Zoekresultaten: 141 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met U)
Gebruikte filters:
Sorteer: Alfabetisch op vreemd woord - Alfabetisch op taal - Per continent - Per taalfamilie - Chronologisch -
A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Alles| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
|
Toon op een tijdslijn
|
-
▾ u
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Ambons-Maleis
u
†verouderd
[persoonlijk voornaamwoord]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Chinees-Maleis
u
[persoonlijk voornaamwoord]
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Indonesisch
u
†verouderd
[beleefde aanspreekvorm van niet-Indonesiërs]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Ambons-Maleis
u
†verouderd
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ ui, uitje
[bolgewas]
-
▾ Noord-Sotho
eie
[bolgewas]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Zuid-Sotho
eie
[bolgewas]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Tswana
êiê
[bolgewas]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Duits
Öje
(dialect)
[bolgewas]
etymologie: Ich hörte das Wort nur in Weener. Auch ins Nordfries. entlehnt; sie Jensen 401.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Vastelands-Noord-Fries
ui
[bolgewas]
etymologie: ui Wi. ‘Zwiebel’ < nl. ui < mnl. uien anjuun ‘id.’ < lat.unio
bron: Sjölin 2006 (Sjölin)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
uintjie
[bolgewas]
<via Afrikaans>
-
▾ Noord-Sotho
eie
[bolgewas]
<via Afrikaans>
-
▾ uieren, uren
[een gezwollen uier krijgen (van koeien)]
-
▾ Duits
üren
(dialect)
[een opgezwollen, dikke uier krijgen]
etymologie: Das Verb ist in ganz Ostfrsl. gebräuchlich. Auch im Danziger Werder entlehnt, sie Wiens. Gron. Wdb. 1069: uurn. Etymologisch zweiffellos von nl. dial. uur "Euter" abgeleitet. Wiens: Das wort gehört zu den im Werder aussterbenden Wörtern; es findet sich sonst nirgend in Preussen und scheint eine Entlehnung aus Holland zu sein. (…) Da diese Wort mundartlich oder provinziell auch in Holland in der From uuren vorkomt, so ist es wohl kaum zweifelhaft, daß es von ur (Zeit, Stunde = ndl. uur) wietergebildet Verb ist, ähnlich wie studen von Stunde und daß es demnach eigentlich soviel besagt als: Zeit und Stunde geben, daß das Kalben vor der Tür steht.
bron: Foerste 1938 Wiens 1916 (Foerste, Wiens)
-
▾ Duits
üren
(dialect)
[een opgezwollen, dikke uier krijgen]
-
▾ uil
[uilachtige; domoor]
-
▾ Deens
ugle, in de uitdrukking: at fange en ugle
[door slechte windrichting of stuurmanskunst vaart verliezen met een schip; controle over een roeiboot verliezen; op de roeibank vallen]
etymologie: rimeligvis (til dels) fra holl. een uil vangen (HollandDanmark.II.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Sarnami
ullu
[vogel; domkop, sufferd, halve zool]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Deens
ugle, in de uitdrukking: at fange en ugle
[door slechte windrichting of stuurmanskunst vaart verliezen met een schip; controle over een roeiboot verliezen; op de roeibank vallen]
-
▾ uilenbaard
[toef veertjes rond hoendersnavel, kippenras, ringbaard]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
uilbaard
[ringbaard]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
uilbaard
[ringbaard]
<via Afrikaans>
-
▾ uilenkot
[uilennest]
-
▾ Frans
yèsse lodjî à l'ôlicote
(dialect)
[verblijven of gehuisvest zijn op een hooggelegen en slecht bewoonbare woonplek]
-
▾ Frans
yèsse lodjî à l'ôlicote
(dialect)
[verblijven of gehuisvest zijn op een hooggelegen en slecht bewoonbare woonplek]
-
▾ uilenspel
[gezelschapsspel]
-
▾ Papiaments
uilenspel
†verouderd
[gezelschapsspel]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit: Putman1859 p.126 "Des avonds te huis kan men op het dambord, uilen- of ganzenbord spelen, kaart of domino spelen, schaken of kienen. Anootsji na kas hende poor hoenga dam, uilenspel, ganzenbord, karta ó dominó, schaak, ó loto."
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Papiaments
uilenspel
†verouderd
[gezelschapsspel]
-
▾ uilenspiegel
[grapjas, oorspr. naam van de Vlaamse volksheld Tijl Uilenspiegel]
-
▾ Frans
espiègle
[ondeugend zonder kwaad te doen]
datering: 1559 (1551-1600)
status: afleiding
afleidingen en samenstellingen: espièglerie
etymologie: PR: 1690 (PR 1990: xvii); ulespiegle h. 1559; all. Eulenspiegel, néerl. Uilenspiegel, personnage bouffon d'un romanL: francisation du néerl. Eulenspiegel, personnage d'un roman traduit en fr. en 1599 (Ulespiegle, dans la trad.)FEW: zie trefwoord.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Frans
espiègle
[ondeugend zonder kwaad te doen]
-
▾ uit
[voorzetsel]
-
▾ Kupang-Maleis
aut
[naar buiten, eruit]
bron: Jacob 2003 (J&G)
-
▾ Jakartaans-Maleis
hit-hit, hèt-hèt, èt-èt, éit-éit
[uit!, afgelopen!]
bron: Kähler 1966 (HANS)
-
▾ Berbice-Nederlands
oiti
[voorzetsel]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:648)
-
▾ Negerhollands
ut, it, yt, ēt
[uitdoen (het licht); niet brandend]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: ut (old 1776), it, yt, ēt (djdj 1926), yt (Hesseling 1905
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Kupang-Maleis
aut
[naar buiten, eruit]
-
▾ uitbarsting
[het uitbarsten; eruptie]
-
▾ Fries
útbarsting
[het uitbarsten; eruptie]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
útbarsting
[het uitbarsten; eruptie]
-
▾ uitblazen
[met lucht uit de mond iets doven]
-
▾ Negerhollands
blys yt
[met lucht uit de mond iets doven]
-
▾ Negerhollands
blys yt
[met lucht uit de mond iets doven]
-
▾ uitblijven
[niet te voorschijn komen, zich niet voordoen]
-
▾ Negerhollands
bliev ut
[niet te voorschijn komen, zich niet voordoen]
-
▾ Negerhollands
bliev ut
[niet te voorschijn komen, zich niet voordoen]
-
▾ uitbotten
[knoppen schieten, ontspruiten, ontkiemen ]
-
▾ Duits
uutbutten, butten
(dialect)
[knoppen schieten, ontspruiten, ontkiemen ]
etymologie: In der Form uutbutten war es meinem Gewährsleuten aus Wymeer, Weener und Rysum bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
uutbutten, butten
(dialect)
[knoppen schieten, ontspruiten, ontkiemen ]
-
▾ uitdagen
[tot iets dagen; tarten]
-
▾ Fries
útdaagje
[tot iets dagen; tarten]
-
▾ Fries
útdaagje
[tot iets dagen; tarten]
-
▾ uitdaging
[uitnodiging; iets inspirerends dat uitdaagt]
-
▾ Fries
útdaging
[uitnodiging; iets inspirerends dat uitdaagt]
-
▾ Fries
útdaging
[uitnodiging; iets inspirerends dat uitdaagt]
-
▾ uitdampen
[door verdamping vocht verliezen]
-
▾ Negerhollands
damp ut
[zweten]
-
▾ Negerhollands
damp ut
[zweten]
-
▾ uitdelgen
[vernietigen]
-
▾ Negerhollands
tilg ut
[vernietigen]
-
▾ Negerhollands
tilg ut
[vernietigen]
-
▾ uitdenken
[bedenken]
-
▾ Negerhollands
denk ut
[bedenken, uitvinden]
-
▾ Negerhollands
denk ut
[bedenken, uitvinden]
-
▾ uitdijen
[in omvang toenemen]
-
▾ Fries
utdije
[in omvang toenemen]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Fries
utdije
[in omvang toenemen]
-
▾ uitdijk
[aanslibselgrond buiten de dijk]
-
▾ Frans
utdis, utdyc
†verouderd
(dialect)
[aanslibselgrond buiten de dijk]
datering: 1285 (1251-1300)
etymologie: Utedijc (mndl.) 'boden ausserhalb des deiches'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
utdis, utdyc
†verouderd
(dialect)
[aanslibselgrond buiten de dijk]
-
▾ uitdoen
[van het lichaam verwijderen, laten verdwijnen]
-
▾ Negerhollands
doe ut
[van het lichaam verwijderen, laten verdwijnen]
-
▾ Negerhollands
doe ut
[van het lichaam verwijderen, laten verdwijnen]
-
▾ uitdrijven
[iets of iemand uit een ruimte drijven]
-
▾ Negerhollands
driev yt
[iets of iemand uit een ruimte drijven]
-
▾ Negerhollands
driev yt
[iets of iemand uit een ruimte drijven]
-
▾ uitduiden
[door beschrijving duidelijk maken, kenbaar maken]
-
▾ Fries
útdúdzje
[door beschrijving duidelijk maken, kenbaar maken]
-
▾ Fries
útdúdzje
[door beschrijving duidelijk maken, kenbaar maken]
-
▾ uitdunnen
[planten wegnemen om andere meer ruimte te geven]
-
▾ Papiaments
dùn kabei
[het haar minder dicht opeen doen staan door het overtollige weg te nemen]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
dùn kabei
[het haar minder dicht opeen doen staan door het overtollige weg te nemen]
-
▾ uitduwen
[uitpersen]
-
▾ Negerhollands
dou ut
[uitpersen]
-
▾ Negerhollands
dou ut
[uitpersen]
-
▾ uiterdijk
[buitendijk]
-
▾ Duits
Üter Dyk, Üterdykschen Graben
(dialect)
[buitendijk]
etymologie: S. 130: Eine handschriftliche Karte der nördlichen Altmark verzeichnet südöstlich von Wahrenberg in der Wische einen Üter Dyk und eine Üterdykschen Graben, die sprachlich zu mnl. uterdijc "Außendeich" gehören.
bron: Bischoff 1967 (Bisschof)
-
▾ Duits
Üter Dyk, Üterdykschen Graben
(dialect)
[buitendijk]
-
▾ uiteren
[(verouderd) uiten, spreken]
-
▾ Engels
utter
[in omloop brengen; uiten, slaken; spreken]
datering: 1400 (1351-1400)
etymologie: Partly from out adv. or v. (with shortening of the vowel as in utter adv.), partly ad. MDu. uteren (also uyteren, Du. uiteren, WFris. uterje) to drive away, announce, speak, show, make known, or MLG. üteren, ütern to turn out, sell, speak, demonstrate, etc. (LG. ütern), = MHG. û<hgz>eren, û<hgz>ern, iu<hgz>ern (G. äussern to speak, declare, bring forth); Da. ytre, yttre, Sw. yttra, Norw. ytra, are from LG. The AF. uttrer (1463), Anglo-L. utterare (1551) are obviously from the English word. For the earlier oute(n, owten, in Chaucer Wife's Prol. 521 and Canon Yeom. Prol. & T. 281, two later readings are respectively outer, vttren.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Zweeds
yttra
[uiten, spreken]
datering: 1650 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan ca 1650; av lågty. üteren 'yttra; avyttra; utge'; nära besl. med yttre
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
utter
[in omloop brengen; uiten, slaken; spreken]
-
▾ uiterlijk
[visueel waarneembaar; extreem, uiterst]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1350;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche -
▾ uitermate
[in hoge mate]
-
▾ Fries
utermate
[in hoge mate]
-
▾ Fries
utermate
[in hoge mate]
-
▾ uitgave
[het uitgeven van geld]
-
▾ Fries
útgave
[het uitgeven van geld]
-
▾ Fries
útgave
[het uitgeven van geld]
-
▾ uitgelaten
[een vrolijke stemming tot uiting brengend]
-
▾ Fries
útgelaten
[een vrolijke stemming tot uiting brengend]
-
▾ Fries
útgelaten
[een vrolijke stemming tot uiting brengend]
-
▾ uitgeleide doen
[bij vertrek een eind begeleiden]
-
▾ Fries
immen útgeleide dwaan
[iemand uitgeleide doen: hem bij zijn vertrek een eind begeleiden]
-
▾ Fries
immen útgeleide dwaan
[iemand uitgeleide doen: hem bij zijn vertrek een eind begeleiden]
-
▾ uitgestrektheid
[grote oppervlakte, grote omvang]
-
▾ Fries
útgestrektheid
[grote oppervlakte, grote omvang]
-
▾ Fries
útgestrektheid
[grote oppervlakte, grote omvang]
-
▾ uitgestuurd
[naar het buitenland gestuurd]
-
▾ Chinees-Maleis
uitkhesturt
[naar het buitenland gestuurd]
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Chinees-Maleis
uitkhesturt
[naar het buitenland gestuurd]
-
▾ uitgeven
[publiceren]
-
▾ Negerhollands
gief yt
[iets in omloop brengen]
-
▾ Negerhollands
gief yt
[iets in omloop brengen]
-
▾ uitgifte
[uitgave]
-
▾ Deens
udgift
[uitgave]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: af ud og en afledning af give, dannet efter nedertysk utgift; egl. 'det man giver ud'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
utgift
[uitgave]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: utgiftspost, utgiftsökning, försvarsutgifter
etymologie: före 1520; fornsv. utgipt; av lågty. utgift med samma bet.; till ut och ge; jfr avgift, uppgift
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
utgift
[uitgave]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: gra lty, jf gift; FuT: ist mnd. ûtgift = ûtgâve (nhd. Ausgabe)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
udgift
[uitgave]
-
▾ uitgillen
[zeilen uitsnijden]
-
▾ Duits
ausgillen
[zeilen uitsnijden]
etymologie: efter ty. ausgillen, til holl. gillen (se u. I. Gilling); , sj.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
udgille
[zeilen uitsnijden]
<via Duits>
etymologie: efter ty. ausgillen, til holl. gillen (se u. I. Gilling); , sj.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Duits
ausgillen
[zeilen uitsnijden]
-
▾ uitgooien
[naar buiten gooien]
-
▾ Negerhollands
gooi ut, gooj yt
[naar buiten gooien]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: gooi ut (old 1776), gooj yt (Hesseling 1905: 228)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 228)
-
▾ Negerhollands
gooi ut, gooj yt
[naar buiten gooien]
-
▾ uithaler
[touw dat dient om lichte zeilen te hijsen; (verouderd) uitblinker]
-
▾ Deens
udhaler
[uitblinker, geschikt persoon; bepaald touw op schip]
etymologie: OOD: holl. uithaler, person, der er rask til sit arbejde, eerste betekenis Nederlands, tweede betekenis kan ook Duits zijn.
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Arnesen (OOD, Arnesen, FuT)
-
▾ Russisch
utgálder’
[touw dat dient om rondhout, ring of touw uit- en in te halen]
etymologie: Uithaler of uithaalder. Een touw, dienende tot het uit- en inhalen van het een of andere rondhout, ring of touw. Zo vermelden P. M. den uithaler van het kluif hout (de uithaler van het hout is een end tros, dat in dikte 3/4 van de afmeting der bakstagen heeft. Hij dient om het kluif hout uit- en in te voeren ald. blz. 187), den uithaler van het jaaghout (de uithaler voor het hout is een tros van 7 1/2 duim, zit vastgestoken op den beugel van het kluif hout, vaart door een blokje aan het binnen end van het jaaghout, en terug door een enkel blok, dat op den nok van het kluifhout aan den beugel vastgestoken wordt. ald. blz. 195), den uithaler van den traveller ) (wanneer de kluiver en jagerleiders op zogenoemde travellers varen, dan heeft men er nog een uithaler bij, die op deze ring vast zit, en door den schijf in den hommer van het hout vaart, waarmede men alzo den ring kan uithalen, ald. blz. 196), en den uithaler tot den bramreep (de uithaler tot de reep dient om deze bij het op- en afnemen , op een zekeren afstand uit het midden aan de ra te naaijen en deze alzo endelings naar boven te laten gaan; het is een end lijn of lichte tros, welke met een kous boven den strop om de reep gesplitst is. ald. blz. 221). De Russ. utgalder’ uit Holl. uithaalder komt naar V.'s beschrijving het meest overeen met den laatstgenoemden uithaler tot den reep. V., bij wien dit woord alleen vernield staat, verklaart: prežde eta snasť upotrebljalas' vmestě s topreponi; ona prichodila v blok, privjazyvavšijsja dlinnyin stropom k topu fokmačty; odin konec eja privjazyvalsja k toprepu, a dr u goj tjanulsja na palubě. Utgalderem toprep otvodilsja ot grotniačty na stol'ko, čtoby gini toprepa prichodilis' n;id grotljukom, v koto ryj obyknovenno spuskalis' vse tjažesti (vroeger werd dit touw gebruikt tegelijk met den topreep; liet werd geschoren door een blok, dat vastgebonden was met een langen strop aan den top van den fokkemast; zijn een end werd aan de topreep vastgebonden en het andere sleepte op dek. Met den uithaal der werd de topreep van den groten mast zoveel verwijderd, dat de gijns van den topreep boven het grootluik kwamen, waarin gewoonlijk alle zwarten werden neergelaten). Het Zeeregl. heeft Russ. oitgalder.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Noors
uthaler
[touw dat dient om lichte zeilen te hijsen; erotisch lichtzinnige man]
etymologie: BO: (bet. 1 etter nederl); FuT: (ausschweifender mensch) ist von hale ud 'sehr schnell laufen' gebildet.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Deens
udhaler
[uitblinker, geschikt persoon; bepaald touw op schip]
-
▾ uithouden
[verduren, doorstaan]
-
▾ Negerhollands
hou ut, hou it
[verduren, doorstaan]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: hou ut (old 1776), hou it (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Noors
utholde
[verduren, doorstaan]
-
▾ Negerhollands
hou ut, hou it
[verduren, doorstaan]
-
▾ uitjagen
[naar buiten jagen, verdrijven]
-
▾ Negerhollands
jaeg yt
[naar buiten jagen, verdrijven]
-
▾ Negerhollands
jaeg yt
[naar buiten jagen, verdrijven]
-
▾ uitkeping
[keep, kerf]
-
▾ Deens
udkæbning
†verouderd
[keep, kerf]
etymologie: holl. uitkeping; , foræld. vbs. til -kæbe; ogs. konkr.: kæbe (I.4.5). VSO.I.614.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
udkæbning
†verouderd
[keep, kerf]
-
▾ uitkering
[betaling]
-
▾ Indonesisch
étkéring, uitkéring
†verouderd
[betaling]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
étkéring, uitkéring
†verouderd
[betaling]
-
▾ uitkiezen
[een keus doen]
-
▾ Negerhollands
kies ut
[een keus doen]
-
▾ Negerhollands
kies ut
[een keus doen]
-
▾ uitkijk
[het uitkijken; gelegenheid of plaats vanwaar men uitkijkt]
-
▾ Duits
Ausguck
[het uitkijken; gelegenheid of plaats vanwaar men uitkijkt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Niederdt. utkik, niederländ uitkijker, "Matrose im Ausguck", gehen über niederdt. kieken und mittelhochdt. gucken vielleicht zurück auf german *gugg-, indoeurop. *gheugh und könnte wegen einer mittelhochdt. Form gucken-berglin "verstecken spielen"dann "aus einem Versteck herausspähen" bedeuten. Die Sprachverwandtschaft zwischen kieken und gucken ist ebenso umstritten wie die zwischen gucken und *gugg. Kluge: nd. utkik 1. Ort für den Beobachtungsposten auf einem Schiff = nl. uitkijk, Ponten: rein niederländisch S. 597/
bron: Bartz 2007 Kluge 2002 Ponten 1968 (Bartz, Kluge, Ponten)
-
▾ Surinaams-Javaans
Etkèik, Ngèkèk
[plaatsnaam]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Amerikaans-Engels
Kike-out
[plaatsnaam in o.a. New York en New Jersey]
etymologie: Kikeout DE, NJ en NY. Van Nederlands kijkuit ‘uitkijkpost’, een naam die regelmatig werd gegeven aan een strategisch gelegen heuvel. Varianten die volksetymologisch zijn aangepast, zijn Kakeout Hill NY en Kickout Neck DE.
bron: Sijs 2009a (Van der Sijs 2009)
-
▾ Deens
udkig, udkik
[gelegenheid of plaats vanwaar men uitkijkt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: afl. af kigge ud efter nedertysk utkik el. nederlandsk uitkijk . OOD: holl. uitkijk; egl. vbs. til udkige og kige ud. NROi=Nederlands, DDO: dannet af kigge ud efter nederlandsk uitkijk
bron: NROi (PNOE, OOD, EO, NROi, DDO, Arnesen)
- ▾ Noors utkik(k) [het uitkijken; gelegenheid of plaats vanwaar men uitkijkt]
-
▾ Duits
Ausguck
[het uitkijken; gelegenheid of plaats vanwaar men uitkijkt]
-
▾ uitkijken
[kijken vanuit een plaats, door kijken kennis verschaffen, uitkiezen na gekeken te hebben]
-
▾ Deens
udkige, udkikke
[kijken vanuit een plaats, door kijken kennis verschaffen, uitkiezen na gekeken te hebben]
etymologie: ænyd. udkige i bet.: komme til syne, vise sig, holl. uitkijken; sml. kige (I.2) ud
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
udkige, udkikke
[kijken vanuit een plaats, door kijken kennis verschaffen, uitkiezen na gekeken te hebben]
-
▾ uitkijker
[iemand die uitkijkt]
-
▾ Deens
udkiger, udkikker
[iemand die uitkijkt]
-
▾ Deens
udkiger, udkikker
[iemand die uitkijkt]
-
▾ uitklaring
[het uitklaren van voor het buitenland bestemde goederen]
-
▾ Indonesisch
étklaring, uitklaring
†verouderd
[het uitklaren van voor het buitenland bestemde goederen]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
étklaring, uitklaring
†verouderd
[het uitklaren van voor het buitenland bestemde goederen]
-
▾ uitkomen
[naar buiten komen]
-
▾ Petjoh
uitkomen
[eerste (dienst)reis naar Indië maken, uitgezonden worden naar Indië]
bron: Cress 1998 (Cress)
-
▾ Petjoh
uitkomen
[eerste (dienst)reis naar Indië maken, uitgezonden worden naar Indië]
-
▾ uitkrabben
[door krabben uitwissen]
-
▾ Deens
udkrabbe
[(zeevaart) de diepte van de zeebodem met een dieptelood bepalen]
-
▾ Deens
udkrabbe
[(zeevaart) de diepte van de zeebodem met een dieptelood bepalen]
-
▾ uitlaag
[(verouderd) balling]
-
▾ Frans
wecteloix
†verouderd
(dialect)
[balling, vogelvrij verklaarde]
datering: 1458 (1451-1500)
etymologie: Mndl. utelage 'geächteter' entspricht dem ags. u<_>tlah. Das wort ist offenbar im flandr. unter dem einfluss von fr. loi im zweiten teil umgebildet worden.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wecteloix
†verouderd
(dialect)
[balling, vogelvrij verklaarde]
-
▾ uitlaat
[inrichting om een vloeistof, damp of gas uit te laten]
-
▾ Fries
útlaat
[inrichting om een vloeistof, damp of gas uit te laten]
-
▾ Fries
útlaat
[inrichting om een vloeistof, damp of gas uit te laten]
-
▾ uitlander
[buitenlander]
-
▾ Deens
uitlander
[buitenlander in Zuid-Afrika]
<via Afrikaans>
etymologie: Fremmed 2: OPRINDELSE: holl., Bang (holl) udlænding; boernes navn på invandrede fremmede i Syd-afrika.
bron: Brüel 1993 Hårbøl 2004 Bang 1976 (Fremmedordbog, Fremmed2, Bang)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
uitlander, outlander
[buitenlander in Zuid-Afrika]
<via Afrikaans>
datering: 1801-1900 (1801-1850)
etymologie: f.Du. uit OUT+land LAND; see -ER1.
bron: Carpenter 1908-1909 Onions 1983 (ODEE, OED2, Carpenter)
-
▾ Bulgaars
uitlender
[Engelse emigrant in Zuid-Afrika]
<via Engels>
bron: Milev 2005 (Milev)
-
▾ Lets
uitlenderi
[Engelse emigrant in Zuid-Afrika]
<via Engels>
-
▾ Litouws
uitlenderiai
[Engelse emigrant in Zuid-Afrika]
<via Engels>
-
▾ Deens
uitlander
[buitenlander in Zuid-Afrika]
<via Afrikaans>
-
▾ uitleg
[verklaring]
-
▾ Fries
útlech
[verklaring]
-
▾ Fries
útlech
[verklaring]
-
▾ uitlegger
[drijver of vlerk van een prauw e.d.]
-
▾ Deens
udlægger
[buitenboordse stang]
etymologie: E. fra holl. kendes (gl.) på eng. også formen out-licker.
bron: Marcussen 1997 (Marcussen)
-
▾ Russisch
utlégar'
[verlengsel van de boegspriet]
etymologie: Uitlegger. Een uitlegger is. . een lange rib of balk, die sig van het begin van het galjoen tot het end toe uitstrekt. WINSCH. D'uitlegger is het hout, 't geen voor uitsteekt en de lengte van het galjoen maakt, W. blz. 55, vgl. blz. 513: uitleggershoofd, de uiterste knop, die voor aan het galjoen komt. Het Russ. utleg ar heeft een wijziging van betekenis ondergaan, het is nl. de gewone benaming voor het verlengsel van den boegspriet, bij ons kluif hout geheten; zo verklaart D: prodolzen'e busprita, čto stenga u mačty (verlengsel van den boegspriet, wat de steng is bij den mast), de Fransche vertaling luidt: baton de foc, bout dehors de beaupré. Over de verschillende Holl. benamingen van dit verlengstuk van den boegspriet, z. P. M. blz. 22: het verlengsel van den boegspriet wordt bij ons (d. i. op oorlogsschepen) kluifhout en bij de koopvaardijleden kluiverpen of kluiverboom genaamd. Geheel hiermede in overeenstemming is het, wanneer J. tot synoniem van het bij hem voorkomende utleger na busprité (letterl.: uitlegger op den boegspriet, waarmee de Russen, blijkens de Fransche vertaling: boute hors ou baton de foc, het kluifhout bedoelen) geef'; Russ. kliverbom uit Holl. kluiverboom, z. ald. liet tweede verlengsel van den boegspriet, dat dus het kluifhout weer verlengt, het zoogen. jaaghout, of op koopvaardijschepen de buitenkluiverpen of -boom (vgl. P. M. blz. 22 en 29: het jaaghout dient. . . om het kluifhout te verlengen.) heet bij de Russen: bomutlégar , -J. schrijft bomutleger, baton de clinfoc, uit Holl. bovenuitlegger (komt voor W. blz. 86), dat bij ons de bovenste uitlegger betekende, z. P. MARIN, Dict. holl.-fr. 1752: de leggers onder en boven, uitleggers van 't galioen, les aiguilles ou flèches de 1'éperon. De bakstagen van het kluifhout, die dit tegen de krachtige werking van den kluiver zijdelings moeten steunen (z. P. M. blz. 185), heten Russ. utlegar’bakstagi V., haubans de baton de foc; de bakstagen van het jaaghout (z. P. M. blz. 195) worden genoemd bomutlégar'bakstagi V., haubans de baton de elinfoe; V. vermeldt ook nog een Russ. bomutlégar stag, het stag van het jaaghout, dat P. M. blz. 195 snavelstag noemen. In het Zeereglement van PETER DEN GROOTE op blz. 868 staat in plaats van Russ. utlegar de meer tot de Holl. spreektaal naderende vorm: oitlegger, vgl. het vorige art. en verder Russ. brandspuit uit Holl. brandspuit, Russ. toj uit Holl. tui.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Litouws
utlegaris
[drijver of vlerk van een prauw e.d.]
-
▾ Noors
utlegger
[buitenboordse stang o.i.d. die het kenteren van een boot verhindert]
-
▾ Deens
udlægger
[buitenboordse stang]
-
▾ uitligger
[oorlogsschip; wachtschip; lichtschip; uitstekende punt aan de sneb van een schip]
-
▾ Deens
udligger
[uitstekende punt aan de sneb van een schip; verkenner; oorlogsschip; zakenman of persoon die uitgezonden wordt; ]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: OOD: til dels fra mnt. utligger, Arnesen: Nederlands
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Arnesen)
-
▾ Noors
utligger
[uitstekende punt aan de sneb van een schip; hijskraan]
bron: Arnesen (Arnesen)
-
▾ Deens
udligger
[uitstekende punt aan de sneb van een schip; verkenner; oorlogsschip; zakenman of persoon die uitgezonden wordt; ]
-
▾ uitloop
[uitval]
-
▾ uitlopen
[naar buiten lopen]
-
▾ Negerhollands
loop yt
[naar buiten lopen]
-
▾ Negerhollands
loop yt
[naar buiten lopen]
-
▾ uitloper
[(verouderd) iemand die weggaat uit een gilde en onwettig handel drijft]
-
▾ uitmaken
[beëindigen]
-
▾ Negerhollands
maak ut
[beëindigen]
-
▾ Petjoh
uitmaken
[uitdagen, vanwege een belediging met elkaar vechten om uit te maken wie gelijk heeft]
bron: Cress 1998 (Cress)
-
▾ Negerhollands
maak ut
[beëindigen]
-
▾ uitmunten
[uitsteken]
-
▾ Duits
uutmünten
†verouderd
(dialect)
[uitsteken]
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
uutmünten
†verouderd
(dialect)
[uitsteken]
-
▾ uitmuntend
[zeer goed]
-
▾ Fries
útmuntend
[zeer goed]
-
▾ Fries
útmuntend
[zeer goed]
-
▾ uitnemen
[iets pakken, uit iets nemen]
-
▾ Negerhollands
neem ut
[iets ergens uit halen]
-
▾ Negerhollands
neem ut
[iets ergens uit halen]
-
▾ uitnodiging
[verzoek om ergens te komen of aan mee te doen]
-
▾ Surinaams-Javaans
ètnodhekh
[schriftelijk verzoek om ergens te komen of aan mee te doen]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Surinaams-Javaans
ètnodhekh
[schriftelijk verzoek om ergens te komen of aan mee te doen]
-
▾ uitpakken
[uit de verpakking nemen]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
pack out
[uit de verpakking nemen]
<via Afrikaans>
datering: 1969 (1951-2000)
status: betekenisontlening
etymologie: calqued on Afk. uitpak, pak uit.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
pack out
[uit de verpakking nemen]
<via Afrikaans>
-
▾ uitpersen
[door persen van vocht ontdoen, uitbuiten, afpersen]
-
▾ Negerhollands
porsch ut
[door persen van vocht ontdoen, uitbuiten, afpersen]
-
▾ Negerhollands
porsch ut
[door persen van vocht ontdoen, uitbuiten, afpersen]
-
▾ uitpikken
[ergens uit kiezen]
-
▾ Negerhollands
pek ut
[ergens uit kiezen]
-
▾ Negerhollands
pek ut
[ergens uit kiezen]
-
▾ uitpraten
[door praten tot een oplossing komen]
-
▾ Negerhollands
utpraat, praat ut
[door praten tot een oplossing komen]
-
▾ Negerhollands
utpraat, praat ut
[door praten tot een oplossing komen]
-
▾ uitrekken
[langer worden]
-
▾ Negerhollands
rek ut
[uitspannen, rekken]
-
▾ Negerhollands
rek ut
[uitspannen, rekken]
-
▾ uitroeien
[tot het laatste exemplaar verdelgen]
-
▾ Negerhollands
ruej yt
[tot het laatste exemplaar verdelgen]
-
▾ Zweeds
utrota
[tot het laatste exemplaar verdelgen]
datering: 1536 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1536; trol. ombildn., efter rot, av lågty. utroden, ty. ausrotten med samma bet.; besl. med röja2
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
ruej yt
[tot het laatste exemplaar verdelgen]
-
▾ uitroep
[luid geuite woorden; (verouderd) het omroepen bij een openbare verkoping van de verkochte goederen, vandaar: openbare verkoping]
-
▾ uitroepen
[schreeuwen]
-
▾ Negerhollands
roep ut
[schreeuwen]
-
▾ Negerhollands
roep ut
[schreeuwen]
-
▾ uitrusten
[van het nodige voorzien]
-
▾ uitscheiden
[ermee ophouden]
-
▾ Papiaments
skei
[ophouden met werken]
bron: Brenneker 1978 (PBduizend)
-
▾ Papiaments
skei
[ophouden met werken]
-
▾ uitscheuren
[een scheur of scheuren krijgen (van kledingstukken en onderdelen daarvan: uitrafelen)]
-
▾ Negerhollands
skeer yt
[een scheur of scheuren krijgen (van kledingstukken en onderdelen daarvan: uitrafelen)]
-
▾ Negerhollands
skeer yt
[een scheur of scheuren krijgen (van kledingstukken en onderdelen daarvan: uitrafelen)]
-
▾ uitschot
[het minder goede, onbruikbare; (verouderd) voor een bepaald doel uitgekozen groep mensen]
-
▾ Schots
outschot
†verouderd
[(met betrekking tot dierenhuiden) afgekeurd, van inferieure kwaliteit]
datering: 1551-1600 (1551-1600)
etymologie: cf MDu uteschot (n) 'cullings, refuse', and see also shot (n) (SHUIT)
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Zweeds
utskott
[afgekeurde waar; commissie, werkgroep]
datering: 1630 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: arbetsutskott, utrikesutskott
etymologie: sedan 1630; efter lågty. utschot 'utskjutande del; urval' och ty. Ausschuss med samma bet., äv. 'kommitté'; jfr skjuta
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Schots
outschot
†verouderd
[(met betrekking tot dierenhuiden) afgekeurd, van inferieure kwaliteit]
-
▾ uitschudden
[door schudden leegmaken]
-
▾ Negerhollands
skud ut
[door schudden leegmaken]
-
▾ Negerhollands
skud ut
[door schudden leegmaken]
-
▾ uitslag
[afloop, resultaat]
-
▾ Sranantongo
uitslag
[afloop, resultaat]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
uitslag
[afloop, resultaat]
-
▾ uitslag
[huidaandoening, puistjes]
-
▾ uitsluiten
[buitenhouden, weren, niet toelaten, buitensluiten]
-
▾ uitspannen
[trekdieren uit het tuig losmaken; uitstrekken]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
outspan
[trekdieren uit het tuig losmaken]
<via Afrikaans>
datering: 1801 (1801-1850)
etymologie: ad. Du. uitspannen, f. uit adv., out + spannen to span, stretch, bend, put horses to.
bron: Carpenter 1908-1909 Onions 1983 (OED3, ODEE, Carpenter)
-
▾ Negerhollands
span ut
[uitstrekken]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
outspan
[trekdieren uit het tuig losmaken]
<via Afrikaans>
-
▾ uitspanning
[(verouderd) ontspanning]
-
▾ Petjoh
uitspanning
[pauze, speelkwartier op school]
-
▾ Petjoh
uitspanning
[pauze, speelkwartier op school]
-
▾ uitspreiden
[in zijn volle grootte uitleggen]
-
▾ Negerhollands
spree ut
[in zijn volle grootte uitleggen, uitbreiden]
-
▾ Negerhollands
spree ut
[in zijn volle grootte uitleggen, uitbreiden]
-
▾ uitstaan
[verdragen, uithouden]
-
▾ Negerhollands
staan ut
[verdragen, uithouden]
-
▾ Zweeds
utstå
[verdragen, uithouden]
datering: 1590 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1590; av lågty. utstan med samma bet.; jfr 2stå
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
staan ut
[verdragen, uithouden]
-
▾ uitstek, bij
[buitengemeen, uitstekend]
-
▾ Duits
bi Uutsteck
(dialect)
[buitengemeen, uitstekend]
etymologie: Jetzt noch stellenweise bekannt'z.B. Westrhauderfehn, Holthusen, Norden Rysum.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
bi Uutsteck
(dialect)
[buitengemeen, uitstekend]
-
▾ uitstel
[opschorting, respijt, vertraging]
-
▾ Papiaments
uitstel
†verouderd
[opschorting, respijt, vertraging]
-
▾ Fries
útstel
[opschorting, respijt, vertraging]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Papiaments
uitstel
†verouderd
[opschorting, respijt, vertraging]
-
▾ uitstofferen
[(verouderd) toerusten]
-
▾ Duits
ausstaffieren
[met noodzakelijke dingen, met toebehoren uitrusten]
etymologie: dt.; fr.-niederl. (Kytzler: d;l>frz>niederl)
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd, Kytzler)
-
▾ Duits
ausstaffieren
[met noodzakelijke dingen, met toebehoren uitrusten]
-
▾ uitstorten
[uiten, openbaren]
-
▾ Negerhollands
stort ut
[uiten, openbaren]
-
▾ Negerhollands
stort ut
[uiten, openbaren]
-
▾ uitstrekken
[voor zich uitsteken (van hand)]
-
▾ Negerhollands
streek yt, strek yt
[voor zich uitsteken (van hand)]
-
▾ Negerhollands
streek yt, strek yt
[voor zich uitsteken (van hand)]
-
▾ uitsturen
[ergens heen zenden]
-
▾ uittakelen
[schepen uitrusten, schepen met een takel slepen]
-
▾ Deens
udtakle
†verouderd
[schepen van een takel voorzien]
-
▾ Deens
udtakle
†verouderd
[schepen van een takel voorzien]
-
▾ uitteren
[wegteren]
-
▾ Papiaments
teer
†verouderd
[wegteren]
-
▾ Papiaments
teer
†verouderd
[wegteren]
-
▾ uittrappen
[door trappen van het overtollige ontdoen]
-
▾ Negerhollands
trup ut
[door trappen van het overtollige ontdoen]
-
▾ Negerhollands
trup ut
[door trappen van het overtollige ontdoen]
-
▾ uittreden
[verlaten, zich terugtrekken, opzeggen]
-
▾ uittrekken
[door trekken verwijderen, (kleding) uitdoen]
-
▾ Negerhollands
trek ut
[door trekken verwijderen, (kleding) uitdoen]
-
▾ Negerhollands
trek ut
[door trekken verwijderen, (kleding) uitdoen]
-
▾ uitvaardigen
[afkondigen]
-
▾ Deens
udfærdige
[afkondigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: af ud og en afledning af færdig, dannet efter nedertysk utverdigen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
utferdige
[afkondigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, eg 'sende ut', av ferdig
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
udfærdige
[afkondigen]
-
▾ uitval
[(militair) aanval]
-
▾ Schots
outfall
†verouderd
[aanval]
-
▾ Schots
outfall
†verouderd
[aanval]
-
▾ uitvaren
[met een schip op reis gaan, vertrekken]
-
▾ Negerhollands
vaer yt
[met een schip op reis gaan, vertrekken]
-
▾ Negerhollands
vaer yt
[met een schip op reis gaan, vertrekken]
-
▾ uitverkoren
[verkozen uit of boven andere(n)]
-
▾ Fries
útferkoaren
[verkozen uit of boven andere(n)]
-
▾ Negerhollands
utverkoren, ytverkooren
[verkozen uit of boven andere(n)]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: utverkoren (old 1776), ytverkooren (Hesseling 1905: 245)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 245)
-
▾ Fries
útferkoaren
[verkozen uit of boven andere(n)]
-
▾ uitvinden
[te weten komen, voor het eerst iets meemaken]
-
▾ Negerhollands
vind ut
[te weten komen]
-
▾ Negerhollands
vind ut
[te weten komen]
-
▾ uitvlucht
[vlucht naar elders; voorwendsel, smoes]
-
▾ Noors
utflukt
[uitstapje, excursie; voorwendsel, smoes]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: etter ty, lty; FuT: 'leere entschuldigung' ist mnd. ûtvlucht, nhd. Ausflucht. In eigentlicher bed. gibt das wort nhd. Ausflug wieder.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Noors
utflukt
[uitstapje, excursie; voorwendsel, smoes]
-
▾ uitvoerbaar bij voorraad
[(jur.) ten uitvoer gelegd kunnende worden]
-
▾ Indonesisch
uitvoerbaar bij voorraad
[voorlopig op te leggen, met onmiddellijk ingaande werking]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
uitvoerbaar bij voorraad
[voorlopig op te leggen, met onmiddellijk ingaande werking]
-
▾ uitvoeren
[tot stand brengen]
-
▾ Negerhollands
vuer yt
[tot stand brengen]
-
▾ Negerhollands
vuer yt
[tot stand brengen]
-
▾ uitvoerig
[veelomvattend, uitgebreid]
-
▾ Fries
útfierich
[veelomvattend, uitgebreid]
-
▾ Fries
útfierich
[veelomvattend, uitgebreid]
-
▾ uitwaarts
[uitwendig, van buiten, aan de buitenkant]
-
▾ uitwendig
[aan de buitenkant]
-
▾ Deens
udvendig
[aan de buitenkant]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk [twendich 'udvendig', egl. 'som vender udad', sammensat af ût 'ud, udad' + en afledning af wenden 'vende'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
utvändig
[aan de buitenkant]
datering: 1673 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1673; av lågty. utwendich med samma bet.; till 2vända; jfr invändig, nödvändig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
utvendig
[aan de buitenkant]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: ty, lty, av wenden; FuT: von mnd. ûtwendich (holl. uitwendig)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Negerhollands
ytwendig
[aan de buitenkant]
-
▾ Deens
udvendig
[aan de buitenkant]
-
▾ uitzondering
[wat uitgezonderd is]
-
▾ Fries
útsûndering
[wat uitgezonderd is]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
útsûndering
[wat uitgezonderd is]
-
▾ ulcus
[zweer]
-
▾ Indonesisch
ulkus
[zweer]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
ulkus
[zweer]
-
▾ ulevel
[suikerwerk]
-
▾ Duits
Ülefeltje, Ülebeltje, Üfeltje, Ülefentje, Üüfeltje
†verouderd
(dialect)
[snoepje, zuurtje]
etymologie: Jetzt is dies Wort nur den Älteren im Krh. und Emden, z.T. auch Reiderl. bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Ülefeltje, Ülebeltje, Üfeltje, Ülefentje, Üüfeltje
†verouderd
(dialect)
[snoepje, zuurtje]
-
▾ ulk, ilk
[(gewestelijk) bunzing]
-
▾ Duits
Ilk, Ülk, Ölk, Ülling
(dialect)
[bunzing]
etymologie: Wiese: Lautvarianten und Verbreitung: Ilk, häufiger Ülk, Ölk vorw. Prign., wobei zu mnd. ilk(e), Ülk, Ölk zu mndl. ullic zu stellen sind; daneben als ndl. Suffixvariante Ülling, Illing Uckerm., Mmark, in die Nlaus. reichend. Teuchert: Vom nds. ilk m. Iltis hebt sich das ndrfk.-westfäl.-fries. ülk m. durch seine Ablautstufe ab. Derselbe Vokalstand erweist die märkischen Namenformen des Iltis als ndl. Siedlungsgut.
bron: Smet 1983 Teuchert 1972 Wiese 1996 (Wiese, Smet 83, Teuchert)
-
▾ Duits
Ulke
[bunzing]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Lehnwort: nl. nd. < lm?
bron: Bluhme 2005 (Bluhme)
-
▾ Duits
Ilk, Ülk, Ölk, Ülling
(dialect)
[bunzing]
-
▾ ulling
[(Brabrants) bunzing]
-
▾ ultimatum
[laatste voorwaarde]
-
▾ Indonesisch
ultimatum
[laatste voorwaarde]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
ultimatum
[laatste voorwaarde]
-
▾ ultramarijn
[helderblauw]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1615;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
ultramarin
[helderblauw]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
ultramarin
[helderblauw]
-
▾ undatietheorie
[geologische theorie betreffende gebergtevorming, gemunt door door R.W. van Bemmelen]
-
▾ unicum
[iets dat enig is in zijn soort]
-
▾ Indonesisch
unikum
[iets dat enig is in zijn soort]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
unikum
[iets dat enig is in zijn soort]
-
▾ unie
[vereniging]
-
▾ Indonesisch
uni
[vereniging]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Fries
uny
[vereniging]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Indonesisch
uni
[vereniging]
-
▾ uniek
[enig]
-
▾ Indonesisch
unik
[enig]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
unik
[enig]
-
▾ unificatie
[eenwording]
-
▾ Indonesisch
unifikasi
[eenwording]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
unifikasi
[eenwording]
-
▾ uniform
[eenvormige dienstkledij; eenvormig in verschijning]
-
▾ Indonesisch
uniform, uniporem
[eenvormige dienstkledij; eenvormig in verschijning]
afleidingen en samenstellingen: uniformisasi = uniformisatie; penguniformisasian = uniformisatie
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
uniform, uniporem
[eenvormige dienstkledij; eenvormig in verschijning]
-
▾ unilateraal
[eenzijdig]
-
▾ Indonesisch
unilateral
[eenzijdig]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
unilateral
[eenzijdig]
-
▾ unitarisme
[het standpunt der unitariërs]
-
▾ Indonesisch
unitarisme
[het standpunt der unitariërs]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
unitarisme
[het standpunt der unitariërs]
-
▾ universalisme
[leer van de algemeenheid]
-
▾ Indonesisch
universalisme
[leer van de algemeenheid]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
universalisme
[leer van de algemeenheid]
-
▾ universaliteit
[algemeenheid]
-
▾ Indonesisch
universalitas
[algemeenheid]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
universalitas
[algemeenheid]
-
▾ universeel
[algemeen]
-
▾ Indonesisch
universil
[algemeen]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
universil
[algemeen]
-
▾ universitair
[m.b.t. een universiteit]
-
▾ Indonesisch
universitér
[m.b.t. een universiteit]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
universitér
[m.b.t. een universiteit]
-
▾ universiteit
[instelling voor wetenschappelijk onderwijs]
-
▾ Indonesisch
universitas
[instelling voor hoger onderwijs]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
universitet
[instelling voor wetenschappelijk onderwijs]
-
▾ Indonesisch
universitas
[instelling voor hoger onderwijs]
-
▾ universum
[heelal]
-
▾ Indonesisch
uniférsum
[heelal]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
uniférsum
[heelal]
-
▾ uranium
[chemisch element]
-
▾ Indonesisch
uranium
[chemisch element]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
uranium
[chemisch element]
-
▾ urbanisatie
[verstedelijking]
-
▾ Indonesisch
urbanisasi
[verstedelijking]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
urbanisasi
[verstedelijking]
-
▾ urgent
[dringend]
-
▾ Indonesisch
urgén
[dringend]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Duits
urschent, urschend, urgent, urgend
(dialect)
[meteen]
bron: Frischbier 1882 Mitzka 1958 Wiens 1916 (Wiens, Frischbier, Mitzka)
-
▾ Indonesisch
urgén
[dringend]
-
▾ urgentie
[dringende noodzaak]
-
▾ Indonesisch
urgénsi
[dringende noodzaak]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
urgénsi
[dringende noodzaak]
-
▾ urine
[pis]
-
▾ Indonesisch
urine
[pis]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
urine
[pis]
-
▾ urologie
[leer van het urinestelsel]
-
▾ Indonesisch
urologi
[leer van het urinestelsel]
-
▾ Indonesisch
urologi
[leer van het urinestelsel]
-
▾ usurpatie
[wederrechtelijke inbezitneming]
-
▾ Indonesisch
usurpasi
[wederrechtelijke inbezitneming]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
usurpasi
[wederrechtelijke inbezitneming]
-
▾ uterus
[baarmoeder]
-
▾ Indonesisch
uterus
[baarmoeder]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
uterus
[baarmoeder]
-
▾ utiliteit
[nut]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1523;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
utilitas
[nut]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
utilitas
[nut]
-
▾ utopie
[droombeeld]
-
▾ Indonesisch
utopi
[droombeeld; droom]
-
▾ Indonesisch
utopi
[droombeeld; droom]
-
▾ Utrecht(s)
[(van of uit) de Nederlandse stad Utrecht]
-
▾ Frans
florin au trec; velours d'Utrecht
†verouderd
[muntsoort; hoogpolige trijp voor meubelen]
datering: 1482 (1451-1500)
etymologie: Naar de stad Utrecht genoemd, waar 1 de munten geslagen werden, 2 de weverijen fluweel als specialiteit produceerden.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Sranantongo
Treki, Utka
[stad in Nederland]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Schots
Uttrecht; Utrik
†verouderd
[Utrechtse gulden; (van munten) geslagen in Utrecht]
-
▾ Chinees
wudelezhi
[stad in Nederland]
-
▾ Frans
florin au trec; velours d'Utrecht
†verouderd
[muntsoort; hoogpolige trijp voor meubelen]
-
▾ uur
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
i
†verouderd
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
<via Negerhollands>
-
▾ Noord-Sotho
iri
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Tswana
iri
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Aucaans
joeoe
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 21)
-
▾ Berbice-Nederlands
juru
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:617)
-
▾ Karaïbisch
juru
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten), tijd]
<via Sranantongo>
bron: Aloema 1987 (Aloema, Nardo, M.J. Pierre & C.N. van der Ziel (red.) (1987), Kalihna-Nederlands woordenboek, met index, Instituut voor Taalwetenschap (SIL), proefuitgave. 1987)
-
▾ Saramakkaans
júu
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
<via Sranantongo>
bron: WOLD (WOLD)
-
▾ Tiriyó
juuru
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten), tijd]
<via Sranantongo>
bron: Meira 1999 (Meira)
-
▾ Duits
Uhr
[horloge]
datering: 1351-1400
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Entlehnung. Spmhd. ur(r), ausgehend von mndd. Ur(e), mndl. ure. Die heutige Bedeutung zunächst in orglucke ("Uhrglocke"), die ältere Bedeutung "Stunde" noch in zwei Uhr, wieviel Uhr ist es? usw. Das niederdeutsch-niederländische Wort ist entlehnt aus afrz. (h)ore, das auf l. hOra "Stunde" zurückgeht. Dieses wiederum ist entlehnt aus gr. hora "Zeit, Stunde" (im Ablaut zu Jahr). Der Übergang von "Stunde" (= "Zeit") zu "Uhr" durch Metonymie. Bluhme: Lehnwort: nl. < afrz. < lat. < gr. (…) Bem: Das Wort wandert im 14. Jh. den Rhein hinauf. Semant: Alte Bedeutung erhalten in "es schlägt drei Uhr" "Stunde".
bron: Bluhme 2005 Kluge 2002 (Kluge, Bluhme)
-
▾ Deens
ur
[horloge]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk ur, ure 'ur, time' ¯ oldfransk ore, hore ¯ latin h@ra ¯ græsk hÌra 'time' ¯ indoeuropæisk *j@r¤ 'årstid, sommer, år, tidens gang' (jf. horoskop, agurk)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
ur
[de tijdmelding, klok, horloge]
datering: 1651 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: urmakare, urverk, armbandsur, digitalur, guldur, gökur, stoppur, tidtagarur, tornur, väggur, solur
etymologie: sedan 1651; av lågty. ur 'klocka; tid; timme'; av lat. hora 'timme; tid'; jfr horologium, horoskop
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
ur
[klok]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, sm o s lat. og gr. hora; besl m. år; FuT: aus dem d. : mnd. ûr(e) 'srunde, uhr' (holl. uur), nhd. Uhr. Das wort ist aus dem roman. entlehnt.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Tswana
ura
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Duits
Üür
(dialect)
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
etymologie: Smet 92: Oostfriesland. Foerste: sie S. 187. Schlüter: Über das Wort und seine groesse Expansionskraft in Ostfrsl. und den angrenzenden Gebieten s. D-K, Foerste und Karte. Heute noch in Anholt, doch sonst meist veraltet, z.B. in den Bauerschaften um Bocholt und Borken in Oeding. Vgl. Sch-K. 13 - S. Halfüür, Kwartier und Elfüürken.
bron: Foerste 1938 Schlüter 1952 Smet 1983 Smet 1992 (Smet 92, Smet 83, Foerste, Schlüter)
-
▾ Negerhollands
uur, yer
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: uur (old 1776), yer (Hesseling 1905: 204)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 204)
-
▾ Xhosa
yure
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Sranantongo
yuru
[moment, bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
i
†verouderd
[bepaalde tijdseenheid (60 minuten)]
<via Negerhollands>
-
▾ uurwerk
[tijdwijzer, horloge]
-
▾ Duits
Üürwark
(dialect)
[tijdwijzer, horloge]
-
▾ Duits
Üürwark
(dialect)
[tijdwijzer, horloge]
-
▾ uw
[bezittelijk voornaamwoord]
-
▾ Chinees-Maleis
u
[bezittelijk voornaamwoord]
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Chinees-Maleis
u
[bezittelijk voornaamwoord]