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wiesheit (old 1776), wiesheid (Hesseling 1905: 219)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 219)
-
▾ Deens
vished
[zekerheid]
-
▾ wijspenning
[bepaalde munt]
-
▾ Frans
wispennine
†verouderd
(dialect)
[bepaalde munt]
datering: 1478-1488 (1451-1500)
etymologie: *wispennine (mndl.) 'eine münze'. Moet uit ndl. ontleend zijn, waar pennine zeer veelvoorkomend is. Wis- is waarschijnlijk het ndl. adj. wis 'zeker, onbetwijfelbaar' en garandeert in zekere mate de waarde van de munt. Het mndl. heeft ook de uitdrukking "wisse renten".
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wispennine
†verouderd
(dialect)
[bepaalde munt]
-
▾ wijszegger
[(verouderd) waarzegger]
-
▾ Engels
wiseacre
[wijsneus, betweter; wijs man, wijsgeer]
datering: 1595 (1551-1600)
afleidingen en samenstellingen: (nonce-wds.) wiseacred <ph>-@Rd</ph> a., having the character of a wiseacre (in quot. with allusion to acre: cf. 1<ts>c above), whence wiseacredness; wiseacredom, the realm of wiseacres, wiseacres collectively; wiseacreish <ph>-@rIS</ph> a., like or characteristic of a wiseacre (whence wiseacreishness); wiseacreism <ph>-@rIz(@)m</ph>, wiseacrery <ph>-@RrI</ph>, something characteristic of a wiseacre; pretension to or affectation of wisdom, or a remark exhibiting this.
etymologie: ad. (with unexplained assimilation to acre) MDu. wijsseggher <ph>"waIs%%zEg@r</ph> soothsayer, app. ad. OHG. wî<hgz>ago, MHG. wî<hgz>age (= OE. wíte<asg>a witie n.), with assimilation to wijs wise a. and seggher sayer. Quinion: 2. Weird Words: Wiseacre /'waiz,eik@/ = A pretender to wisdom. A subscriber queried this odd-looking word. A friend had suggested to him that the link with a measurement of land was that it alluded to a person having acres of wisdom. Ho, Ho. Although some experts do profess themselves baffled by the "acre" part of this word, we know where it comes from - the Middle Dutch "wijsseggher", a soothsayer, a wise sayer. The first part is from the same source as our "wit". The Oxford English Dictionary says that the Dutch pronunciation was /'wais,zeg@r/ (roughly WAIS- zegger). The word first appeared in English in a scurrilous ballad of 1595 that had the catchy title A Quest of Enquirie, by women to know, Whether the Tripe-Wife were trimmed by Doll. A tripe-wife was a tripe dresser, in this case a well-to-do London widow who sold her wares from a stall; the trimming referred to the cheating of her by one Doll Phillips, who pretended to be a fortune teller who could tell her which of her suitors she was to marry. The story was based on real events, though embroidered. We know the Dutch pronunciation had already changed, since in the ballad it's given as "wise-aker". The shift from Dutch to English is a good example of a common form of folk etymology, in which an odd or foreign word is changed until it looks familiar, even if its parts make no real sense. Curiously, the word seems never to have been used in English in the literal sense of a wise person that it had in Dutch. It has always meant only a person with an unjustified appearance of wisdom. At one time the home of the Royal Society in London, Gresham College, was called Wiseacres Hall by those sneering at its intellectuality.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, Room)
-
▾ Engels
wiseacre
[wijsneus, betweter; wijs man, wijsgeer]
-
▾ wijting
[beenvis]
-
▾ Engels
whiting
[schelvisachtige; koosnaam]
datering: 1425 (1401-1450)
afleidingen en samenstellingen: whiting-ground ground n. 12, -monger, -season; whiting-mop, a young whiting; also as a term of endearment for a girl (see mop n.4). Also in names of fishes resembling the whiting, as whiting perch, pollack, pout (n.1), salmon (see quots.).
etymologie: ad. (M)Du. wijting, also †wittingh, MLG. wîtink ‘aculeja’, ‘amia’, ‘asellus’; app. f. white a. + -ing3. (The formal analogue ON. hvítingr = a kind of whale, etc.) Cf. whitefish.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Sranantongo
wetiweti
[soort vis (andere dan de Nederlandse soort)]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Engels
whiting
[schelvisachtige; koosnaam]
-
▾ wijwater
[gewijd water]
-
▾ Sranantongo
weiwatra
[gewijd water]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
weiwatra
[gewijd water]
-
▾ wijze
[iemand die verstandig is, iemand met veel inzicht, ervaring en kennis]
-
▾ Negerhollands
wiese
[iemand die verstandig is, iemand met veel inzicht, ervaring en kennis]
-
▾ Negerhollands
wiese
[iemand die verstandig is, iemand met veel inzicht, ervaring en kennis]
-
▾ wijzelf
[wederkerend voornaamwoord]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
weself
[wederkerend voornaamwoord]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
weself
[wederkerend voornaamwoord]
-
▾ wijzen
[aanduiden (met de vinger)]
-
▾ Negerhollands
wies, wis
[aanduiden (met de vinger)]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wies (old 1776, Hesseling 1905: 244), wis (djdj 1926). old 1776: wegwijzer = wies die pad
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 244)
-
▾ Berbice-Nederlands
wisi
[aanduiden (met de vinger)]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:676)
-
▾ Negerhollands
wies, wis
[aanduiden (met de vinger)]
-
▾ wijzer
[naald op uurwerk of meter]
-
▾ Papiaments
weizer (ouder: wyzer)
[naald op uurwerk of meter]
datering: 1875 (1851-1900)
etymologie: Uit Ewijk p. 127
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Papiaments
weizer (ouder: wyzer)
[naald op uurwerk of meter]
-
▾ wijzigen
[veranderen]
-
▾ Fries
wizigje
[veranderen]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
wizigje
[veranderen]
-
▾ wijzigheid
[(verouderd) zekerheid]
-
▾ Negerhollands
wiesigheit
[zekerheid, wijsheid]
-
▾ Negerhollands
wiesigheit
[zekerheid, wijsheid]
-
▾ wijziging
[verandering]
-
▾ Fries
wiziging
[verandering]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
wiziging
[verandering]
-
▾ wil
[het met volle bewustzijn iets willen]
-
▾ Negerhollands
wil, wille
[het met volle bewustzijn iets willen]
-
▾ Negerhollands
wil, wille
[het met volle bewustzijn iets willen]
-
▾ wild
[wilde dieren]
-
▾ Deens
vildt
[wilde dieren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wilt neutrum af wild (jf. vild) i en substantivisk, kollektiv anvendelse
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vilt
[wilde dieren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: deutsches lehnwort: nhd. Wild n. (mhd. wilt), mnd. wilt (holl. wild).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vilt
[wilde dieren]
datering: 1621 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: viltreservat, viltsmak, viltspegel, viltstråk, viltstängsel, viltvård, storvilt
etymologie: sedan 1621; av lågty. wilt, ty. Wild med samma bet.; till vild
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vildt
[wilde dieren]
-
▾ wild
[in de natuurstaat, woest]
-
▾ Zweeds
wild
[in de natuurstaat, woest]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vilder; av lågty. wilde eller ty. wild med samma bet.; jfr vill
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
villi
[in de natuurstaat, woest]
<via Zweeds>
datering: 1501-1550
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wilde
[aanduiding in namen van aan geteelde soorten verwante planten en dieren]
-
▾ Negerhollands
wild, weeld, welt, wilit, wil
[in de natuurstaat, woest]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wild, weeld (old 1776), welt, wilit, wil (djdj 1926). old 1776: wild (als dieren) = weeld Beest
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
weldri
[in de natuurstaat, woest]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:675)
-
▾ Papiaments
wild
†verouderd
[niet tam]
datering: 1859 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: Uit Ewijk: 'biera wild' - verwilderen
etymologie: Uit Ewijk p. 114, 127
bron: Ewijk 1875 Putman 1859 (Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
werdre, werdri, wèrder
[onstuimig, dartel, baldadig]
-
▾ Zweeds
wild
[in de natuurstaat, woest]
-
▾ wilde salie
[bepaalde heester]
-
▾ Papiaments
welinsali, welensali, welishali, walishali
[bepaalde heester]
bron: Putte 2008 Veeris 1990 (Joubert PN, Putte PN, Veeris1990)
-
▾ Papiaments
welinsali, welensali, welishali, walishali
[bepaalde heester]
-
▾ wildebeest
[gnoe]
-
▾ Engels
wildebeest
[gnoe]
<via Afrikaans>
datering: 1801 (1801-1850)
etymologie: S. African Du., f. wild wild a. + beest beast n.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Engels
wildebeest
[gnoe]
<via Afrikaans>
-
▾ wilden
[wilde personen, negers]
-
▾ Negerhollands
wilden
[wilde personen, negers]
-
▾ Negerhollands
wilden
[wilde personen, negers]
-
▾ wildernis
[woest gebied, plek waar alles in het wild groeit]
-
▾ Negerhollands
wildnes
[woest gebied, plek waar alles in het wild groeit]
-
▾ Negerhollands
wildnes
[woest gebied, plek waar alles in het wild groeit]
-
▾ wildhout
[hout van in het wild groeiende bomen]
-
▾ Petjoh
wildhout
[hout dat van mindere kwaliteit is, geen djatihout]
bron: Cress 1998 (Cress)
-
▾ Petjoh
wildhout
[hout dat van mindere kwaliteit is, geen djatihout]
-
▾ wildzang
[de vogels in het wild, onbesuisd kind]
-
▾ Duits
Wiltsank
(dialect)
[wild gedrag, harde grap, moedwil]
etymologie: Das Wort ist der älteren Generation im Westen und auf Borkum oft noch bekannt. Ich hörte es auch von einem Jeverlánder.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Wiltsank
(dialect)
[wild gedrag, harde grap, moedwil]
-
▾ Wilhelmus
[Nederlands volkslied]
-
▾ Javaans
wilhèlmis
[Nederlands volkslied]
bron: Sumarsam 1995 (SUM)
-
▾ Javaans
wilhèlmis
[Nederlands volkslied]
-
▾ willekeur
[believen, grilligheid; (verouderd) vrije keuze, vrije wil]
-
▾ Fries
willekeur
[believen, grilligheid]
-
▾ Deens
vilkår
[voorwaarde]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wilkor 'fri vilje, vedtægt' dannet af wille (jf. vilje) + kor, kore 'valg' (jf. kår); egl. 'valg efter ens fri vilje'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vilkår
[voorwaarde(n), omstandigheden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, av vilje og kår, eg. 'viljevalg'; FuT: bedingung, in ält. dän. auch 'freie wahl, lebensverhältnisse' (…) entlehnt von mnd. willekor(e0, 'freier wille, gutdünken, übereinkunft, bestimmung' (holl. willekeur).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
villkor
[voorwaarde, beding, conditie, leefomstandigheden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: intagningsvillkor,; lånevillkor
etymologie: före 1520; fornsv. vilkor 'fri vilja; bestämmelse'; av lågty. willekor 'fritt val', till wille 'vilja' och küren 'välja'; besl. med kora, tjusa
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fries
willekeur
[believen, grilligheid]
-
▾ willemiet
[mineraal van zinksilicaat, genoemd naar de Nederlandse koning Willem I]
-
▾ Engels
willemite
[mineraal van zinksilicaat]
datering: 1850 (1801-1850)
etymologie: ad. Du. Willemit (A. Levy, 1829), f. Willem William I of the Netherlands.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Portugees
willemita
[mineraal van zinksilicaat]
<via Engels>
datering: 1901-2000 (1901-1950)
etymologie: Do ing. willemite, deriv. do neerl. Willemit, nome que foi dado ao mineral em 1829, por A.Levy, em homenagem ao rei Willem I (Guilherme I) da Holanda (1772-1843).
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Sloveens
willemit
[mineraal van zinksilicaat]
-
▾ Grieks
billemítès /willemitis/
[mineraal van zinksilicaat]
<via Engels>
bron: LTKN 1999 (LTKN)
-
▾ Engels
willemite
[mineraal van zinksilicaat]
-
▾ willen
[wensen]
-
▾ Javaans
wil
(dialect)
[wensen, aangetrokken voelen tot]
-
▾ Negerhollands
wil, wel
[wensen, houden van, liefhebben]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wil (old 1776, Hesseling 1905), wel (old 1776, djdj 1926, Robertson 1989). djdj 1926: vind je het paard leuk = ju wel dǝ kabāi. we willen het graag zien = ons wel fo ki di
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
wel
[wensen]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Javaans
wil
(dialect)
[wensen, aangetrokken voelen tot]
-
▾ willoos
[zonder eigen wil]
-
▾ Frans
wylosse
(dialect)
[iemand die zinloos kletst]
-
▾ Frans
wylosse
(dialect)
[iemand die zinloos kletst]
-
▾ wimpel
[(verouderd) spijkerboor]
-
▾ Engels
gimlet
[fretboor]
<via Frans>
datering: 1420 (1401-1450)
etymologie: Wimmel (mndl.) 'art bohrer'. Aus fr.guimbelet, resp. gask.Engl. giblet aus nfr. (1655) guiblet.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
vilebrequin
[zwengelboor; krukas]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
etymologie: van wimmel- en -kijn GR: 1450; altér. de wimbelkin, xive; néerl. wimmelkijn, de wimmel « tarière »; vuibrequin (1427, Tournai), d'après le flamand boorkin « tarière », d'après virer, vibrer.PR: 1450; altér. de wimbelkin xiv (néerl. wimmelkijn, de wimmel `tarière'); vuibrequin (1427), d'apr. flam. boorkin `tarière', vilebrequin, d'apr. virer, vibrer
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse)
-
▾ Frans
gibelet
[kleine tabboor om een gat te maken in een fust]
datering: 1410 (1401-1450)
afleidingen en samenstellingen: FEW: Avoir le coup de gibelet 'een beetje gek zijn' 1675, avoir un coup de gibelet 1690, 1930
etymologie: GR: 1614; giblet, 1549; guinbelet et guibelet, déb. XVe; adaptation du dialect. (Flandres) wimbelkin (– Vilebrequin). P. Guiraud préfère rattacher le mot à la famille de gibb- (– Gibbeux) d'après des critères sémantiques (idée de torsion) et phonétiques (var. nasalisées et vélarisées).L: altér. de guimbelet (1412, du Cange) ou guibelet (xv s.), formes citées par Ménage; néerl. wimmel, foret (vimblet en Normandie); FEW: Wimmel (mndl.) 'art bohrer'.Uitgebreid lemma, veel dialektvormen. Het eerste deel van het lemma behandelt de vormen, afgeleid van "*wimmelkijn": oudste aflandr. wimbelkin 14e eeuw, jongste nfr. vibrequin etc. 17e eeuw. Meeste bet. hebben met specifieke soorten boren te maken. Tweede deel van het lemma (-kijn is omgevormd) hierboven gegeven. "Gibelet" komt nog in het woordenboek voor.Ingewikkelde etym., zie FEW.
bron: Dubois 1979 Robert 2005 Walter 1991 Wartburg 1928 (GRobert, Valkhoff, Walter 2, Larousse, FEW)
-
▾ Italiaans
girabacchino
[zwengelboor]
<via Frans>
bron: Zingarelli 1999 (Zingarelli)
-
▾ Spaans
berbiquí
[omslagboor, zwengelboor]
<via Frans>
datering: 1782 (1751-1800)
etymologie: del fr. dial. veberquin, y éste del neerl. wimmelken íd., deriv., con el sufijo diminutivo -ken, de un verbo correspondiente al alem. wimmeln (hoy 'hormiguear', antes 'morverse vivamente').
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Portugees
virabrequim
[krukas]
<via Frans>
datering: 1901-2000 (1901-1950)
etymologie: Do fr. dialetal virebrequin (fr. vilebrequin), deriv. do méd. neerl. wimpelkiy<..>n, dim. de wimmel, com infl. do flam. boorkin.
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Baskisch
ginbalet
[fretboor]
<via Frans>
datering: 1601-1650
etymologie: Volgens Lh Navarrees en aangemerkt als van uitheemse oorsprong, vgl. Bearnees guimbalet. Azk 1 geeft naast het Navarrees ook een lokale attestatie in het Guipuzcoaans, en vermoedt dat het woord van het Engelse ginbelet is afgeleid. Daarnaast geeft Azk 1 ginbelet (algemeen Biskaais) en als verspreid voorkomende vorm van onbekende herkomst pinpalet. Sar 4 vermeldt ook de varianten gimalet (1653) en ginbelet (1899), en pinpalet als afkeurenswaardige variant.
bron: Azkue 1969 Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 Wartburg 1928 (Lh, Azk 1, Sar 4, FEW)
-
▾ Bretons
gwimeled
[kleine boor]
<via Frans>
datering: 1499 (1451-1500)
etymologie: Wimmel (mndl.) 'art bohrer'. Aus fr.guimbelet, resp. gask.Mbret. guibelet aus mfr. guibelet 'kleine boor'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Engels
gimlet
[fretboor]
<via Frans>
-
▾ wimpel
[lange smalle vlag]
-
▾ Deens
vimpel
[lange smalle vlag]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wimpel 'vimpel, hovedtørklæde, slør' ¯ oldnedertysk wimpal 'hovedtørklæde, slør' ¯ fællesgermansk *wimpala- 'hovedtørklæde, noget omviklet el. omkranset' . FuT: Nederlands of Nederduits. OOD: fra nt. ell. (gl)holl. wimpel, jf. oldn. vimpill, hovedklæde, eng. wimple, hovedklæde, slør olgn.; af uvis oprindelse; jf. vimple (2), vimplet, Marcussen: E- uvis oprindelig, muligvis holl.
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Marcussen 1997 Arnesen (PNOE, FuT, OOD, Marcussen, Arnesen)
-
▾ Noors
vimpel
[lange smalle vlag]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, nederl, sm o s norr vimpill, 'hodetørkle'; FuT: von nd. holl. wimpel < mnd. wimpel, wumpel(e), 'kopftuch, schleier, lange schmale flagge, wimpel).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Zweeds
vimpel
[lange smalle vlag]
datering: 1685 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1685; av lågty., nederl. wimpel med samma bet.; av omdiskuterat urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
wimpeli, vimppeli
[lange smalle vlag]
<via Zweeds>
-
▾ Frans
guimpe
[bef, kap]
datering: 1140 (1101-1150)
status: frankisch
etymologie: PR: guimple xii; frq. *wimpil, all. Wimpel `wimpel'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Bretons
gwimpl
[kap]
<via Frans>
-
▾ Pools
wimpel
[lange smalle vlag]
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
výmpel
[smalle, lange scheepsvlag]
datering: 1699 (1651-1700)
etymologie: Entlehnt aus ndd. ndl. wimpel, mnd. wimpel, wumpel (Schiller-Lübben 5, 787), s. Christiani 38, Meulen 238. VdMeulen 1909: Wimpel. Wimpels zijn lange, smalle vlaggen, voor gekeept.W. blz. 65 (namen der vlaggen). Wimpel betekent een lange en smalle en gespleten vlag, en hoewel haar gebruik tot sieraadvoor een gedeelte strekt, zo is er ook grote nuttigheid in ten opzichte van opper en donderbevelhebbende in een vloot. WINSCH. Russ. vympel, flamme. Hierbij een adj. vympelnyj.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1909)
-
▾ Bulgaars
vimpel
[vlag op een oorlogsboot waaraan nationaliteit te herkennen is]
<via Russisch>
bron: Milev 2005 (Milev)
-
▾ Oekraïens
výmpel
[smalle, lange scheepsvlag]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Wit-Russisch
výmpel
[smalle, lange scheepsvlag]
<via Russisch>
bron: Černych 1993 (Cernych)
-
▾ Azeri
vimpel
[vlag op een oorlogsboot]
<via Russisch>
bron: Chalilov 2007 (Chalilov)
-
▾ Lets
vimpelis
[lange smalle vlag]
-
▾ Litouws
vimpelas
[smalle, lange scheepsvlag]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: vok. Wimpel, ol. wimpel
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Esperanto
vimplo
[lange smalle vlag]
<via Russisch>
etymologie: Geleend via Ru vympel. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Waringhien 2002 (War)
-
▾ Ambons-Maleis
wimpel
†verouderd
[onderscheidingsteken van de regenten]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Papiaments
wempel
[lange smalle vlag]
bron: Putte 2008 (Putte PN)
-
▾ Sranantongo
wempa
[lange smalle vlag]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Deens
vimpel
[lange smalle vlag]
-
▾ wimpelval
[soort touw]
-
▾ Russisch
vympelfal
[soort touw]
-
▾ Russisch
vympelfal
[soort touw]
-
▾ wind
[luchtstroming]
-
▾ Negerhollands
wind, win, wen
[luchtstroming, adem]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wind (old 1776, Hesseling 1905), win, wen (djdj 1926). djdj 1926: adem scheppen = fan wen (waarvan de n van 'fan' een puntje heeft en een ŋ wordt
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
wende
[luchtstroming]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:677)
-
▾ Skepi-Nederlands
went
[luchtstroming]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Sranantongo
winti
[luchtstroming]
datering: 1783 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: krakti winti (storm)
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo, SR)
-
▾ Aucaans
winta
[luchtstroming]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 68)
-
▾ Negerhollands
wind, win, wen
[luchtstroming, adem]
-
▾ windas
[lier]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1273;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
vindas
[ankerlier]
datering: 1101-1200 (1101-1150)
etymologie: PR: var. de guindas; a.scand. vindas, de vinda cf.guindeau, guinderV: 2x geleend, 2de keer < nl.
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 (PRobert, Valkhoff)
-
▾ Baskisch
gindax
[hijskraan, lier]
<via Frans>
datering: 1601-1650
etymologie: Volgens Lh Labourdijns en aangemerkt als van uitheemse oorsprong, vgl. Nederlands windasch. Vermeld in Azk 1 zonder regionale beperking. Volgens Sar 4 Noord-Baskisch.
bron: Azkue 1969 Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Azk 1, Sar 4)
-
▾ Esperanto
vindaso
[ankerlier]
<via Frans>
etymologie: Geleend via Fr vindas. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Papiaments
wyndas
†verouderd
[lier]
-
▾ Frans
vindas
[ankerlier]
-
▾ windberg
[uitstekende rand van een punt- of trapgevel ter bescherming tegen de wind]
-
▾ Frans
winbirge
(dialect)
[rand van een puntgevel]
datering: 1364 (1351-1400)
afleidingen en samenstellingen: Afl. ad 2.:plantche di wébîre, plantche di wébî
etymologie: Anam. winbierge 1364, aflandr. winberghe 1397 ontleend uit mndl. wintberch 'windschutz'. De vormen van 1. ontleend uit deze noordelijke dialekten. Vorm 2. apart uit ndl. ontleend.Zie FEW.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
winbirge
(dialect)
[rand van een puntgevel]
-
▾ windboom
[handspaak die in de spil van een windas wordt gestoken om deze rond te draaien]
-
▾ Russisch
vymbóvka
[handspaak die in de spil van een windas wordt gestoken om deze rond te draaien]
etymologie: Windboom. Een windboom of spaak, daar een windas (een as of spil, daar men iets mede ophijst) mede kan omgedraaid werden. WINSCH. Houten hefboom , waarmede een kaapstander of scheepsspil wordt rondgedraaid. T., z. verder P. M. blz. 412 en vgl. nog W. blz. 280 onder de losse werktuigen te scheep: wintbomen. Russ. vymbóvka, barre de cabestan. Het Russ. woord is een diminutief op -ka, waarvóór de v door dissimilatie uit m is ontstaan , nadat de nd (nt) voor de b ook tot m was geworden.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vymbóvka
[handspaak die in de spil van een windas wordt gestoken om deze rond te draaien]
-
▾ windbord
[wegneembare planken die worden aangebracht op de voorzoom, naast de molenroede]
-
▾ Duits
Windbrett
[wegneembare planken die worden aangebracht op de voorzoom, naast de molenroede]
etymologie: an der holländischen windmühle das brett, das die hälfte jedes flügels ausfüllt und den stosz des windes zuerst empfängt; Jacobsson technol. wb. 4, 648a; Adelung; 3) in den Alpen eine durch anhaltenden windstrich bei starkem schneefall an einer felsenzinne aufgethürmte schneemasse, auch windschild Tschudi thierl. 216.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Windbrett
[wegneembare planken die worden aangebracht op de voorzoom, naast de molenroede]
-
▾ winddrogen
[in de wind drogen]
-
▾ Papiaments
windro
[in de wind drogen]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
windro
[in de wind drogen]
-
▾ winde
[windas; slingerplant]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1390-1460;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Engels
wind
†verouderd
[windas; slingerplant]
datering: 1399 (1351-1400)
etymologie: Partly a. MDu., MLG. winde windlass, convolvulus, etc. = OHG. wintë (MHG., G. winde), ON. vinda hank of yarn (Sw. vinda bindweed, Da. vinde pulley, windlass, from LG.); cf. OE. <asg>ewind spiral, tendril, winding path, -winde in <asg>earnwinde reel, wi<th>owinde bindweed, ON. vindr winding: f. windan wind v.1 Partly a direct formation on the vb.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
wind
†verouderd
[windas; slingerplant]
-
▾ winden
[wikkelen]
-
▾ Fries
wine
[wikkelen]
-
▾ Fries
wine
[wikkelen]
-
▾ winderig
[(van het weer) met veel wind, (van plaatsen) waar veel wind gevoeld wordt]
-
▾ Negerhollands
windig
[(van het weer) met veel wind, (van plaatsen) waar veel wind gevoeld wordt]
-
▾ Negerhollands
windig
[(van het weer) met veel wind, (van plaatsen) waar veel wind gevoeld wordt]
-
▾ windhoek
[streek waar de wind vandaan komt]
-
▾ Deens
Windhoek
[hoofdstad van Namibië]
<via Afrikaans>
etymologie: afrikaans Windhoek af wind 'vind' + hoek 'hjørne, krog'; men navnet kommer måske snarere Winterhoek, navnet på namahøvdingen Jonker Afrikaaners barndomslandsby
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
Windhoek
[hoofdstad van Namibië]
<via Afrikaans>
-
▾ windhond
[hondensoort]
-
▾ Zweeds
vindhund
[hondensoort]
datering: 1708 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1708; av lågty. winthund eller ty. Windhund med samma bet.; urspr. 'vendisk (slavisk) hund' och nära besl. med vend
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
vinttikoira
[hondensoort, hazewind]
<via Zweeds>
datering: 1880 (1851-1900)
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Lönnrot 1866-1880 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, Lönnrot, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Zweeds
vindhund
[hondensoort]
-
▾ windhoos
[wervelwind als een slurf]
-
▾ Duits
Windhose
[wervelwind als een slurf]
etymologie: Kluge: nach gleichbedeut. nl. hoos, waterhoos
bron: Kluge 2002 Philippa 2003-2009 (EWN, Kluge)
-
▾ Duits
Windhose
[wervelwind als een slurf]
-
▾ windmolen
[door de wind aangedreven molen]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1248-1271;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
windmoela
[door de wind aangedreven molen]
-
▾ Negerhollands
windmoela
[door de wind aangedreven molen]
-
▾ windreep
[touw om de stengen te hijsen of te strijken]
-
▾ Russisch
výntrep
[touw om de stengen te hijsen of te strijken]
etymologie: Aus ndl. windreep, dass., s. Meulen 6. VdMeulen 1909: Windreep. Bij WINSCH op blz. 363 genoemd. V.L. verklaart:touw, loper, dienende om de stengen te hijsen of de bovenstemasten op te strijken. Russ. vyntrep, guinderesse. Naast windreep is de benaming stengewindreep met geheel dezelfde betekenis in gebruik, vgl. P. M. blz. 105 en 184: de stengewindrepen dienen om de stengen op te zetten en te strijken. Zo is ook Russ. vyntrep synoniem met Russ. sten’vyntrep, guinderesse.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
výntrep
[touw om de stengen te hijsen of te strijken]
-
▾ windschut
[windscherm]
-
▾ Papiaments
wensket
[windscherm]
bron: Brenneker 1978 Putte 2008 (PBduizend, Putte PN)
-
▾ Papiaments
wensket
[windscherm]
-
▾ windsel
[zwachtel]
-
▾ Deens
vindsel
[zwachtel voor naaigaren of vislijnen]
etymologie: OPRINDELSE norsk vindsel, hollandsk windsel afledt af vinde 'sno, vikle'
bron: Hjorth 2003-2005 (DDO)
-
▾ Noors
vindsel
[zwachtel voor naaigaren of vislijnen]
etymologie: OPRINDELSE norsk vindsel, hollandsk windsel afledt af vinde 'sno, vikle'
bron: Hjorth 2003-2005 (DDO)
-
▾ Sranantongo
wensre
[zwachtel]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Deens
vindsel
[zwachtel voor naaigaren of vislijnen]
-
▾ wingerd
[wijnstok]
-
▾ Fries
wyngerd
[wijnstok, wijngaard]
-
▾ Fries
wyngerd
[wijnstok, wijngaard]
-
▾ winkel
[(verouderd) hoek]
-
▾ Deens
vinkel
[hoek, standpunt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk winkel 'hjørne, krog, vinkel'; egl. 'bøjning'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vinkel
[hoek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, besl m vinke, eg. 'bøying'; FuT: von mnd. winkel, 'winkel, ecke' (holl. winkel)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vinkel
[hoek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: vinkelben, vinkelhake, vinkelspets, bildvinkel, infallsvinkel, lutningsvinkel, takvinkel
etymologie: före 1520; fornsv. vinkil 'vinkel; vrå; krok'; av lågty. winkel, urspr. 'böjning'; jfr vinka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ests
vinkel
[hoek]
-
▾ Negerhollands
winkel
[hoek]
-
▾ Deens
vinkel
[hoek, standpunt]
-
▾ winkel
[verkoopplaats]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1101-1200;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
winkel
[(reizende) verkoopplaats]
<via Afrikaans>
datering: 1908 (1901-1950)
afleidingen en samenstellingen: winkler, a store-keeper.
etymologie: Du.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (DSAE, OED2)
-
▾ Zoeloe
vinkili
[verkoopplaats]
<via Afrikaans>
bron: Poulos 1998 (Poulos)
-
▾ Indonesisch
béngkél
[werkplaats; studio; workshop]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèngkèl
[winkel, productieplaats, fabriek]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Madoerees
bingkil
[werkplaats, winkel, stalletje van ondernemer, smederij van een Europeaan (zoals er in Surabaya zijn)]
bron: Kiliaan 1904 (ASIS, KIL)
-
▾ Makassaars
bêngkelé
[werkplaats, atelier (bijv. voor autoreparaties)]
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
bèngkèl, bingkil
[werkplaats]
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Minangkabaus
bengke
[verkoopplaats, werkplaats]
bron: Moussay 1995 (Moussay)
-
▾ Soendanees
bengkel
[verkoopplaats]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
venkel, vénkal, vénkel
[verkoopplaats]
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Singalees
venkalaya
†verouderd
[verkoopplaats, werkplaats]
-
▾ Papiaments
wenkel (ouder: winkel)
[werkplaats van een kleine ambachtsman]
datering: 1859 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: wenkel di karpinté (timmerwinkel); wenkel di sneiru (kleermakerswinkel); wenkel di sapaté (schienmakerij); verouderd: "winkel di curtidor" (leerlooierij)
etymologie: Uit Putman1859 p.116: "Hy is aan 't werk in de smedery. - El ta traha den winkel di smid". Uit Ewijk p. 58, 128
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wenkri (ouder: winkri)
[verkoopplaats]
datering: 1855 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: wenkriman (winkelier, handelaar, koopman)
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Aucaans
wenkii
[verkoopplaats]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 108)
-
▾ Saramakkaans
wenkè
[verkoopplaats]
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Karaïbisch
wenkele
[verkoopplaats]
<via Sranantongo>
bron: WOLD (WOLD)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
winkel
[(reizende) verkoopplaats]
<via Afrikaans>
-
▾ winkelhaak
[gereedschap met rechte hoek; rechthoekige scheur]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1477;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Russisch
vínkel', vinkel'gak
[gereedschap met rechte hoek]
datering: 1704 (1701-1750)
etymologie: VdMeulen: Winkelhaak, gereedschap van de timmerman, schrijnwerker, tekenaar: werktuig met rechte hoek, vgl- Kiliaen: Winckel-haeck. Norma, regula angularis, regula angulos explorans vulgo quadra; alsmede Winsch. 364: een Winkelhaak, de haak, daar men de Winkels meede meet: hoe verre sij rechthoekig sijn, of niet: want soo de Winkels niet rechthoekig sijn, soo seid men, het is buiten den haak. Russ. vínkeľ, volgens het Akad. Wdb. 1, 422: pravilo, naugoľnik u stoljarov (lineaal, winkelhaak bij schrijnwerkers) met het voorbeeld: obdělat' po vinkelju (bewerken vol¬gens de winkelhaak). Dal' 1, 502 geeft nog als bijvorm van vínkeľ: vínteľ, vgl. russ. škénteľ naast ouder en oorspronkelijker škénkeľ uit ndl. schenkel (Zee- en Scheepst. 178). Russ. vínkeľ is een verkorting van ouder en oorspronkelijker vinkel'gak, vgl. de verkorting kant van kantak uit ndl. kanthaak (zie ald.). In Peters tijd treft men de volledige vorm vinkel'gak dan ook meermalen aan, b.v. Morsk. Ust. 901 van 1720 (Smirnov 74). Ook in de Brieven en Papieren van Peter de Grote komt het woord voor b.v. P. і В. Petra Vel. 3, 209 (a°. 1704) als naam van een schip en 3, 276 (a°. 1705) is deze Hollandse naam in het russ. vertaald: Vinkel'gak — naugoľnik. Ten slotte worde hier aangehaald een volzin uit het getuigschrift van scheepsbouwmeester aan F. M. Skljaev van 23 november 1707 (P. і В. Petra Vel. 6, 166): і pervo v složenu sudových derev, pričerčivanii vinkel'gak, vatarpas lineju i pročee vse, čto dobromu piotniku prinadležit izučilsja (en ten eerste heeft hij zich volkomen bekwaamd in het samenstellen der scheeps-houten, het tekenen van winkelhaak, waterpaslijn en al het overige, wat nodig is voor een goed timmerman). Het volledige woord was nog in het begin der 19de eeuw gebruikelijk zoals blijkt uit het door Smirnov aan¬gehaalde militaire woordenboek (Voennyj Slovar') van Tučkov (Moskou 1818), waar het gedefinieerd wordt: ugol'nyje krjuki, služaščie dlja kalibro-vanija jader (winkelhaken, dienende om het kaliber van kogels te bepalen). Het afgeleide adj. vinkeľgakovyj wordt reeds aangetroffen in een frag¬ment van aantekeningen uit de tijd dat Peter te Amsterdam de scheepsbouw leerde (augustus-december 1697), zie P. і В. Petra Vel. 1, 190: ot vinkelgakovoj linei (van de winkelhaakse lijn). Aan hd. winkelhaken behoeft dus niet te worden gedacht en nog minder aan hd. winkel zoals de russ. woordenboeken doen.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
winkelhaak
[oormerk met drie rechte hoeken]
<via Afrikaans>
-
▾ Amerikaans-Engels
winkle hawk
†verouderd
[rechthoekige scheur]
datering: 1848 (1801-1850)
etymologie: Du. winkelhaak.; CITAAT: 1848 Winkle-hawk. (Dutch winkel-haak.) A rent in the shape of the letter L, frequently made in cloth. It is also called a winkel-hole. A New York term.
bron: Bartlett 1849 Carpenter 1908-1909 Craigie 1938-1944 (Craigie, Bartlett, Neumann, Carpenter, Van der Sijs 2009)
-
▾ Papiaments
wenkelhak
[gereedschap met rechte hoek]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
wenkraka
[gereedschap met rechte hoek; rechthoekige scheur]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Aucaans
wenkaaki
[gereedschap met rechte hoek]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 94)
-
▾ Russisch
vínkel', vinkel'gak
[gereedschap met rechte hoek]
-
▾ winkelier
[man die een winkel drijft]
-
▾ Fries
winkelier
[man die een winkel drijft]
-
▾ Fries
winkelier
[man die een winkel drijft]
-
▾ winkelmaat
[(verouderd) winkelhaak]
-
▾ Negerhollands
winkelmaat
[winkelhaak]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: vaak in de verb. 'naar de winkelmaat': rechthoekig, haaks
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
winkelmaat
[winkelhaak]
-
▾ winnen
[verwerven; overwinnaar zijn]
-
▾ Negerhollands
win, wind
[verwerven; overwinnaar zijn]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: win (old 1776), wind (hesseling 1905: 248). old 1776: onoverwinnelijk = volk no kan overwin.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905: 248, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
won
[verwerven]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:676)
-
▾ Sranantongo
wini
[overwinnaar zijn (bijvoorbeeld bij sport of spel); winst]
-
▾ Karaïbisch
winimary
[verwerven]
<via Sranantongo>
bron: Aloema 1987 (Aloema, Nardo, M.J. Pierre & C.N. van der Ziel (red.) (1987), Kalihna-Nederlands woordenboek, met index, Instituut voor Taalwetenschap (SIL), proefuitgave. 1987)
-
▾ Surinaams-Javaans
wini
[overwinnaar zijn, voordelig uitkomen; winst (maken)]
<via Sranantongo>
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Negerhollands
win, wind
[verwerven; overwinnaar zijn]
-
▾ winning
[het winnen van grond]
-
▾ Frans
wienenchement
†verouderd
(dialect)
[recht om de grenzen van bewerkte gronden te controleren]
datering: 1234-1247 (1201-1250)
afleidingen en samenstellingen: winenchier = beambte die deze grenzen controleert
etymologie: Winninge (mndl.) 'bodenbearbeitung'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wienenchement
†verouderd
(dialect)
[recht om de grenzen van bewerkte gronden te controleren]
-
▾ winst
[voordeel]
-
▾ Noors
vinst
[voordeel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Indonesisch
wins
[(Bahasa Prokem) heel aantrekkelijk tienermeisje dat met oudere mannen verkeert voor geld]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
winst, gewinst
[voordeel, buit]
-
▾ Noors
vinst
[voordeel]
-
▾ winter
[jaargetijde]
-
▾ Negerhollands
winter
[jaargetijde]
-
▾ Papiaments
wenter (ouder: winter)
[jaargetijde]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit: Putman1859 p.127; Uit Ewijk p. 128
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wenter
[jaargetijde]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
winter
[jaargetijde]
-
▾ wintergroen
[groenblijvend gewas]
-
▾ winterkers
[barbarakruid]
-
▾ winterkoninkje
[zangvogel]
-
▾ Duits
Winterkonink
(dialect)
[zangvogel]
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Duits
Winterkonink
(dialect)
[zangvogel]
-
▾ wip
[wipplank; snelle beweging]
-
▾ Engels
whip
[zweep(slag); met zweep vergelijkbaar voorwerp; snelle beweging]
datering: 1325 (1301-1350)
etymologie: Partly f. whip v., q.v.; partly a. (M)LG. wippe, wip quick movement, leap, moment of time, lift for raising a well-bucket or hoisting cargo, lever, = Du. wip see-saw, strappado, swipe, skip (in een wip in an instant, met een wip at one sweep), OHG. wipph (MHG. wipf, wif) quick movement. Fris. wip, wipp, in some of these senses, also = mousetrap, Sw. vipp pump-gear, early Da. vip, vippe, also hvip leap, skip, short distance, moment, swipe, flap, lappet, Da. vippe swipe, G. wippe see-saw, crane, swipe, windlass, pliable pole, etc. are from LG. (Early Flem. wippe whip, in Kilian, is dubious.)
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Noors
vippe
[wipplank]
-
▾ Esperanto
vipo
[zweep]
<via Engels>
datering: 1889 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: vipi ‘zweepslagen toedienen’, rajdovipo ‘rijzweep’
etymologie: Geleend via Eng whip. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 5)
-
▾ Papiaments
wep
[wipplank; op de wipplank op en neer gaan]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Engels
whip
[zweep(slag); met zweep vergelijkbaar voorwerp; snelle beweging]
-
▾ wippen
[op en neer gaan]
-
▾ Engels
whip
[snel bewegen; kloppen, stijf slaan; zwepen; opwekken; oproepen tot aanwezigheid]
datering: 1250 (1201-1250)
etymologie: The early history of this verb and its related noun is uncertain. The senses of both no doubt represent several independent adoptions or formations. With the earliest uses of the vb. cf. (M)LG., Du. wippen to move up and down or to and fro, swing, oscillate, leap, dance, = MHG. wipfen to dance; from LG. are app. derived early Da. vippe to raise with a swipe, clip coin, also †hvippe to move quickly, leap, beat with a whip (?), Da. vippe to toss, see-saw, Sw. vippa, G. wippen to rock, tilt, see-saw, strappado, WFris. wippe, wipje to move quickly. The base wip-is also represented by forms cited s.v. whip adv., and by several compounds, as (M)LG. wipgalge, Du. wipgalg, early Da. vippegalge strappado, Du. wipbrug, early Da. vippebrygge drawbridge, Du. wipplank see-saw, wipstaart wagtail, wipvisite flying visit, (M)LG. (G.) wipper money-clipper, LG. wipwap see-saw; and prob. G. wipfel tree-top, summit; Goth. wipja ‘crown’ represents a sense-development (‘wind or bind round’, branch III below) which is more extensively exemplified by the form derived from the variants weip-, waip- (Goth. waips wreath, crown, weipan to crown, ON. veipr head-dress, OHG. weif bandage; cf. wipe). Cf. the parallel sw-formations s.v. swepe n.1, swip v., swope. The spelling with wh was presumably adopted as being symbolic.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Duits
wippen
[op en neer gaan]
datering: 1551-1600
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: Wippe
etymologie: Aus dem nd., mnd., mnl. nl. wippen.
bron: Pfeifer 1989 (Pfeifer)
-
▾ Noors
vippe
[op en neer gaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: = mengl. wippen, mnd. wippen 'auf und ab wippen' (holl. wippen)
bron: Falk 1910-1911 (FuT)
-
▾ Berbice-Nederlands
wepn
[sturen met een peddel]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:675)
-
▾ Engels
whip
[snel bewegen; kloppen, stijf slaan; zwepen; opwekken; oproepen tot aanwezigheid]
-
▾ wipplank
[plank van een wip of daartoe dienend]
-
▾ Sranantongo
wip-prangi
[plank van een wip of daartoe dienend]
bron: Blanker 2005 (Prisma SN)
-
▾ Sranantongo
wip-prangi
[plank van een wip of daartoe dienend]
-
▾ wiskunde
[mathematica]
-
▾ Duits
Wißkünde
†verouderd
(dialect)
[mathematica]
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Papiaments
wiskunde
[mathematica als schoolvak]
bron: Joubert 1999 (Joubert p.c.)
-
▾ Duits
Wißkünde
†verouderd
(dialect)
[mathematica]
-
▾ wisp
[(gewestelijk) bundel, handvol stro; zwabber]
-
▾ Frans
goupillon
[wijwaterkwast; borstel of bezem met lange steel]
datering: 1101-1200 (1101-1150)
etymologie: W: du moyen néerlandais wisp, `bouchon de paille', par l'ancien français guipon, avec influence de écouvillonPR 1993: de l'a. fr. guipon; a.nord. vippa, d'un rad. vip- `se balancer'; PR 1990: de l'a. fr. guipon; néerl. wisp `bouchon de paille'L: frq. *wisp, dop van stro
bron: Robert 1993 Walter 1997 (Walter, PRobert)
-
▾ Frans
oupille
[fakkel]
datering: 1393 (1351-1400)
etymologie: 1393; orig. incert.; cf. le néerl. wisp « bouchon de paille », qui a peut-être donné goupillon
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Frans
goupillon
[wijwaterkwast; borstel of bezem met lange steel]
-
▾ wispelen
[schudden, kwispelen]
-
▾ Frans
wispiant, wèspiyant, wèspiant
(dialect)
[levendig, dartel, spartelend]
datering: 1793 (1751-1800)
status: afleiding
etymologie: Wispelen (ndl.) 'hin und her bewegen' Genau zu vergleichen ist soloth. wispel 'unruhiges kind'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wispiant, wèspiyant, wèspiant
(dialect)
[levendig, dartel, spartelend]
-
▾ wissel
[wisselbrief, getekend stuk voor de overdracht van geld]
-
▾ Fries
wiksel
[wisselbrief, getekend stuk voor de overdracht van geld]
-
▾ Engels
wissel
[betaling; (verouderd) beurs(gebouw)]
datering: 1482 (1451-1500)
etymologie: a. MLG. wissele, wessele (M)Du. wissel, corresp. to OFris. wix(e)le, OHG. wehsal (MHG. wehsel, G. wechsel), ON. vixl: see next.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Duits
Wechsel
[schuldbrief]
etymologie: Bluhme: Wortfeld: tra. Lehnwort: nl?; Verw. Vikar < lat. , Vize- < lat., Wechsel < nl. "Schuldschein". (…) Bem: Nhd. < "weichen" + "-sla", Semant: Mnl. wihsil "Tausch, Handel, Geld > Geldinstrument", wie it. cambio. Nhd Wechsel "Schuldschein" < nl.
bron: Bluhme 2005 (Bluhme)
-
▾ Indonesisch
wésel, wisel
[wisselbrief; postwissel]
afleidingen en samenstellingen: mewéselkan = geld overmaken per postwissel
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Boeginees
wêsselé, wîsselé
[wisselbrief, getekend stuk voor de overdracht van geld]
bron: Said 1977 (Ide)
-
▾ Jakartaans-Maleis
wèsel
[wisselbrief, getekend stuk voor de overdracht van geld]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
wèsel, wisel
[postwissel]
-
▾ Madoerees
wesēl
[per post gestuurd geld]
afleidingen en samenstellingen: awesēllagi = geld per post sturen, sorat wesēl = wisselbrief
etymologie: sorat = brief
bron: Kiliaan 1904 (ASIS, KIL)
-
▾ Minangkabaus
wesel
[wisselbrief]
bron: Moussay 1995 (Moussay)
-
▾ Papiaments
wissel
†verouderd
[wisselbrief, getekend stuk voor de overdracht van geld]
-
▾ Fries
wiksel
[wisselbrief, getekend stuk voor de overdracht van geld]
-
▾ wissel
[met een hefboom beweegbare inrichting die het mogelijk maakt dat treinen van spoor wisselen]
-
▾ Indonesisch
wésel
[met een hefboom beweegbare inrichting die het mogelijk maakt dat treinen van spoor wisselen]
afleidingen en samenstellingen: salah wésel = misverstaan, een fout maken; op het verkeerde spoor zijn
etymologie: salah = verkeerd
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
wèsel
[amet een hefboom beweegbare inrichting die het mogelijk maakt dat treinen van spoor wisselen]
afleidingen en samenstellingen: salè wèsel = in de war zijn
etymologie: salè = verkeerd
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
èsèl
[met een hefboom beweegbare inrichting die het mogelijk maakt dat treinen van spoor wisselen]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Madoerees
sala wesēl
[iets verkeerd hebben begrepen]
status: afleiding
etymologie: wellicht een vertaling van 'op het verkeerde spoor zijn'; sala = verkeerd
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Indonesisch
wésel
[met een hefboom beweegbare inrichting die het mogelijk maakt dat treinen van spoor wisselen]
-
▾ wisselaar
[geldwisselaar]
-
▾ Engels
wisseler
†verouderd
[geldwisselaar]
datering: 1375 (1351-1400)
etymologie: f. prec. + -er1, ad. or after MLG., MDu. wisselere, wesselere, weslere.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Negerhollands
wisselar
[geldwisselaar]
-
▾ Engels
wisseler
†verouderd
[geldwisselaar]
-
▾ wisselbord
[schakelbord om de stroom van loop te doen wisselen]
-
▾ Indonesisch
wéselbor
[schakelbord om de stroom van loop te doen wisselen]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
wéselbor
[schakelbord om de stroom van loop te doen wisselen]
-
▾ wisselen
[ruilen]
-
▾ Engels
wissel
[ruilen]
datering: 1375 (1351-1400)
etymologie: a. MLG. (MDu.) wisselen, wesselen, weslen, corresp. to OFris. wixlia, OS. wehslôn, OHG. wehslôn (MHG. wehseln, wihseln, G. wechseln), ON. vixla:—OTeut. *wi<chi>sl<omac>jan, f. w<imac><breve>k- (cf. week n., wike) + suffix -sla-.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Schots
wissel; wesle, quhissel, whissle
[ruilen, ruilhandel drijven; afgeven (wisselgeld), uitgeven (geld)]
datering: 1351-1400 (1351-1400)
afleidingen en samenstellingen: z.n.: een gebouw waar kooplieden bijeenkomen voor zakentransacties; in wisseling 'in ruiling' la14-e17; get the ~ of one's groat (enz.) (fig.) 'met gelijke munt terugbetaald worden, zijn verdiende loon krijgen' 18-e19
etymologie: chf.Sc; MDu, MLowGer wissel(en) 'exchange'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Duits
wissel, wisseln
(dialect)
[ruilen]
etymologie: Teuchert: p. 309: Das alt viel bezeugte Wissel m. Wechsel, wisselen wechseln, das mndl. wissel, wisseln, hat sich bis zur Gegenwart gehalten (…)
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Teuchert)
-
▾ Duits
wechseln
[ruilen]
etymologie: Bluhme: Wortfeld: tra. Lehnwort: nl?; Verw. Vikar < lat. , Vize- < lat., Wechsel < nl. "Schuldschein". (…) Bem: Nhd. < "weichen" + "-sla", Semant: Mnl. wihsil "Tausch, Handel, Geld > Geldinstrument", wie it. cambio. Nhd Wechsel "Schuldschein" < nl.
bron: Bluhme 2005 (Bluhme)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wissel
[0]
-
▾ Sranantongo
wesel
[vreemde munt omzetten in andere muntsoort]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Engels
wissel
[ruilen]
-
▾ wisselruiter
[iemand die betrokken is bij geknoei met wissels om zich tijdelijk geld te verschaffen]
-
▾ Duits
Wechselritter
[iemand die betrokken is bij geknoei met wissels om zich tijdelijk geld te verschaffen]
datering: 1751-1800
etymologie: Das Wort »Wechselreiterei« kommt aus dem Ndl und ist bei uns seit 1770 bekannt.
bron: Küpper 1987 (Kuepper)
-
▾ Deens
vekselrytter
[iemand die betrokken is bij geknoei met wissels om zich tijdelijk geld te verschaffen]
bron: Stefan (Stefan p.c.)
-
▾ Noors
vekselrytter
[iemand die betrokken is bij geknoei met wissels om zich tijdelijk geld te verschaffen]
bron: Stefan (Stefan p.c.)
-
▾ Duits
Wechselritter
[iemand die betrokken is bij geknoei met wissels om zich tijdelijk geld te verschaffen]
-
▾ wisselruiterij
[operatie met ongedekte wisselbrieven]
-
▾ Duits
Wechselreiterei
[als een Nederlander met zijn krediet in Hamburg en de Hamburger met zijn crediet in Nederland betaalt]
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Deens
vekselrytteri
[operatie met ongedekte wisselbrieven]
<via Duits>
etymologie: OOD zonder etymologie: eksel-rytteri, et. (jf. Rytteri 1.2; især talespr.) fremgangsmaaden at bruge rytterveksler. HandelsO. (1807).150. de Fleste (af detailhandlerne) levede af . . Vexelrytteri. Lehm.I.216. JurO. (1934).159. overf., om gensidige (venne)-tjenester: NyerupRahb.III.306.
bron: Arnesen (Grimm, Arnesen)
-
▾ Noors
vekselrytteri
[operatie met ongedekte wisselbrieven]
<via Duits>
bron: Arnesen (Arnesen)
-
▾ Duits
Wechselreiterei
[als een Nederlander met zijn krediet in Hamburg en de Hamburger met zijn crediet in Nederland betaalt]
-
▾ wisselvallig
[veranderlijk, onzeker]
-
▾ Duits
wisselfallich
(dialect)
[veranderlijk, onzeker]
-
▾ Duits
wisselfallich
(dialect)
[veranderlijk, onzeker]
-
▾ wissewasje
[nietigheid]
-
▾ Fries
wissewasje
[nietigheid]
-
▾ Negerhollands
wissiewassie
[nietigheid; ijdel, lichtvaardig]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: old 1776: bijgeloof = wischiwaschi geloof, niet nuttig = wischwaschigoed
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905)
-
▾ Fries
wissewasje
[nietigheid]
-
▾ wit
[kleurnaam]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wit
[(voorvoegsel) licht gekleurd, met blanke huidskleur]
afleidingen en samenstellingen: witblits, withond (zelfstook), witgat (boom), withaak (heester), witmense (blanken), witogie (vogel), wit ou (blanke), witteboom (boom)
etymologie: Afk., eerder NL wit
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Indonesisch
wit
[blanco ruimte tussen woorden of pagina's in drukwerk]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
wet, wit
[kleurnaam; blank]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wit (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 198), wet (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 198)
-
▾ Berbice-Nederlands
wete
[kleurnaam]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:677)
-
▾ Sranantongo
weti (ouder: witti)
[kleurnaam; blankheid]
datering: 1783 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: witman (blanke)
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Aucaans
weti
[kleurnaam]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 120)
-
▾ Saramakkaans
wéti
[kleurnaam]
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wit
[(voorvoegsel) licht gekleurd, met blanke huidskleur]
-
▾ witgat(boom)
[boomsoort met lichte schors]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
witgat
[boomsoort in zuidelijk Afrika]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
witgat
[boomsoort in zuidelijk Afrika]
-
▾ withaak
[boom of struik met witte haken]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
withaak (tree)
[soort acacia]
<via Afrikaans>
datering: 1935 (1901-1950)
etymologie: Afk., fr. Du. wit white + haak hook, barb.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
withaak (tree)
[soort acacia]
<via Afrikaans>
-
▾ witlof, witloof
[soort groente, Brussels lof]
-
▾ Engels
witloof
[wilde cichorei]
-
▾ Frans
witloof
[soort groente; (dial.) paardenbloem]
datering: 1890 (1851-1900)
etymologie: PR: mot flam. de wit `blanc' et loof `feuille'.
bron: Robert 1993 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, FEW)
-
▾ Sloveens
vitlof
[soort groente]
bron: Grad 1997 (Grad)
-
▾ Engels
witloof
[wilde cichorei]
-
▾ witoogje
[vogelsoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
witogie, white-eye
[vogelsoort]
<via Afrikaans>
datering: 1808 (1801-1850)
etymologie: S. Afr. Du., fr. Du. wit white +oog eye + dim + suffix -ie
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
witogie, white-eye
[vogelsoort]
<via Afrikaans>
-
▾ witte
[vroeger wit muntstuk]
-
▾ witte blits
[zelf gestookte brandewijn]
-
▾ witte boon
[peulvrucht]
-
▾ Sranantongo
wetibonki
[peulvrucht]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Sranantongo
wetibonki
[peulvrucht]
-
▾ witte mensen
[blanken]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
witmense
[blanken, vaak ironisch gebruikt]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
witmense
[blanken, vaak ironisch gebruikt]
<via Afrikaans>
-
▾ wittebroodsweken
[eerste weken van een huwelijk]
-
▾ Deens
hvedebrødsdage
[eerste weken van een huwelijk]
etymologie: måske efter nederlandsk wittebroodsweken 'hvedebrødsuger'
bron: Becker-Christensen 2005 Katlev 2000 (PNOE, EO, EO2, DDO)
-
▾ Deens
hvedebrødsdage
[eerste weken van een huwelijk]
-
▾ witten
[wit maken, kalken]
-
▾ Deens
hvidte
[wit maken, kalken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: afl. af adj. hvid efter nedertysk witten
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
hvitte
[wit maken, kalken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: verdankt seine form mnd. witten
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Negerhollands
wit
[wit maken]
-
▾ Sranantongo
weti
[wit maken, kalken]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Deens
hvidte
[wit maken, kalken]
-
▾ witwortel
[salomonszegel]
-
▾ wodka
[Russische brandewijn]
-
▾ Indonesisch
wodka
[Russische brandewijn]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
wodka
[Russische brandewijn]
-
▾ woeker
[onmatig hoge rente]
-
▾ Deens
åger
[onmatig hoge rente]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: af ældre middeldansk ogher ¯ vist nedertysk woker 'rente, åger' ¯ fællesgermansk *w@kra- egl. 'forøgelse' ¯ indoeuropæisk *w@gro- afl. af *w@g-, *aweg-, *awg-, 'forøge, tiltage' (besl.m. auktion, og, vokse, øge)
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 Nielsen 1989 (EO, FuT, PNOE)
-
▾ Noors
åger
[onmatig hoge rente]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty woker, 'rente, åger'; FuT: von mnd. Wôker (holl. woeker)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
ocker
[onmatig hoge rente]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: ockerhyra, ockerpris, ockerränta, hyresocker
etymologie: före 1520; fornsv. uker, okker 'ränta; ocker'; av lågty. woker 'ränta; ocker'; trol. besl. med växa
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
åger
[onmatig hoge rente]
-
▾ woekeren
[onmatig hoge rente vorderen]
-
▾ Papiaments
woeker
†verouderd
[onmatig hoge rente vorderen]
-
▾ Papiaments
woeker
†verouderd
[onmatig hoge rente vorderen]
-
▾ woelen
[touwwerk met dunner touw omwinden]
-
▾ Deens
vule
[sjorren, omwinden]
etymologie: OOD: fra holl. woelen, sa. ord som mnt. wolen, oht. wuolen (nht. wühlen, jf. Wühler), oeng. welan; jf. omvule
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (OOD, FuT)
-
▾ Noors
vule
[twee voorwerpen door sjorren met touwwerk aan elkaar bevestigen.]
etymologie: FuT: von holl. woelen; NROi: holl. woelen (wovon engl. woold) < mnd. wôlen
bron: Falk 1910-1911 NROi (FuT; NROi)
-
▾ Zweeds
vula
[iets (vaak rondhout of touw) met oude touwen of zeildoek bekleden om slijtage tegen te gaan of om geluid te dempen]
datering: 1695 (1651-1700)
etymologie: NEO; Hist.: sedan ca 1695; av nederl. woelen med samma bet.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
wuulata
[touw of zeildoek als slijtagebescherming om het rondhout heen winden]
<via Zweeds>
-
▾ Negerhollands
woel, wul op
[inwikkelen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: woel (old 1776), wul op (djdj 1926). old 1776: de varkens woelen in de modder = die varki sender le woel na moder
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Deens
vule
[sjorren, omwinden]
-
▾ woelen
[zich onrustig bewegen]
-
▾ Negerhollands
woel
[zich onrustig bewegen, rollen]
-
▾ Papiaments
hul (ouder: woel)
[zich onrustig bewegen]
datering: 1875 (1851-1900)
etymologie: Uit Ewijk p. 128
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Saramakkaans
buli
[zich onrustig bewegen]
bron: Bakker (Bakker pc)
-
▾ Negerhollands
woel
[zich onrustig bewegen, rollen]
-
▾ woeling
[omkleding met windingen van touw of draad, en deze omkleding zelf, touwverbinding]
-
▾ Engels
woolding
[omkleding met windingen van touw; touwverbinding]
datering: 1425 (1401-1450)
etymologie: late ME. wol(l)ing, prob. ad. MLG. *woling, MDu. *woeling (Du. woeling, whence G. wuhling, wuling, Da. vuling, cf. Sw. vulning), f. MLG. wolen, etc. woold v.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Deens
vuling
[het vastmaken van de bovenspriet met touwen of kettingen]
etymologie: Fremmed2: holl. woeling.
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, Fremmed2, OOD)
-
▾ Russisch
vúlingi, vúling
[met touwen (touwringen) tot stand gebrachte aaneenvoeging van hout; slagen touw om iets te verbinden en te versterken]
datering: 1720 (1701-1750)
afleidingen en samenstellingen: vatervuling
etymologie: Entlehnt aus ndl. woeling, dass., s. Meulen 239; nicht aus ndl. weveling (gegen Smirnov a.a.O.), welches als vyblenka erscheint (dazu Meulen 238). VdMeulen 1909: Woeling. Woelen... werd genomen voor bewoelen, dat is:iets met touw berijgen: zijn de wangen al bewoeld? woeling, enz.Winsch. Russ. vuling, liure, rousture. D. verklaart: oboroty (šlagi)verevki dlja svjazki, skrěpy ëego; beuzel', no v bolsom vidě; peremot (slagen touw om iets te verbinden, versterken; bindsel ,maar op grote schaal; omwikkeling); gewoner nog is de plur.vulingi, woelingen. Speciaal heet bij ons de woeling om den boegspriet zo, vgl. b.v. W. blz. 256: de boegspriet word bewoeld, sterktens halve; en des woeling weder met een huid bedekt tegen bederving en slijting. Op blz. 62 vermeldt hij: woeling om de boegspriet. In de tegenwoordige zeemanswoordenboeken heeft het woord uitsluitend deze betekenis, vgl. T.: woeling, omwinding van vele slagen tuigketting of touw , welke den boegspriet buitenden voorsteven onderhoudt aan de scheg. Uitvoerig handelen P. M.blz. 173, 174 over de woelingen als een belangrijk bestanddeel van het tuig van den boegspriet. In het Russ. heet de woeling om den boegspriet niet eenvoudig vuling, maar steeds: vatervuling,liure de beaupré. Dit Russ. woord is uit een Holl. zo at er woelingovergenomen: immers, evenals de water-stagen, Russ vaterstagi, en de (water)bakstagen, Russ. vaterbakstagi, zo worden ook de woelingen, die als gene den boegspriet tot een gewichtige steun verstrekken, voortdurend door het zeewater bespoeld.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Engels
woolding
[omkleding met windingen van touw; touwverbinding]
-
▾ woensdag
[vierde dag van de week]
-
▾ Mohegan-Pequot
wonsartar
[vierde dag van de week]
bron: Bakker (Bakker p.c.)
-
▾ Negerhollands
wuensdag, woensdag
[vierde dag van de week]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: wuensdag (Magens 1770), woensdag (old 1776)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776)
-
▾ Sranantongo
woensdag
[vierde dag van de week]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Arowaks
wunsdakha, onsdakha
[vierde dag van de week]
bron: Baarle 1995 (Baarle 1995; Penard)
-
▾ Mohegan-Pequot
wonsartar
[vierde dag van de week]
-
▾ woest
[wild; onbebouwd]
-
▾ Duits
wuste, woiste, wöste
(dialect)
[(over landstroken) onbebouwd]
etymologie: Teuchert p. 106: Die Stränge heißen "woiste Land, Wöste" und stehn zur Nutzung durch Weidegang unter dem Baum- und Buschbestande nicht den Anliegern zu, sondern (…) Auch zwischen den einzelnen Abschnitten des Dorfes und zwischen den Dörfern liegen solche unangebauten Streifen (…) "Brachliegend", anscheinend in dieser Verwendung dem Nds. fremd, da sie Mensing nicht kennt; im Ndl geläufig, auch in der weiteren Bedeutung "unbebaut", daher bei ten Doornkaat Koolman in diesem Sinne angegeben. Der Ausdruk "wuste worde" bei Schiller-Lübben 5 790 stammt aus der Stader Statuten und somit aus dem ndl. Siedlungsgebiet.
bron: Teuchert 1972 (Teuchert)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
woes
[wild, woedend]
<via Afrikaans>
-
▾ Papiaments
woest
†verouderd
[wild]
-
▾ Duits
wuste, woiste, wöste
(dialect)
[(over landstroken) onbebouwd]
-
▾ woestijn
[barre landstreek]
-
▾ Negerhollands
woestyne, wusteine
[barre landstreek, wildernis]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: woestyne (old 1776), wusteine (Hesseling 1905: 193)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905:193)
-
▾ Papiaments
wustein
[barre landstreek]
bron: Putte 2008 (Joubert PN, Putte PN)
-
▾ Sranantongo
wustèin
[barre landstreek]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
woestyne, wusteine
[barre landstreek, wildernis]
-
▾ wol
[haren van sommige dieren]
-
▾ Indonesisch
wol
[haren van sommige dieren]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Ambons-Maleis
wol, benang wol
[haren van sommige dieren]
-
▾ Javaans
wol
[garen gemaakt van dierenharen]
-
▾ Kupang-Maleis
wol, benang wol
[haren van sommige dieren]
-
▾ Madoerees
wol
[haren van sommige dieren]
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Menadonees
wol, benang wol
[haren van sommige dieren]
-
▾ Muna
wolu
[garen gemaakt van dierenharen]
bron: Berg 1995 (BKK2005)
-
▾ Ternataans-Maleis
wol, benang wol
[haren van sommige dieren]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
wol
[haren van sommige dieren]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Negerhollands
wol
[haren van sommige dieren]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: old 1776: wollen doek = woldoek
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Sranantongo
wol
[haren van sommige dieren]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Arowaks
wolu
[haren van sommige dieren]
bron: Baarle 1995 (Baarle 1995)
-
▾ Indonesisch
wol
[haren van sommige dieren]
-
▾ wolblad
[toorts (plantkunde), wolkruid]
-
▾ wolf
[draaikolk]
-
▾ Frans
volfe
[draaikolk]
-
▾ Frans
volfe
[draaikolk]
-
▾ wolf
[hondachtige]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1001-1100;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
wuluwuluk
[hondachtige]
datering: 1926 (1901-1950)
etymologie: Hesseling 1905:202: wolven = wolven.
bron: Josselin 1926 (djdj 1926)
-
▾ Papiaments
wòlf (ouder: wolf)
[hondachtige]
datering: 1844 (1801-1850)
etymologie: Uit Conradi: Mat. 7:15, 10:16. Uit: Putman1859 p.121 "Wolf (lobo) ta jora."; Uit Ewijk p. 128
bron: (Joubert PN, Conradi, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wolf
[hondachtige]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
wuluwuluk
†verouderd
[hondachtige]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
wuluwuluk
[hondachtige]
-
▾ wolfraam
[chemisch element]
-
▾ Indonesisch
wolfram
[chemisch element]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
wolfram
[chemisch element]
-
▾ wolk
[massa waterdruppels in de atmosfeer]
-
▾ Negerhollands
wolk
[massa waterdruppels in de atmosfeer]
datering: 1776 (1751-1800)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 227)
-
▾ Sranantongo
worku, wolku
[massa waterdruppels in de atmosfeer]
bron: Blanker 2005 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, SR)
-
▾ Saramakkaans
wolúku
[massa waterdruppels in de atmosfeer]
<via Sranantongo>
bron: WOLD (WOLD)
-
▾ Negerhollands
wolk
[massa waterdruppels in de atmosfeer]
-
▾ wollen
[van wol; (verouderd) wollen stof]
-
▾ Frans
vouleneau
†verouderd
(dialect)
[wollen deken voor het zadel]
datering: 1300 (1251-1300)
etymologie: Wollen (mndl.) 'wollen; wollenes kleid'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
vouleneau
†verouderd
(dialect)
[wollen deken voor het zadel]
-
▾ wolletje
[wollen lap of kledingstuk]
-
▾ Frans
vollequin, volequin
†verouderd
(dialect)
[wollen kledingstuk, soort mantilla]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
etymologie: Mndl. wollekijn ist zwar nur belegt in der bed. 'leichte haare, die auf gewissen pflanzen und blumen wachsen'; doch kann es sehr wohl auch schon die bed. des fr. wortes gehabt haben.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
vollequin, volequin
†verouderd
(dialect)
[wollen kledingstuk, soort mantilla]
-
▾ wond
[kwetsuur]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
wond
[kwetsuur]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: Rossem 1996 (p.80): meervoudsvorm = wonden
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
wond
[kwetsuur]
-
▾ wonder
[mirakel]
-
▾ Negerhollands
wonder
[mirakel; zich verwonderen]
-
▾ Sranantongo
wondru
[mirakel]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Surinaams-Javaans
wonder
[mirakel; zich verwonderen, zich verbazen, bewonderen]
<via Sranantongo>
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Negerhollands
wonder
[mirakel; zich verwonderen]
-
▾ wonderbaar
[verbazingwekkend]
-
▾ Negerhollands
wonderbaar
[verbazingwekkend]
-
▾ Negerhollands
wonderbaar
[verbazingwekkend]
-
▾ wonderboom
[soort boom]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wonderboom, wonderboom fig
[vijgenboomsoort (Ficus salicifolia), die zeer oud wordt]
<via Afrikaans>
datering: 1896 (1851-1900)
etymologie: [Afk., wonder marvel, wonder + boom tree; named for one unusual specimen of the species near Pretoria, estimated to be approximately 1 000 years old, branches of which have drooped to the ground and taken root over an area about 50m in diameter
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wonderboom, wonderboom fig
[vijgenboomsoort (Ficus salicifolia), die zeer oud wordt]
<via Afrikaans>
-
▾ wonderlijk
[op wonderbare wijze]
-
▾ Negerhollands
wonderlig
[op wonderbare wijze]
-
▾ Negerhollands
wonderlig
[op wonderbare wijze]
-
▾ wonderwerk
[feit, iets dat tot stand is gekomen en alleen verklaard kan worden door een wonder]
-
▾ Negerhollands
wonderwerk, wonder-werken
[feit, iets dat tot stand is gekomen en alleen verklaard kan worden door een wonder]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wonderwerk (old 1776). wonder-werken (Hesseling 1905:208). Old 1776 ook: raar werk.
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 208)
-
▾ Negerhollands
wonderwerk, wonder-werken
[feit, iets dat tot stand is gekomen en alleen verklaard kan worden door een wonder]
-
▾ wondkruid
[plant met geneeskrachtige werking]
-
▾ wondteken
[litteken van een wond]
-
▾ Negerhollands
wondenteken
[litteken van een wond]
-
▾ Negerhollands
wondenteken
[litteken van een wond]
-
▾ wonen
[gehuisvest zijn]
-
▾ Negerhollands
woon, wōn, won, wun
[gehuisvest zijn]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: woon (old 1776, Hesseling 1905), wōn, won, wun (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
woon, wōn, won, wun
[gehuisvest zijn]
-
▾ woning
[woonhuis]
-
▾ Deens
våning
[woonhuis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk woninge 'bolig' afl. af wonen 'at bo'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
våning
[woonhuis van boerderij]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, av wonen 'bo'; FuT: von mnd. woninge 'aufenthalt, wohnung, wohnhaus (holl. woning)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
våning
[woonhuis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: våningsplan, fyravåningshus, källarvåning
etymologie: före 1520; fornsv. vaning; av lågty. woninge eller ty. Wohnung 'bostad', till ty. wohnen 'bo'; jfr invånare
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Javaans
woneng
[woonhuis]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Negerhollands
wooning
[woonhuis]
-
▾ Deens
våning
[woonhuis]
-
▾ woonerf
[bij een woning behorende grond; verkeersarme woonbuurt]
-
▾ Engels
woonerf
[verkeersarme woonbuurt]
bron: Sijs 2009a (Van der Sijs 2009)
-
▾ Duits
Woonerf
[verkeersarme woonbuurt]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Zweeds
woonerf
[verkeersarme woonbuurt]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Frans
woonerf
[verkeersarme woonbuurt]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Italiaans
woonerf
[verkeersarme woonbuurt]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Spaans
woonerf
[verkeersarme woonbuurt]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Tsjechisch
obytná zóna
[verkeersarme woonbuurt]
datering: 1951-2000
etymologie: leenvertaling (obytná = woon-, zóna = gebied)
bron: internet (internet)
-
▾ Pools
woonerf
[verkeersarme woonbuurt]
etymologie: hol.woon "mieszkalny", erf "parcela", "dwór"
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Turks
woonerf
[verkeersarme woonbuurt]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Engels
woonerf
[verkeersarme woonbuurt]
-
▾ woonhuis
[huis dat als woning ingericht is]
-
▾ Negerhollands
woonhüss, woonhus
[huis dat als woning ingericht is]
datering: 1755 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: Hesseling 1905: 186: meervoudsvorm = woonhusen
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (Rossem 1996: 103, Hesseling 1905: 186)
-
▾ Negerhollands
woonhüss, woonhus
[huis dat als woning ingericht is]
-
▾ woonplek
[plek om te wonen]
-
▾ Negerhollands
woonplek
[plek om te wonen]
-
▾ Negerhollands
woonplek
[plek om te wonen]
-
▾ woord
[klank met eigen betekenis]
-
▾ Negerhollands
woord, woort, word, wort, wōrt
[klank met eigen betekenis]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: Hesseling 1905: vleiende woorden = flatteerwoorden
etymologie: woord (old 1776), woort (Hesseling 1905), word, wort, wōrt (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
woto, wot, wotro
[klank met eigen betekenis]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:676)
-
▾ Sranantongo
wortu
[klank met eigen betekenis]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Saramakkaans
woútu
[klank met eigen betekenis]
<via Sranantongo>
bron: WOLD (WOLD)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
wod
†verouderd
[klank met eigen betekenis]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
woord, woort, word, wort, wōrt
[klank met eigen betekenis]
-
▾ woordenboek
[dictionaire]
-
▾ Negerhollands
woord-buk
[dictionaire]
-
▾ Sranantongo
wortubuku
[dictionaire]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
woord-buk
[dictionaire]
-
▾ worden
[in de genoemde toestand raken, hulpwerkwoord van de lijdende vorm]
-
▾ Petjoh
worden
[worden, de beurt hebben in een spelletje]
bron: Cress 1998 (Cress)
-
▾ Negerhollands
word
[in de genoemde toestand raken, hulpwerkwoord van de lijdende vorm]
-
▾ Papiaments
wordo (Ar.); wòrdu
[hulpwerkwoord van de lijdende vorm]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
worde
[ontstaan, tot gevolg hebben]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Petjoh
worden
[worden, de beurt hebben in een spelletje]
-
▾ worm
[ongewerveld dier; huiduitslag (toegeschreven aan een worm)]
-
▾ Frans
gourme
[huiduitslag]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: frankisch
etymologie: PR: frq. *worm `etter, pus'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Baskisch
gurma
[ongewerveld dier]
<via Frans>
etymologie: Volgens Lh Labourdijns en aangemerkt als van uitheemse oorsprong. Niet vermeld in Azk of Sar.
bron: Lhande 1926 (Lh)
-
▾ Negerhollands
worm, wurum
[ongewerveld dier, made]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: old 1776: wormpje = wormtje
etymologie: worm (old 1776), wurum (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
worum
[ongewerveld dier]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:676)
-
▾ Sranantongo
woron
[ongewerveld dier, rups, made]
-
▾ Frans
gourme
[huiduitslag]
-
▾ worp
[zware, liggende balken in de achtersteven of middensteven]
-
▾ Deens
vorp
[zware, liggende balken in de achtersteven of middensteven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra ty., holl worp, til holl werpen kaste (nht. werpen osv)
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Kluge See)
-
▾ Deens
vorp
[zware, liggende balken in de achtersteven of middensteven]
-
▾ worst
[met vleeswaar gevulde darm; worstvormig voorwerp: afgehakt stuk touw]
-
▾ Russisch
vórsa, vorst
[afgehakt stuk touw]
etymologie: Worst (1). Worsten, oude afgekapte stuken touw. W. , vgl.WINSCH. P. M. blz. 115 zeggen van de worsten: de zware of kabeltouwen, welke als oud touw worden medegegeven, worden daartoe aan einden afgehakt, die men worsten noemt, tot zodanige lengten, dat zij gemakkelijk kunnen weggeborgen worden en de garens toch niet te kort zijn. De beste lengte is misschien van densteven tot aan de valreep. Deze worsten worden uiteengedraaid en voorts de strengen op het dek uitgeslagen, om de garens van elkaar los te maken, daarna worden de garens er uitgehaald, met kleine bochten in de hand opgeschoten en op elkaar gelegd. De gebroken en beschadigde garens worden tot dagelijks gebruik in het tuig bestemd en de goed gebleven op elkaar geknoopt, met de zogenoemde garenknoop. Russ. vórsa, bouts de vieux cordagesservant a faire du bitord, des fourrures, de l'etoupe, etc. A. heeft ook vors. Dat de Russ. vorm van het woord niet volkomen overeenstemt met Holl. worst, komt hierdoor, dat het onder invloed van het echt Slavische woord vors, vórsa is geraakt: dit laatste toch betekent met zijn talrijke afleidingen : het harig gedeelte van laken, fluweel, wol, enz., poil du drap. Ook JAL is deze overeenkomst opgevallen en hij waagt een poging om haar te verklaren :un cordage, en travaillant, casse quelques-uns des fils äsasurface,s'use par le frottement, et parvient dans son etat de vieillesse aêtre couvert d un duvet plus ou moins long; c'est ce duvet qu'ona probablement comparé a la laine du drap. Wat JAL echter niet vermoed heeft, is de invloed van Holl. worst; hadden de Russen dit woord niet gekend, dan had deze vrij stoute overgang van betekenis ook niet plaats gehad , z. vooral het volgende art. Worst (2). Duidde het bovengenoemde woord de oude afgekapte einden touw, in strengen en garens uiteengedraaid, aan, het hier bedoelde worst is de ijzeren of houten stang, die men sprei- of spreeworst noemt. PAN verklaart: spreeworsten , de grondslagen der zwichtings van de masten, zijn ronde ijzeren of houten staven met sinarting bekleed, en aan den buitenkant der hoofdtouwen van het want genaaid op de hoogte der zwichtings. Zij dienen om daarop de zwichtingbouten te bevestigen. P. M. vermelden op blz. 183 de spreiworst of het spreihout van het stengewant. Op blz. 166 komt een spreihout voor, onder aan het want boven de juffers om het draaien van deze te beletten: een geklede ijzeren stang, spanijzer of spreihout geheten, wordt onmiddellijk boven de spanschroeven of jufferblokken, op den buitenkant van het want, aan al de hoofdtouwen vastgenaaid, om het draaien der schroeven of blokken te beletten. Russ. vorst V., A., vorst A. , D., J., duidt volgens V. en A. de spreeworst aan bij de juffers (želěznyj prut, privjazyvaemyj k vantain po verchnim jufersam dija togo čtoby uderživať jufersy v odnoj ploskosti. V.), volgens D. en J. de spreeworst bij de zwichtings en het puttingwant (poperečnaja perekladina po vantam, pod marsom, gdě perelom i soedinenie ich s putenvantami. D.), quenouillette de trelingage. Merkwaardig is, in verband met de boven bij Worst (1) verdedigde mening, dat ook vórsa het Holl. worst in oorsprong is, dat J. in de betekenis van: quenouillette de trelingage, ook den vorm vorsa na svicsarven geeft, d. i. letterlijk: worst tot de zwichtserving, hetzelfde als.- spreeworst tot de zwichting, z. Zwichtserving.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Amerikaans-Engels
wurst, wust
†verouderd
(dialect)
[met vleeswaar gevulde darm]
datering: 1801-1900 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: Dutch worst, same meaning. Schenectady Co. und Hudson Valley. Widely distributed. The words in U.S. is due partly to Dutch worst and German wurst
bron: Carpenter 1908-1909 Mencken 1937-1948 (Carpenter, Mencken 109)
-
▾ Papiaments
wòrs (ouder: worst)
[met vleeswaar gevulde darm]
datering: 1859 (1851-1900)
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Sranantongo
worst
[soort bloedworst]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Russisch
vórsa, vorst
[afgehakt stuk touw]
-
▾ worstelen
[strijden]
-
▾ Duits
worschelen
(dialect)
[vechten, stoeien]
etymologie: wǫrələ, –-, –o-, wǫrs- Kemp-AmernSGeorg/SAnton Dülken, Geld, Mörs, Klev schw.: 1. etwas, Garn, Haare (udgl.) w., verwirren, zerzausen. — 2. sich w., sich balgen, ringen (dies zu ndl. worstelen); de Jonges w. sech. — Abl.: die Worschel(er)ei, dat Geworschel.
bron: RhWB 1928-1971 (RhWB)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
rutl
[strijden]
<via Negerhollands>
-
▾ Duits
worschelen
(dialect)
[vechten, stoeien]
-
▾ wort
[aftreksel van mout]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1383-1474;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche -
▾ wortel
[groente]
-
▾ Indonesisch
bortel, wortel
[groente]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bortol
[groente]
bron: Kähler 1966 (HANS)
-
▾ Javaans
bortel
[groente]
etymologie: Oost-Javaans wortel: groente bron: veldwerk T. Hoogervorst 2006
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Madoerees
wortēl
[groente]
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Madoerees
mortēl
[beetwortel]
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Soendanees
boktĕl
[groente]
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Negerhollands
wortel, wolter, woltə
[groente]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wortel (old 1776), wolter (old 1776, Hesseling 1905), woltə (Robertson 1989)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
wotl
[groente]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Papiaments
wòrtel
[groente]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
bortel, wortel
[groente]
-
▾ wortel
[onderste deel van gewas]
-
▾ Negerhollands
wortel
[onderste deel van gewas]
-
▾ Negerhollands
wortel
[onderste deel van gewas]
-
▾ wortelen
[wortel schieten, vastgroeien]
-
▾ Negerhollands
wortel
[wortel schieten, vastgroeien]
-
▾ Negerhollands
wortel
[wortel schieten, vastgroeien]
-
▾ woudlook, woudknoflook
[daslook, die vooral in bossen voorkomt]
-
▾ Frans
wauteloc
†verouderd
(dialect)
[knoflooksoort]
-
▾ Frans
wauteloc
†verouderd
(dialect)
[knoflooksoort]
-
▾ woudmeester
[boswachter]
-
▾ Frans
waumaistre
†verouderd
(dialect)
[boswachter]
-
▾ Frans
waumaistre
†verouderd
(dialect)
[boswachter]
-
▾ wouw
[plant]
-
▾ Duits
Wau
[plant]
etymologie: (auch Färberwau) SmSubstantiv Maskulinum "Färbepflanze" per.peripherer Wortschatz arch.archaisch (17. Jh.)Entlehnung. Übernommen aus mndl. wouw, zuvor galten wolde und waude, entsprechend me. wolde. Außergermanisch läßt sich wohl l. lUtum n. "Färberwaid" vergleichen (aus ig. *wloi- oder *wlou- gegenüber *wol-dh-/-t- für das Germanische). Herkunft unklar; nach Trier zu *wele- "rupfen", weil der Wau ausgerupft und in Bündeln getrocknet wird. Duden Universal: niederl. wouw, wohl eigtl.= (Aus)gerupfter, Grimm: das aus dem ndl. übernommene wau: eyn zijnder weidesschen 2 h. item eyn pruysse walde 2 h. akten z. gesch. d. stadt Köln 2, 462 (1469) Stein. der artikel wurde aus den Niederlanden eingeführt; in der zeitschr
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Grimm)
-
▾ Deens
vav
†verouderd
[plant]
<via Duits>
etymologie: OOD: fra ty. wau (ældre ty. waude), der stammer fra ældre holl. woude (holl. wouw), sa. ord som mnt. wolde, meng. d. s. og welde (eng. weld); laant til romanske spr.: fr. gaude, sp. gualda; fagl., især bot. og farv., men fx. i MentzO. Bill.168. og Sal.2XX.27 betegnet som no., FuT: von nhd. Wau, älter Waude, das wieder von holl. wauw, älter woude (…) entlehnt ist.
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (OOD, FuT)
-
▾ Noors
vau
[plant]
<via Duits>
bron: Falk 1910-1911 (FuT: von nhd. Wau, älter Waude, das wieder von holl. wauw, älter woude (…) entlehnt ist.)
-
▾ Duits
Wau
[plant]
-
▾ wraakgierig
[wraaklustig, wraakzuchtig]
-
▾ Negerhollands
rakgierig
[wraaklustig, wraakzuchtig]
-
▾ Negerhollands
rakgierig
[wraaklustig, wraakzuchtig]
-
▾ wrak
[met gebreken]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1383-1474;
thema: voortbewegen
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Engels
wrack
[met gebreken; van personen: slecht]
datering: 1375 (1351-1400)
etymologie: a. MLG. wrak, wrack, LG. wrak (whence G. dial. wrack worthless, Sw. vrak-, Da. vrag-), or MDu. wrac, wrak (Kilian wrack, wraeck, Du. wrak), OFris. wrak, wrac base (WFris. wrak shaky): cf. wrack n.3
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Duits
wrak
†verouderd
[slecht (vaak gezegd van koopwaar of haringen), met gebreken]
-
▾ Frans
vrac (en)
[door elkaar; zonder verpakking; per gewicht (oorspronkelijk: bedorven, inferieure haringen die ongeordend in vaten werden verpakt)]
datering: 1606 (1601-1650)
afleidingen en samenstellingen: en vrac, vraquier
etymologie: PR: (PR 1993: 1730; hareng vrac) 1606; néerl.wrac, wraec `(harengs) mal salés, mauvais'.FEW: geeft een afwijkend beeld: warac '(haring) van inferieure kwaliteit' 1435, hareng vrac 'verpakte haring' 1606, (harengs) en vrac 'in vaten, zonder nette rangschikking' 1730.Nfr. "en vrac" 'in wagon geladen zonder verpakking, in een schip zonder te stuwen' 1845. Div. dialektvormen en -afleidingen. Geen beschrijvende etymologie.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse, FEW (wrac))
-
▾ Engels
wrack
[met gebreken; van personen: slecht]
-
▾ wrak
[onbruikbaar voer- of vaartuig; overblijfsel, rommel]
-
▾ Engels
wrack
[gestrand of beschadigd vaartuig; wrakgoederen, rommel; onkruid]
datering: 1386 (1351-1400)
afleidingen en samenstellingen: wrack-ship; wrack-rich; wrack-threatened, -threatening; also wrackfree, = wreckfree a.; wrack-goods cf. Du. wrakgoederen, G. wrackgut Scots Law, = sense 1<ts>b; wrack-spangle local
etymologie: a. MDu. (also mod.Du.) wrak neut. (older Flem. wracke, Kilian), or MLG. wrak, wrack (whence G. wrack), = MDa. vrak (Da. vrag) neut., MSw. vrak (wrack, wragh; Sw. vrak) neut., Norw. dial. rak neut., wreck, wrecked vessel, a parallel formation to OE. wraec wrack n.1Except for its frequent use by southern writers between 1508 and 1690 (cf. the note to wrack n.1), the form is predominantly northern and Scottish.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Duits
Wrack
[onbruikbaar vaartuig]
datering: 1651-1700
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Ursprünglich Seemannssprache, in hochdeutschen Texten seit dem 17. Jh. Ndd. nndl. wrak zu g. *wrek-a- Vst. "verfolgen" (rächen); die Bedeutung vermitteln Bildungen wie anord. rek "Treibholz" u.ä. Bluhme: Lehnwort: nd, nl.
bron: Bluhme 2005 Kluge 2002 (Kluge, Bluhme)
-
▾ Oost-Jiddisch
wrak
[onbruikbaar vaartuig]
-
▾ Deens
vrag
[onbruikbaar voer- of vaartuig; waardeloze, slechte handelswaren]
status: betekenisontlening
etymologie: OOD: (fra nt.) wrack; til vrage; i visse bet., spec. 4.3, vist laant fra (paavirket af) mnt., hty.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
vrak
[ronddrijvend voorwerp, onbruikbaar vaar- of voertuig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, nederl, besl m norr rek 'drivgods'; FuT: mnd. wrak, 'brackware, ausschuss. (…) Ein zugehöriges adj. ist mnd. wrak, 'unbrauchbar, 'unbrauchbar, beschädigt' (holl. wrak).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Fins
vraakki
[onbruikbaar voer- of vaartuig]
-
▾ Ests
vrakk
[onbruikbaar voer- of vaartuig]
-
▾ Tsjechisch
vrak
[onbruikbaar vaar- of voertuig]
<via Duits>
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: vrakovat 'als wrak bestempelen', vrakoviště 'berging van wrakken'
bron: Rejzek 2001 (ASCS, Rejzek)
-
▾ Slowaaks
vrak
[onbruikbaar vaar- of voertuig]
<via Duits>
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: vrakovat 'als wrak bestempelen', vrakoviště 'berging van wrakken'
bron: Slovensko-anglický slovník 2002 (Slovensko-anglický slovník)
-
▾ Macedonisch
vrak
[beschadigd schip dat niet langer kan varen; ruïne]
<via Duits>
bron: Širilova 2001 (Širilova)
-
▾ Bulgaars
vrak
[resten van een gezonken schip]
bron: Milev 2005 (Milev)
-
▾ Lets
vraks
[beschadigd schip dat niet langer kan varen; ruïne]
-
▾ Esperanto
vrako
[onbruikbaar vervoermiddel, met name schip of vliegtuig]
<via Duits>
afleidingen en samenstellingen: aŭtovrakejo ‘autokerkhof’
etymologie: Geleend via Du Wrack. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Engels
wrack
[gestrand of beschadigd vaartuig; wrakgoederen, rommel; onkruid]
-
▾ wrakeling
[(verouderd) haak; nagel]
-
▾ Engels
wrakling
†verouderd
[lange nagel gebruikt in de scheepsbouw]
datering: 1494 (1451-1500)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: ad. MLG. wrakelinge, MDu. wrakelinc (whence also Fris. wrakling plank-nail, Da. dial. vrækling).
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Schots
wrakling
†verouderd
[lange nagel gebruikt in de scheepsbouw]
datering: 1451-1500 (1451-1500)
etymologie: only Sc; MLowGer wrakelinge, MDu wrakelinc
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Frans
braquelin
(dialect)
[grote spijker gebruikt in de scheepsbouw; lange spijker met een grote kop]
datering: 1512 (1501-1550)
etymologie: Wrakelinc (mndl.) 'haken'. In verbinding met "clou" kon waraquelin een adj. worden. Braquelin: de overgang naar br- misschien onder invloed van afgeleiden van BROCCUS.Ook een uitgebreide noot bij het lemma over de betekenis van de ndl. vorm. Zie FEW.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Engels
wrakling
†verouderd
[lange nagel gebruikt in de scheepsbouw]
-
▾ wraken
[afkeuren]
-
▾ Engels
wrake
†verouderd
[afkeuren]
datering: 1584 (1551-1600)
afleidingen en samenstellingen: wraking vbl. n.
etymologie: a. (M)LG. wrâken (whence Sw. vraka, Da. vrage), older Du. wraaken, Du. wraken, older Flem. wraecken (Kilian), to reject, etc. Cf. wrack v.3
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Schots
wrack, wrake
†verouderd
[afkeuren, eruit selecteren]
datering: 1551-1600 (1551-1600)
etymologie: only Sc; MLowGer wracken 'reject, refuse'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Deens
vrage
[afkeuren, eruit selecteren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wraken 'vrage' ¯ fællesgermansk *wrak@n afl. af *wraka- (jf. vrag)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vrake
[afkeuren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: entlehnt von mnd. wraken (holl. wraken)
bron: Falk 1910-1911 (FuT)
-
▾ Zweeds
vraka
[afkeuren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. vraka; av lågty. wraken med samma bet.; sidoform till vräka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
wrake
†verouderd
[afkeuren]
-
▾ wraken
[(Surinaams-Nederlands) haten]
-
▾ Sranantongo
wrâk
[haten]
bron: Blanker 2005 Donselaar 2013 (Donselaar, SR)
-
▾ Sranantongo
wrâk
[haten]
-
▾ wrang
[gebogen houtwerk als onderdeel van een scheepsromp, buikstuk; konijnenhol, vossenhol]
-
▾ Duits
Frangen
(dialect)
[vossenhol]
afleidingen en samenstellingen: 'N Foss bitt nich kaott bi 'n Frangen=De dief steelt niet in de buurt van zijn schuilplaats
etymologie: Schlüter: in Bocholt und Borken seltenes Wort, sicher in Gemenkrückling.
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Frans
varangue
[gebogen houtwerk als onderdeel van een scheepsromp, buikstuk]
datering: 1382 (1351-1400)
etymologie: PR: (PR 1993: varengue) 1382; mot germ.; cf. néerl. vrang
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 (PRobert, Valkhoff)
-
▾ Baskisch
baranga
[gebogen houtwerk als onderdeel van een scheepsromp, buikstuk]
<via Frans>
etymologie: Geleend via Fr varangue. Vermeld in AH en in Azk 1 geattesteerd als baranga in het Hoog-Navarrees langs de kust aan de Spaans-Franse grens, en als barenga in het Biskaais (in deze vorm ook in Barr). Niet vermeld in Sar en, in deze betekenis, ook niet in Lh.
bron: AH 1998 Azkue 1969 Barrutia 2000 (Arrantza Hiztegia [Visserijwoordenboek] (1998), Vitoria., Azk 1, Barr)
-
▾ Esperanto
varango
[gebogen houtwerk als onderdeel van een scheepsromp, buikstuk]
<via Frans>
etymologie: Geleend via Fr varangue. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Duits
Frangen
(dialect)
[vossenhol]
-
▾ wrang
[zuur]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1287;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
vran
†verouderd
(dialect)
[selderie (Apium graveolens; de plant heeft een zure smaak)]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
etymologie: Wranc (mndl.) 'sauer'. De benaming wordt verklaard door de zure smaak van de plant.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
vran
†verouderd
(dialect)
[selderie (Apium graveolens; de plant heeft een zure smaak)]
-
▾ wrat
[huiduitwas]
-
▾ Engels
wrat
†verouderd
[huiduitwas]
datering: 1527 (1501-1550)
etymologie: a. (M)LG. wratte (LG. wratt, Du. wrat), or metathetic var. wart n.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Duits
Wratt, Wratte
(dialect)
[huiduitwas]
datering: 1522 (1501-1550)
etymologie: Smet 92: Brandenburgisch (Nederlands op basis van r-Metathese), Smet 83: Oostnederduits FrL: Brandenburg
bron: Frings 1966 Smet 1983 Smet 1992 Teuchert 1972 (Smet 92, Smet 83, FrL, Teuchert)
-
▾ Engels
wrat
†verouderd
[huiduitwas]
-
▾ wrauwen
[(verouderd) klagen, kermen (ook van dieren)]
-
▾ wreed
[meedogenloos]
-
▾ Surinaams-Javaans
writ
[meedogenloos]
-
▾ Surinaams-Javaans
writ
[meedogenloos]
-
▾ wreedaard
[wreed, hardvochtig mens]
-
▾ Fries
wreedaard
[wreed, hardvochtig mens]
-
▾ Fries
wreedaard
[wreed, hardvochtig mens]
-
▾ wreedaardig
[wreed]
-
▾ Sranantongo
wreedaardig
[wreed]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
wreedaardig
[wreed]
-
▾ wreken
[vergelden]
-
▾ Fries
wreke
[vergelden]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Negerhollands
rek
[vergelden]
-
▾ Fries
wreke
[vergelden]
-
▾ wrevel
[misnoegen]
-
▾ Frans
frefel
(dialect)
[tumult, verwarring]
bron: Wartburg 1928 (FEW frevel)
-
▾ Frans
frefel
(dialect)
[tumult, verwarring]
-
▾ wriemelen
[zich kronkelen]
-
▾ Deens
vrimle
[krioelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk wraken 'vrage' ¯ fællesgermansk *wrak@n afl. af *wraka- (jf. vrag)
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 (PNOE, FuT)
-
▾ Noors
vrimle
[krioelen, wemelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: scheint aus dem nd. entlehnt zu sein: vgl. holl. wremelen, wriemelen 'wimmeln'. Das r ist wohl sekundär aus der verbindung nd. krimmeln un wimmeln 'kribbeln und krabbeln' (von tierchen) = kribbeln un wibbeln (mit verschiedener angleichung) hineingekommen.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
vrimle
[krioelen]
-
▾ wriggelen
[telkens wrikken]
-
▾ Engels
wriggle
[kronkelen, draaien, wurmen]
datering: 1495 (1451-1500)
afleidingen en samenstellingen: wriggled; wriggled work = wriggle-work
etymologie: a. (M)LG. wriggeln (LG. dial. also friggeln, vriggeln, = Du. wriggelen, WFris. wriggelje, Norw. vrigla, rigla), frequentative of wriggen: see wrig v., and cf. wiggle v.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Engels
wriggle
[kronkelen, draaien, wurmen]
-
▾ wrijfhout
[hout aan buitenkant van een schip dat beschermt tegen schuren, stoten of botsen]
-
▾ Deens
friholt
[hout aan buitenkant van een schip dat beschermt tegen schuren, stoten of botsen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Hammerich 45: Nederlands, OOD: fra nt. wrifholt (ell. fris. frifholt), af nt. wriven (jf. hty. reiben), gnide, og holt, træ, nu (jf. -holder 2) opfattet som ssg. m. I. fri 7.1)
bron: (Hammerich 45, OOD)
-
▾ Zweeds
friholt
[hout aan buitenkant van een schip dat beschermt tegen schuren, stoten of botsen]
datering: 1741 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1741; ombildn. efter fri, av lågty. wriftholt, eg. 'skavträ', till wriven 'riva; skava' och holt 'trä'; jfr rundhult
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
riihultti, frihultti
[hout aan buitenkant van een schip dat beschermt tegen schuren, stoten of botsen]
<via Zweeds>
-
▾ Deens
friholt
[hout aan buitenkant van een schip dat beschermt tegen schuren, stoten of botsen]
-
▾ wrijven
[strijken]
-
▾ Engels
wrive
†verouderd
[strijken]
datering: 1481 (1451-1500)
etymologie: ad. MDu. wrîven (Du. and Flem. wrijven; MLG. and LG. wrîven, wrîfen; WFris. wriuwie, NFris. wriwe), = OHG. rîban (MHG. rîben, G. reiben).
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Negerhollands
wryv, fref, frif
[strijken]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wryv (old 1776), fref, frif (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
frifu
[strijken]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:600)
-
▾ Sranantongo
frif(r)i (ouder: wrifi)
[inwrijven]
-
▾ Engels
wrive
†verouderd
[strijken]
-
▾ wrikken
[heen en weer bewegen]
-
▾ Engels
wrick
†verouderd
[heen en weer bewegen]
datering: 1305 (1301-1350)
etymologie: ad. MLG. *wricken (in vorwricken, -wrycken; LG. wrikken) to move here and there, to sprain; or Du. wrikken to move jerkily, to scull (whence G. wricken, Da. vrikke, Sw. vricka). Cf. wrig v.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Duits
wricken
[een boot met slechts één riem voortbewegen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Bluhme: Wortfeld: see; Lehnwort: nd. nl.
bron: Bluhme 2005 (Bluhme)
-
▾ Deens
vrikke
[een boot met slechts één riem voortbewegen]
status: betekenisontlening
etymologie: Bluhme: Wortfeld: see; Lehnwort: nd. nl.
bron: (Bluhme, Hammerich 45 p. 347)
-
▾ Papiaments
frek (ouder: wrik pontsje)
[heen en weer bewegen (van vaartuig)]
datering: 1875 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: frekdó di pònchi (pontman)
etymologie: Uit Ewijk p. 129
bron: (Joubert PN, PBduizend, Ewijk)
-
▾ Engels
wrick
†verouderd
[heen en weer bewegen]
-
▾ wrimpelen
[(verouderd) gezicht vertrekken]
-
▾ Engels
wrimpled
†verouderd
[gerimpeld, gekreukt]
datering: 1430 (1401-1450)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: f. MDu. or MLG. *wrimpelen (older Flem. wrempelen `to drawe the mouth awry', Hexham), frequentative of MLG. wrempen, wrimpen to wrinkle, bend, turn. Cf. the earlier rimpled a.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
wrimpled
†verouderd
[gerimpeld, gekreukt]
-
▾ wringen
[draaiend samenknijpen]
-
▾ Negerhollands
wring, frin
[draaiend samenknijpen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: wring (old 1776), frin (djdj 1926) de n van frin heeft een puntje en wordt een ŋ
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
wring, frin
[draaiend samenknijpen]
-
▾ wroeten
[woelen]
-
▾ Sranantongo
wrutu
[woelen; in iemands verleden zoeken]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
wrutu
[woelen; in iemands verleden zoeken]
-
▾ wrok
[rancune]
-
▾ Engels
wroke
[haat, boosaardigheid]
datering: 1500 (1451-1500)
etymologie: a. MLG. wrok, wruk (LG., Du. wrok) enmity, hatred, spite.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Schots
wroke
†verouderd
[rancune]
datering: 1451-1500 (1451-1500)
etymologie: only Sc; MLowGer wrok, wruk 'enmity, hatred, spite'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Engels
wroke
[haat, boosaardigheid]
-
▾ wulf
[gewelf]
-
▾ Papiaments
wulf
†verouderd
[gewelf]
-
▾ Papiaments
wulf
†verouderd
[gewelf]
-
▾ wulk
[(eetbare) slak]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1400-1401;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
wilekin
†verouderd
(dialect)
[eetbare zeeslak]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
etymologie: Wilc (mndl.) 'art schnecke'. Das suffix erklärt sich wohl daraus, dass das mndl. wort im plural "wilken" verwendet wird.N.b.: het Duits spreekt over 'slak' (schnecke), het Frans over 'mossel' (moule).
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
bulot, willox
(dialect)
[zeeslak]
etymologie: Wullok (fläm.) 'trompetenschnecke'.; GR: Av. 1877; mot dial. (Normandie, Picardie) d'orig. obscure, probablt à rapprocher de formes anc. de l'angl. whelk, correspondant au flamand de l'Ouest willok (cf. le moyen franç. willox « escargot », 1382, Nord).
bron: Wartburg 1928 (FEW; GRobert)
-
▾ Frans
wilekin
†verouderd
(dialect)
[eetbare zeeslak]
-
▾ WvK
[Wetboek van Koophandel]
-
▾ Indonesisch
WvK
[Wetboek van Koophandel]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
WvK
[Wetboek van Koophandel]
-
▾ WvS
[Wetboek van Strafrecht]
-
▾ Indonesisch
WvS
[Wetboek van Strafrecht]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
WvS
[Wetboek van Strafrecht]