Zoekresultaten: 381 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met N)
Gebruikte filters:
Sorteer: Alfabetisch op vreemd woord - Alfabetisch op taal - Per continent - Per taalfamilie - Chronologisch -
A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Alles| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
|
Toon op een tijdslijn
|
-
▾ na
[voorzetsel]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
[voorzetsel (op, in, naar)]
<via Negerhollands>
datering: 1990 (1951-2000)
etymologie: ook in de betekenis van 'is niet' en 'niet'
bron: Valls 1990 (Valls 1990)
-
▾ Negerhollands
na, a
[voorzetsel]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: na (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), a (djdj 1926). 'na' wordt ook vaak gebruikt in de betekenis van 'aan'
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
[voorzetsel (op, in, naar)]
<via Negerhollands>
-
▾ naad
[voeg, verbinding, plaats waar aaneengrenzende zaken bijeenkomen]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
naat
[structuurfout in diamant]
<via Afrikaans>
-
▾ Papiaments
nachi (ouder: naadsje)
[voeg]
datering: 1875 (1851-1900)
etymologie: Uit Ewijk p. 66
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Deens
nåd
[voeg in een zeil, voeg in een scheepsplank]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nt. nat, holl. naad, ty. naht, syning, søm, (skibs)fuge; vbs. til nt. neien, sy, ty. nähen; se afneje, benaje; jf. Naadding, naadle, Naal. Ouder Deens ook: Naad
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Ambons-Maleis
nat
[voeg]
-
▾ Menadonees
nat
[tussenruimte]
bron: Warokka 2004 (DJERY)
-
▾ Zweeds
nåt
[voeg]
datering: 1734 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: nåtkitt
etymologie: sedan 1734; av lågty. nat med samma bet.; nära besl. med naja, nål
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
naye; nåye; naïe
(dialect)
[grens; nauw bospad, grens van het omhakken van een bos; lijn die de delen van het bos verdeelt]
datering: 1536 (1501-1550)
etymologie: Naet (mndl.) 'naht'. FEW geeft een uitgebreide etymologie.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Fins
nootti
[voegnaden tussen de dekplanken en in de wanden van het schip]
<via Zweeds>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
naat
[structuurfout in diamant]
<via Afrikaans>
-
▾ naadgaren: iemand in het - komen
[te na komen]
-
▾ Duits
up 't Naatgaarn sitten
[op de hielen zitten]
-
▾ Duits
up 't Naatgaarn sitten
[op de hielen zitten]
-
▾ naaf
[middenstuk van wiel waardoor de as gaat; (verouderd) scharnier waarop een deur draait]
-
▾ Frans
desnafié, dèsnafyî
(dialect)
[defect (slot, horloge), slordig, in lompen gehuld (lett.: ontnaafd, zonder naaf)]
status: afleiding
etymologie: Ndl. naaf bedeutet nicht nur 'radnabe', sondern auch 'türangel' u.ä., bezeichnet also das, was die gegenstände zusammenhält. Dass das oben verzeichnete adj. davon abgeleitet ist, kann als sicher angenommen werden. Es bleibt aber die frage, ob das ndl. subst. vorübergehend in die betreffenden fr. mundarten aufgenommen war, oder ob das fläm. bereits von naaf ein entsprechend gebildetes adj. abgeleitet hatte.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Fries
naaf
[middenstuk van wiel waardoor de as gaat]
-
▾ Indonesisch
naf, nap
[middenstuk van wiel waardoor de as gaat]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Frans
desnafié, dèsnafyî
(dialect)
[defect (slot, horloge), slordig, in lompen gehuld (lett.: ontnaafd, zonder naaf)]
-
▾ naaien
[met naald en draad maken]
-
▾ Negerhollands
naai, naej, nāi
[met naald en draad maken]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: naai (old 1776), nāi (djdj 1926), naej (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
nai
[met naald en draad maken]
-
▾ Saramakkaans
nái
[met naald en draad maken]
bron: Bakker (Bakker pc)
-
▾ Noors
naie
[vlug vasthechten of vastsjorren]
-
▾ Zweeds
naja
[vastmaken met garen of dun metaaldraad]
datering: 1803 (1801-1850)
afleidingen en samenstellingen: ~ fast (vastnaaien) ~ upp (iets ergens op naaien (zeil bijv.)) ~tråd (metaaldraad waarmee genaaid wordt) ~najtåg (klein touw gebruikt mij naaien) ~ögonstropp (touw om stopper vast te zetten)
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1803; av nederl. naaien med samma bet.; samma ord som ty. nähen 'sy'; jfr nål, nåt
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
naje
[(scheepvaart) bevestigen, verbinden]
etymologie: OOD: fra holl. naaien, sa. ord som ty. nähen, sy (se u. Naal); jf. afneje, be-, durknaje. Fremmed2: OPRINDELSE: holl. naaien, egl. sy sammen.
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hammerich 1945 Hårbøl 2004 Arnesen Bang 1976 (Fremmedordbog, Fremmed2, OOD, Saabys, Arnesen, Hammerich 45, Bang)
-
▾ Noors
neie
[tijdelijk vastmaken]
-
▾ Negerhollands
naai, naej, nāi
[met naald en draad maken]
-
▾ naaien
[geslachtsgemeenschap hebben]
-
▾ Sranantongo
nai
[geslachtsgemeenschap hebben]
-
▾ Sranantongo
nai
[geslachtsgemeenschap hebben]
-
▾ naaister
[vrouw die als beroep naait]
-
▾ Sranantongo
naister
[vrouw die als beroep naait]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Chinees-Maleis
nayster
[vrouw die als beroep naait]
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Sranantongo
naister
[vrouw die als beroep naait]
-
▾ naaitouw
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
-
▾ Russisch
najtóv
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
etymologie: Entlehnt aus ndl. naaitouw, naaiing, s. Meulen 137 ff., Matzenauer 261, Zelenin RFV. 63,405.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Bulgaars
najtov
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
<via Russisch>
bron: Milev 2005 (Milev)
-
▾ Oekraïens
najtóv
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Russisch
najtóv
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
-
▾ naaizijde
[zijde om mee te naaien]
-
▾ Negerhollands
naej-sie
[zijde om mee te naaien]
-
▾ Negerhollands
naej-sie
[zijde om mee te naaien]
-
▾ naakt
[bloot]
-
▾ Negerhollands
nakket, naket, naakt, naekt
[bloot]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996, p.200: sober = nykter
etymologie: nakket, naket, naakt (old 1776), naekt (Hesseling 1905: 249
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 249)
-
▾ Negerhollands
nakket, naket, naakt, naekt
[bloot]
-
▾ naald
[dunne stift om te naaien]
-
▾ Negerhollands
nāl, naël, naeld
[dunne stift om te naaien]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: nāl (old 1776), naël (djdj 1926), naeld (Hesseling 1905: 233). Hesseling 1905: 233: spreekwoord: door het oog van de naald = door die oog van een naeld.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 233)
-
▾ Zuid-Sotho
nale
[dunne stift om te naaien]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Noord-Sotho
nalete
[dunne stift om te naaien]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Berbice-Nederlands
nali
[dunne stift om te naaien]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:644)
-
▾ Xhosa
nalithi
[dunne stift om te naaien]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Zoeloe
nalithi
[dunne stift om te naaien]
<via Afrikaans>
bron: Jennings 1995 (KVW)
-
▾ Polynesisch
narita
[dunne stift om te naaien]
bron: Tent 1996 (Tent en Geraghty)
-
▾ Negerhollands
nāl, naël, naeld
[dunne stift om te naaien]
-
▾ naam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
naam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Negerhollands
naam, nām
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid; heten]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: naam (old 1776, Hesseling 1905), nām (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
nam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:644)
-
▾ Sarnami
nám
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Kupang-Maleis
nama
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid; reputatie]
-
▾ Indonesisch
nama; (Bahasa Prokem) nokam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
bron: Rahardja 1989 ( RCL1989)
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
naam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
-
▾ naambord
[naamplaat(je)]
-
▾ Indonesisch
nambor
[naamplaat(je)]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nambor
[naamplaat(je)]
-
▾ naamwoord
[woord dat een persoon of zaak noemt]
-
▾ Japans
meishi
[zelfstandig naamwoord, lett. naamwoord]
-
▾ Chinees
mingci
[zelfstandig naamwoord]
<via Japans>
-
▾ Koreaans
myôngsa
[zelfstandig naamwoord]
<via Japans>
-
▾ Oost-Jiddisch
nomenwort
[zelfstandig naamwoord]
bron: Harkavy 1931 (A. Harkavy, ‘Oistsoegn foen dem “Jidisjn Folks-werterboech” ’, YIVO-bleter I, 1931: 290 (ongepubliceerd))
-
▾ Japans
meishi
[zelfstandig naamwoord, lett. naamwoord]
-
▾ naar
[in de richting van]
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
na
[in de richting van]
bron: Avram 2013 (Hancock; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Negerhollands
na
[in de richting van]
-
▾ Sranantongo
na
[in de richting van]
bron: Echteld 1961 (Echteld)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
†verouderd
[in de richting van]
<via Negerhollands>
-
▾ Papiaments
na
[in de richting van]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
na
[in de richting van]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Javindo
naar
[in de richting van]
-
▾ Petjoh
naar
[in de richting van]
-
▾ Indonesisch
naar
[in de richting van]
afleidingen en samenstellingen: naar boven = naar de bergen gaan (voor een relaxing uitje of sexueel plezier op de Puncak pas); naar eiland = naar een van de bij Jkt.liggende eilanden (Kepulauan Seribu) gaan om dezelde redenen
etymologie: /nar bofen/ en /nar élan/
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
na
[in de richting van]
-
▾ naar
[akelig]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
naar
[akelig]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
naar
[akelig]
<via Afrikaans>
-
▾ naar binnen
[bijwoord van plaats; aanduiding van het verplaatsen naar een ruimte]
-
▾ Negerhollands
nabinne, nabinn, nabin, nabenne, na binne, abini, nabini, nabinisi, ouder: na (da) binne
[bijwoord van plaats; aanduiding van het verplaatsen naar een ruimte]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: nabinne, nabinn, nabin, nabenne (old 1776), na binnen (Hesseling 1905), abini, nabini, nabinisi, bini, benǝ, ouder: na (da) binne (djdj 1926, Magens 1770). old 1776: inwendig, innerlijk = van binne
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Magens 1770)
-
▾ Negerhollands
nabinne, nabinn, nabin, nabenne, na binne, abini, nabini, nabinisi, ouder: na (da) binne
[bijwoord van plaats; aanduiding van het verplaatsen naar een ruimte]
-
▾ naar boven
[omhoog]
-
▾ Petjoh
naar boven gaan
[verkoeling zoeken in de bergen (voor weekend, vakantie of ziekteherstel)]
bron: Cress 1998 (Cress)
-
▾ Negerhollands
nabovo, abobo, nabobo, ouder: na (da) bobo
[omhoog (gaan); daarboven, boven(op)]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: nabovo (old 1776), abobo, nabobo, ouder: na (da) bobo (djdj 1926, Magens 1770)
bron: Magens 1770 (old 1776, djdj 1926, Magens 1770)
-
▾ Petjoh
naar boven gaan
[verkoeling zoeken in de bergen (voor weekend, vakantie of ziekteherstel)]
-
▾ naar buiten
[niet binnen, uit]
-
▾ Negerhollands
nabutte, nabutti, abidi, abiti, abit, nabitisi, nabitti, ouder: na (da) bittie
[niet binnen, uit; zich verplaatsen naar een open ruimte]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: nabutte, nabutti (old 1776), nabitti (Hesseling 1905), bytten (Hesselign 1905: 216), abidi, abiti, abit, nabitisi. ouder: na (da) bittie (djdj 1926, Magens 1770). old 1776: van buiten = van butti, van butten. weggaan = loop nabutte
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Magens 1770, Hesseling 1905: 216)
-
▾ Negerhollands
nabutte, nabutti, abidi, abiti, abit, nabitisi, nabitti, ouder: na (da) bittie
[niet binnen, uit; zich verplaatsen naar een open ruimte]
-
▾ naar omlaag
[naar beneden]
-
▾ Negerhollands
na molee, amolē
[naar beneden gaan]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: na molee (old 1776), amolē (djdj 1926). djdj 1926: hi amolē = hier beneden, amolē da = daar beneden
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
na molee, amolē
[naar beneden gaan]
-
▾ naar onder
[naar beneden, omlaag]
-
▾ Negerhollands
na onder, naundu
[naar beneden gaan, omlaag gaan]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: na onder (old 1776), naundu (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
na ondro
[naar beneden, omlaag]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Negerhollands
na onder, naundu
[naar beneden gaan, omlaag gaan]
-
▾ naar voren
[voorwaarts]
-
▾ Negerhollands
na voorn, na voor, na vooren, afo, afor, nafo, ouder: navoor, navoorn, navooren
[vooraan, vooruit]
datering: 1770 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: old 1776: neerknielen, voetval = val neer navoor
etymologie: na voor, na voorn (Magens 1770), na vooren (old1776), afo, afor, nafo, ouder: navoor, navoorn (djdj 1926)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
na voorn, na voor, na vooren, afo, afor, nafo, ouder: navoor, navoorn, navooren
[vooraan, vooruit]
-
▾ naargelang
[in verhouding tot, in evenredigheid met]
-
▾ Fries
neigelang
[in verhouding tot, in evenredigheid met]
-
▾ Fries
neigelang
[in verhouding tot, in evenredigheid met]
-
▾ naarstig
[ijverig]
-
▾ Duits
narstig
(dialect)
[ijverig]
afleidingen en samenstellingen: genarstig=hebzuchtig
etymologie: Ripuarisch, Zuid-Nederfrankisch, RhWB: das Wort, ndl. naarstig < mndl. naer(n)stich, ner(e)nstich < er(e)nstich ‘ernst, eifrig’ entsprechend, ist Rip, SNfrk (s. u. die Verteilung)
bron: RhWB 1928-1971 (RhWB)
-
▾ Duits
narstig
(dialect)
[ijverig]
-
▾ naast
[dichtstbij zijnde]
-
▾ Negerhollands
naaste
[dichtstbij zijnde]
-
▾ Negerhollands
naaste
[dichtstbij zijnde]
-
▾ naaste
[medemens]
-
▾ Negerhollands
naeste
[medemens]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: Hesseling 1905: 198: heb uw naaste lief = ju sal hab ju naeste lief.
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (Rossem 1996: 191, Hesseling 1905: 198)
-
▾ Negerhollands
naeste
[medemens]
-
▾ nabij
[voorzetsel: dicht bij]
-
▾ Negerhollands
nabi
[voorzetsel: dicht bij]
-
▾ Negerhollands
nabi
[voorzetsel: dicht bij]
-
▾ nabijheid
[het nabij zijn, directe omgeving]
-
▾ Negerhollands
nabiheit
[het nabij zijn, directe omgeving]
-
▾ Negerhollands
nabiheit
[het nabij zijn, directe omgeving]
-
▾ nacht
[de tijd als de zon onder is]
-
▾ Negerhollands
nacht, nagt
[de tijd als de zon onder is, het donker]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: nacht (old 1776), nagt (Hesseling 1905:194). Hesseling 1905:194: meervoudsvorm = nagts
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 194)
-
▾ Negerhollands
nacht, nagt
[de tijd als de zon onder is, het donker]
-
▾ nachtaap
['s nachts levende apensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nagapie, night ape
['s nachts levende halfapensoort]
<via Afrikaans>
datering: 1933 (1901-1950)
etymologie: Afk., earlier S. Afr. Du. nachtaapje fr. Du. nacht night + aapje little monkey (see -ie).
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nagapie, night ape
['s nachts levende halfapensoort]
<via Afrikaans>
-
▾ nachtblind
['s nachts niet ziend]
-
▾ nachtegaal
[zangvogel]
-
▾ nachtglas
[zandloper gebruikt op schepen om 's nachts de tijd te meten]
-
▾ nachthuis(je)
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
-
▾ Duits
Nachthaus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
etymologie: Grimm, Kluge See: zonder etymologie
bron: Grimm 1854-1971 Kluge 1911 Kluge 2002 Stefan (Stefan p.c. Grimm, Kluge See)
-
▾ Fins
nahterhuusi
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
<via Zweeds>
-
▾ Zweeds
nakterhus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
datering: 1543 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: nakterhusglas
etymologie: sedan 1543; efter lågty. nachthus med samma bet.; till natt och hus; jfr näktergal
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Lets
naktouss
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
-
▾ Russisch
naktóuz
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
etymologie: Entlehnt aus ndl. nachthuis bzw. nhd. Nachthaus, s. Meulen 138, Matzenauer 261; VdMeulen: Nachthuis, scheepsterm: huisje of kast waar het kompas in staat en waarin het 's nachts verlicht wordt, t Licht van de keersse int nacht-huys by 't Compas, Linschoten 119. Russ. naktóuz, zie Zee- en Scheepst. 138. In een lijst van scheepsonderdelen in de P. . .. Petra Vel. 1, 237 (a°. 1697-1698) leest men: nachtgois, waaraan door Peter zijn toegevoegd de woorden: gde kompasy stojat (waar de kompassen staan). Men heeft hier met de dialectische Noord-Hollandse uitspraak van ui als oi te doen, zie Boekenoogen xiv. In dezelfde lijst vindt men kro(i)sgouta uit ndl. kruishout (later verbasterd tot krjújsóv, krjúsóv, zie Zee- en Scheepst. 115). Evenzo vindt men in de Morsk. Ust. van 1720 de vormen oitgalder uit ndl. uithaalder (later utgálder') en oitlegger uit ndl. uitlegger (later utlégar'). Ten slotte worde hier nog vermeld russ. toj uit ndl. rwí(anker) en branfdjspojt uit ndl. brandspuit (zie ald. en Zee- en Scheepst. 219-221). Uit VdMeulen: Nachthuis, Een klein huisken, 't geen voor de man te roer staat, zonder ijzer t'zaem gezet, alwaar het eoinpas mitsgaders een lampe ingangen. W. Een hout huisje, om daarin bij nagt het gebruik van het kompas te kunnen genieten, want daarin het ligt bewaard werd, om niet door de wind uitgeblust te werden. YVixscn. Naam voor de kompassen met hunne kasten aan boord. T. Russ.naktóúz,, habitacie. .1. schrijft ook naktous. liet adj. hierbij luidt: naktouznyjj b.v. in: luiktóiiznąja lampa, de lamp in het nachthuis, lampc d'habitaele.
bron: Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1959,VdMeulen 1909)
-
▾ Oekraïens
naktóuz
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Litouws
naktouzas
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
-
▾ Pools
naktuz
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Deens
nathus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
etymologie: OOD: fra ty. nachthaus, -häuschen), holl. nachthuis, Hammerich 45: Nederlands
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Hammerich 1945 Arnesen (OOD, FuT, Arnesen, Hammerich 45)
-
▾ Noors
natthus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: von nd. nachthûs = holl. nachthuisje.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Duits
Nachthaus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
-
▾ nachtmaal
[avondmaal, m.n. in de protestantse kerk]
-
▾ Negerhollands
nachtmaal, nagtmael
[avondeten]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: nachtmaal (old 1776), nagtmael (Hesseling 1905: 250)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 250)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nagmaal
[avondmaal in de protestantse kerk]
<via Afrikaans>
datering: 1833 (1801-1850)
afleidingen en samenstellingen: n. chair, n. huis, n. tent, n. wine
etymologie: Afrikaans nagmaal (Du. nachtmaal), f. nag (Du. nacht) night + maal meal.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED3, DSAE)
-
▾ Papiaments
nagmal
[avondmaal in de protestantse kerk]
etymologie: Protestants papiamentu
bron: (Joubert PN)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
nagtmaal
[heilige communie]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Negerhollands
nachtmaal, nagtmael
[avondeten]
-
▾ nachtmerrie
[angstige droom]
-
▾ Papiaments
nagmèri, nakmèri
[angstige droom]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nagmèri, nakmèri
[angstige droom]
-
▾ nachtrok
[nachtjapon]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
naght roc
[nachtjapon]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
naght roc
[nachtjapon]
-
▾ nachtslang
[slang die 's nachts leeft]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nachtslang
[slang die 's nachts leeft]
datering: 1821 (1801-1850)
etymologie: S. Afr. Du., nacht night + slang snake, serpent.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nachtslang
[slang die 's nachts leeft]
-
▾ nachtwacht
[het waken, wacht houden bij nacht, t.w. als een bepaalde dienst]
-
▾ Negerhollands
nagt-wagt
[het waken, wacht houden bij nacht, t.w. als een bepaalde dienst]
-
▾ Negerhollands
nagt-wagt
[het waken, wacht houden bij nacht, t.w. als een bepaalde dienst]
-
▾ nademaal
[(verouderd) omdat]
-
▾ Negerhollands
nademael
[omdat]
-
▾ Negerhollands
nademael
[omdat]
-
▾ nader
[dichtbij]
-
▾ Negerhollands
nader
[dichtbij]
-
▾ Negerhollands
nader
[dichtbij]
-
▾ naderen
[dichterbij komen]
-
▾ Fries
naderje
[dichterbij komen]
-
▾ Fries
naderje
[dichterbij komen]
-
▾ naderhand
[ondertussen]
-
▾ Deens
efterhånden
[ondertussen]
datering: 1794 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; leenvertaling
etymologie: efter nedertysk na der hand 'herefter, senere, siden' el. ældre tysk nach der Hand
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
efterhånden
[ondertussen]
-
▾ nadorst
[dorst na overmatig acoholgebruik]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nadors
[dorst na overmatig acoholgebruik]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nadors
[dorst na overmatig acoholgebruik]
<via Afrikaans>
-
▾ nafta
[petroleum]
-
▾ Indonesisch
nafta
[petroleum]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Japans
nafuta,naputa
†verouderd
[petroleum]
-
▾ Indonesisch
nafta
[petroleum]
-
▾ nagaan
[nalopen; inspecteren]
-
▾ Fries
neigean
[nalopen; inspecteren]
-
▾ Fries
neigean
[nalopen; inspecteren]
-
▾ nagant(revolver)
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
-
▾ Russisch
nagán
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
datering: 1897 (1851-1900)
etymologie: Benannt nach dem Erfinder, dem belgischen Konstrukteur Naguan, s. Ušakov Wb. 2,320.
bron: Černych 1993 (Vasmer, Cernych)
-
▾ Azeri
nagan
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
<via Russisch>
bron: Chalilov 2007 (Chalilov)
-
▾ Oekraïens
nagán
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Wit-Russisch
nagán
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
bron: Černych 1993 (Cernych)
-
▾ Litouws
naganas
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
etymologie: pagal belgų ginklų konstruktorių brolių Leono (1833-1900) ir Emilio (1830-1902) Naganų (Nagant) pavardę; ginklas, gamintas XIX a. aštuntame dešimtmetyje Belgijoje, nuo 1893 - Rusijoje, o antrosios Žečpospolitos laikais - Lenkijoje; prieš antrąjį pasaulinį karą vartotas daugelyje šalių
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Pools
nagant
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
nagán
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
-
▾ nageboorte
[placenta]
-
▾ Fries
neigeboarte
[placenta]
-
▾ Fries
neigeboarte
[placenta]
-
▾ nagedachtenis
[het voortleven van iemand in de gedachten van anderen]
-
▾ Fries
neigedachtenis
[het voortleven van iemand in de gedachten van anderen]
-
▾ Fries
neigedachtenis
[het voortleven van iemand in de gedachten van anderen]
-
▾ nagel
[spijker]
-
▾ Frans
nable
[stop om het gat in een sloep te dichten; gat in de sloep]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
afleidingen en samenstellingen: FEW: tapon de nable 1842, bouchon de nable 1923
etymologie: GR: altér. du néerl. nagel «cheville».PR 1993 (niet in 1990): 1820; du néerl. nagel `cheville'.FEW: Eine entlehnung aus nhd. nagel kommt bei diesem marineterminus nicht in frage. Vielmehr ist das fr. wort aus ndl. nagel entlehnt, mit dem man im schiffsbau die langen holznägel bezeichnet. Vgl. noch *GORDNAGEL.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Robert 2005 Walter 1991 Wartburg 1928 (GRobert, Valkhoff, Walter 2, Larousse, PRobert, FEW)
-
▾ Soendanees
nagĕl
[spijker; drevel]
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Azeri
nagel
[houten pin]
<via Russisch>
bron: Chalilov 2007 (Chalilov)
-
▾ Russisch
nágel'
[houten pin, i.h.b. bij de scheepsbouw]
datering: 1720 (1701-1750)
etymologie: Aus ndl. nagel dass., s. Meulen 138 ff. VdMeulen:Nagel als scheepsterm gebezigd voor de houten of ook wel ijzeren pinnen die op schepen in gebruik zijn. Russ. nagel', zie Zee- en Scheepst. 138. Het woord wordt ook bij schrijnwerkers of meubelmakers aangetroffen, zie Dal' 2, 1023: . stoljary zovut tak derevjannye gvozdi, na kleju (ook meubelmakers noemen zo houten pinnen, die zij lijmen). Ušakov 2, 320 definieert: bolšoj derevjannyj gvozd', upotr. v postrojkach i preimušc. v derevjannom sudostroenii (grote houten nagel, gebezigd in gebouwen en vooral in de houten scheepsbouw). Voor de 18de eeuw (a°. 1779) vindt men nagel' of nágil met de plur. nágolja gebruikelijk in Brjansk (Tichanov 60) voor een: derevjannyj gvozd' (houten pin of nagel). Als scheepsterm komt het woord reeds in Peters tijd voor, zie Morsk. Ust. 438 van 1720 (Smirnov 202): net li v karable teci kakoi ot nezabitých nagelei ili gvozdei (of er in het schip niet enig lek is vanwege niet goed ingeslagen nagels of pinnen). Men heeft hier met ndl. nagel te doen en niet met hd. nagel zoals Ušakov meent. Voor de plur. nagol'ja vgl. de plur. špigol'ja, špigor'ja van ëpigol', špigor' uit ndl. spijker (Zee- en Scheepst. 191). Uit VdMeulen 1909: Nagel. Een nagel betekend te scheep en bij de scheepstimmerlieden houte of ijsere pinnetjes. WINSCII. , vgl. W. biz. 71 onder de dellen waaruit een schip is samengesteld: van de houts. . . van de nagels. . . . van de spijkers. Uitvoerig beschrijft T. op treknagel de hier bedoelde nagels: om de huidplanken van een schip aan het inhout te bevestigen, worden beneden de lastlijn behalve bou¬ten en spijkers ook treknagels gebruikt; deze houten nagels doen de dienst van bouten en zijn zeer sterk en doelmatig, mits de voortdurende onderdompeling alle uit- en losdrooging belet: boven water zijn zij dus onbruikbaar, enz. Russ. nagel', gournable. Ook de nagel van een blok, de as waarom de schijf draait (z. P. M. blz. 80 en vgl. W. biz. 282 onder het looze blokwerk: 60 loze nagels ... 2 nagels tot de gijnblox.) heet Russ. nágel'', essieu de poulie.
bron: Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Oekraïens
nágel'
[houten pin, i.h.b. bij de scheepsbouw]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Pools
nagiel
[spijker]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Litouws
nagla
[spijker]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: zapoż. z niem. Nagel m.
bron: Smoczyński 2007 (W. Smoczyński)
-
▾ Sranantongo
nagri, nangra
[spijker]
bron: Blanker 2005 (Woordenlijst S-N, Prisma S-N 2005)
-
▾ Sarnami
nakkhun
[spijker]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Frans
nable
[stop om het gat in een sloep te dichten; gat in de sloep]
-
▾ nagel
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
-
▾ Negerhollands
nagǝl
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
-
▾ Aucaans
nangaa
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 131)
-
▾ Berbice-Nederlands
nanggli
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:645)
-
▾ Sranantongo
nangra
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
-
▾ Negerhollands
nagǝl
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
-
▾ nagel, nageltje
[specerij, kruidnagel]
-
▾ Fins
neilikka
[specerij, kruidnagel]
<via Zweeds>
datering: 1550 (1501-1550)
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (KH, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Zweeds
nejlika
[kruidnagel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. näghlika; av lågty. negelken 'kryddnejlika'; till nagel i bet. 'spik' (efter kryddnejlikans utseende)
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
neilikka
[specerij, kruidnagel]
<via Zweeds>
-
▾ nagelbloem
[anjer, zo genoemd vanwege de kruidnagelachtige geur]
-
▾ Zweeds
nejlika
[anjer]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: nejlik(e)art, nejlik(e)doft, borstnejlika, sandnejlika, ängsnejlika, nejlikväxt, gräsnejlika
etymologie: före 1520; fornsv. näghlika; av lågty. negelken 'kryddnejlika'; till nagel i bet. 'spik' (efter kryddnejlikans utseende)
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
nejlika
[anjer]
-
▾ nagelen
[spijkeren]
-
▾ Sranantongo
nagri
[spijkeren]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Sranantongo
nagri
[spijkeren]
-
▾ nageltakken
[hyacint, sering]
-
▾ Duits
Nageltacken, Negeltacken
(dialect)
[sering (in bloei)]
etymologie: Die Art der Pluralbildung (sonst meist Täcker) weist aufs NL.: auch die Umlautlose Form des ersten Gliedes ist dort auffällig (…)
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Duits
Nageltacken, Negeltacken
(dialect)
[sering (in bloei)]
-
▾ naïef
[argeloos, onnozel]
-
▾ Indonesisch
naif
[argeloos, onnozel]
afleidingen en samenstellingen: naifnya = door een ongelukkig toeval; kenaifan = naïveteit
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
naif
[argeloos, onnozel]
-
▾ nakaarten
[terugkomen op een zaak die reeds haar beslag heeft gekregen]
-
▾ Fries
neikaarte
[terugkomen op een zaak die reeds haar beslag heeft gekregen]
-
▾ Fries
neikaarte
[terugkomen op een zaak die reeds haar beslag heeft gekregen]
-
▾ nakoming
[het nakomen of nagekomen-worden]
-
▾ Fries
neikomming
[het nakomen of nagekomen-worden]
-
▾ Fries
neikomming
[het nakomen of nagekomen-worden]
-
▾ nalatenschap
[erfenisboedel]
-
▾ Fries
neilittenskip
[erfenisboedel]
-
▾ Fries
neilittenskip
[erfenisboedel]
-
▾ naloop
[(in de suikerraffinaderij) laatste, zuiverste siroop die uit suiker loopt]
-
▾ namaak
[wat nagemaakt of nagebootst is]
-
▾ Fries
neimaak
[wat nagemaakt of nagebootst is]
-
▾ Fries
neimaak
[wat nagemaakt of nagebootst is]
-
▾ namaaksel
[iets dat nagemaakt is]
-
▾ Fries
neimaaksel
[iets dat nagemaakt is]
-
▾ Fries
neimaaksel
[iets dat nagemaakt is]
-
▾ namelijk
[met name]
-
▾ Negerhollands
naamlik, naemlik
[met name]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: naamlik (old 1776), naemlik (Hesseling 1905: 243)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 243)
-
▾ Fries
namelik
[met name]
-
▾ Zweeds
nämligen
[met name]
datering: 1527 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1527; av lågty. nemlik(en) 'benämnd; i synnerhet; nämligen', till name 'namn'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
navnlig
[met name]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; leenvertaling
etymologie: efter nedertysk namelike afl. af name 'navn'; egl. samme ord som nemlig
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
nemlig
[met name, immers]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk nemlîk, nemelîken, namelîken 'især' afl. af name 'navn' (jf. navn); egl. 'ved navn'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
nemlig
[met name, en wel, te weten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, eg 'nevnt ved navn'; FuT: von mnd. nemlîk(en) neben namelîk(en), 'mit namen genannt, besonders, nämlich' (holl. namelijk).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Negerhollands
naamlik, naemlik
[met name]
-
▾ Naomi
[eigennaam]
-
▾ Kupang-Maleis
Omi
[eigennaam]
bron: Jacob 2003 (J&G)
-
▾ Kupang-Maleis
Omi
[eigennaam]
-
▾ nar
[zot]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1432-1468;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
aar (mv.)
(dialect)
[dwaze ideeën, grillen]
etymologie: Nar (ndl.) 'narr'. Entlehnung mit deglutination des n- durch verwechslung mit dem unbestimmten artikel.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Zweeds
narr
[zot]
datering: 1564 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: narrdräkt, narrstav, hovnarr
etymologie: sedan 1564; 1528 i urspr. bet.; av ty. Narr, lågty. narre med samma bet.; av okänt urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
narri
[zot]
<via Zweeds>
etymologie: Bentlin: of Nederduits
bron: Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Frans
aar (mv.)
(dialect)
[dwaze ideeën, grillen]
-
▾ narcis
[sierplant]
-
▾ Indonesisch
narsis
[sierplant]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
narsis
[sierplant]
-
▾ narcose
[verdoving]
-
▾ Indonesisch
narkose
[verdoving]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
narkose
[verdoving]
-
▾ narcotica
[bedwelmende middelen]
-
▾ Indonesisch
narkotik(a)
[bedwelmende middelen]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
narkotik(a)
[bedwelmende middelen]
-
▾ narcotine
[slaapwekkend middel]
-
▾ Japans
narukochine
†verouderd
[slaapwekkend middel]
-
▾ Japans
narukochine
†verouderd
[slaapwekkend middel]
-
▾ naricht
[(verouderd) bericht, mededeling]
-
▾ Deens
efterretning
[bericht, mededeling]
datering: 1767 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; leenvertaling
etymologie: dannet til rette sig efter efter nedertysk narichtinge
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Negerhollands
naricht
[bericht, mededeling]
-
▾ Deens
efterretning
[bericht, mededeling]
-
▾ narigheid
[naarheid, misère]
-
▾ Fries
narichheid
[naarheid, misère]
-
▾ Fries
narichheid
[naarheid, misère]
-
▾ narwal
[walvisachtige]
-
▾ Lets
narvalis
[walvisachtige]
-
▾ Esperanto
narvalo
[walvisachtige]
<via Engels>
etymologie: Geleend via Eng narwhal. Volgens Cherp te herleiden tot Oud-Noors. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Engels
narwhal
[arctische tandwalvis]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
etymologie: - Du. narwal - Da. narhval (whence also G. narwal, F. narval); the second el.is WHALE. The relation to synon. ON. náhvalr is obscure; the latter appears to be f. nár 'corpse', and the allusion is supposed to be to the colour of the animal's skin.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Lets
narvalis
[walvisachtige]
-
▾ nasaal
[neus-]
-
▾ Indonesisch
nasal
[neus-]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nasal
[neus-]
-
▾ nasi goreng
[in olie gebakken rijst met fijn gesneden vlees, uien, Spaanse peper en eierstruif]
-
▾ Papiaments
nasigóren
[in olie gebakken rijst met fijn gesneden vlees, uien, Spaanse peper en eierstruif]
afleidingen en samenstellingen: yerba di nasigóren (taugé)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nasigóren
[in olie gebakken rijst met fijn gesneden vlees, uien, Spaanse peper en eierstruif]
-
▾ naslaan
[neerslaan]
-
▾ Negerhollands
slaa na
[neerslaan]
-
▾ Negerhollands
slaa na
[neerslaan]
-
▾ nastoot
[laatste beurt van het spel, tegenstoot]
-
▾ Fries
neistoat
[laatste beurt van het spel, tegenstoot]
-
▾ Fries
neistoat
[laatste beurt van het spel, tegenstoot]
-
▾ nat
[vloeibaar, vochtig]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
nat
[vloeibaar]
-
▾ Berbice-Nederlands
nati
[vloeibaar, vochtig]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:645)
-
▾ Sranantongo
nati, natnati
[vloeibaar, vochtig; kleverig]
datering: 1783 (1751-1800)
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N,Schu, Fo, SR)
-
▾ Negerhollands
nat
[vloeibaar]
-
▾ nataliteit
[geboortecijfer]
-
▾ Indonesisch
natalitas
[geboortecijfer]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
natalitas
[geboortecijfer]
-
▾ natie
[volk]
-
▾ Fries
naasje
[volk]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Indonesisch
nasi
[volk]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
natie, naschie, naśi
[volk]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: natie, naschie (old 1776), naśi (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Fries
naasje
[volk]
-
▾ nationaal
[volks-, staats-]
-
▾ Indonesisch
nasional
[volks-, staats-]
afleidingen en samenstellingen: kenasionalan = nationaliteit; nationalisme; anasional = niet nationaal
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Madoerees
nasiyōnal
[volks-, staats-]
-
▾ Jakartaans-Maleis
sional
[volks-, staats-]
afleidingen en samenstellingen: pakéan sional = natioanale kleding
etymologie: pakèan = kleding
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Indonesisch
nasional
[volks-, staats-]
-
▾ nationalisatie
[het nationaliseren]
-
▾ Indonesisch
nasionalisasi
[het nationaliseren]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nasionalisasi
[het nationaliseren]
-
▾ nationaliseren
[tot eigendom van de staat maken]
-
▾ Indonesisch
nasionalisir
[tot eigendom van de staat maken]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nasionalisir
[tot eigendom van de staat maken]
-
▾ nationalist
[persoon die (overdreven) nationaal gezind is]
-
▾ Indonesisch
nasionalis
[persoon die (overdreven) nationaal gezind is]
afleidingen en samenstellingen: nasionalistis = nationalistisch; nasionalisme = nationalisme
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nasionalis
[persoon die (overdreven) nationaal gezind is]
-
▾ natrekken
[controleren]
-
▾ Fries
neilûke
[controleren]
-
▾ Fries
neilûke
[controleren]
-
▾ natrium
[chemisch element]
-
▾ Japans
natoryūmu
[chemisch element]
bron: Vos 1963 (Vos 1963)
-
▾ Indonesisch
natrium
[chemisch element]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Japans
natoryūmu
[chemisch element]
-
▾ natten
[natmaken, bevochtigen]
-
▾ Negerhollands
nat
[natmaken, bevochtigen]
-
▾ Fins
natata
[natmaken van zeil of dek bij warm weer en windstilte]
<via Zweeds>
-
▾ Noors
nate
[natmaken, scheepsdek of scheepswand bevochtigen om scheuren tegen te gaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: av nat (lty); NROi: das germ. *natjan 'benetzen' ist abgeleitet von adj. *nata nass, as. holl. nat
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (BO; FuT; NROi)
-
▾ Sranantongo
nati, natnati
[natmaken]
-
▾ Zweeds
natta
[scheepsdek of zeil natmaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: SAOB; jfr d. natte; av holl. o. nt. natten (t. nässen), avledn. av holl. o. nt. nat (t. nass), våt
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
natte
[natmaken, scheepsdek af laten koelen door het nat te maken, zeilen sterker maken door ze nat te maken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Fremmedordbog: holl. natten, af nat våd. OOD: fra holl. fris. nt. natten, jf. ty. nässen; af holl. (osv.) nat, vaad
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, Fremmed2, OOD)
-
▾ Negerhollands
nat
[natmaken, bevochtigen]
-
▾ naturaliseren
[opnemen als staatsburger]
-
▾ Indonesisch
naturalisir
[opnemen als staatsburger]
-
▾ Indonesisch
naturalisir
[opnemen als staatsburger]
-
▾ naturalisme
[kunststroming]
-
▾ Indonesisch
naturalisme
[kunststroming]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
naturalisme
[kunststroming]
-
▾ naturel
[natuurlijk]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1580;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
natoerel
[natuurlijk]
-
▾ Indonesisch
naturél
[in zijn natuurlijke kleur of vorm]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
natoerel
[natuurlijk]
-
▾ natuur
[aangeboren neiging]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1201-1225;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
natīr
[sperma]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Indonesisch
natur
[aangeboren neiging]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
natuur
[eigenschap, aangeboren neiging]
-
▾ Duits
Natüür
(dialect)
[aangeboren neiging]
etymologie: Im westl. Ostfrsl. noch häufig gebraucht, aber z.B. nicht in der Norder Gegend. Die üü-Aussprache ist nl.; vgl. die Anm. zu Manüfaktüür.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Ambons-Maleis
natīr
[sperma]
-
▾ natuurgetrouw
[overeenkomend met, precies lijkend op de werkelijkheid]
-
▾ Fries
natuergetrou
[overeenkomend met, precies lijkend op de werkelijkheid]
-
▾ Fries
natuergetrou
[overeenkomend met, precies lijkend op de werkelijkheid]
-
▾ natuurlijk
[uiteraard; zoals in de natuur]
-
▾ Javindo
natierlek, tierlek
[uiteraard]
-
▾ Indonesisch
natirlek
†verouderd
[uiteraard]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
natirlek
[uiteraard]
bron: Kähler 1966 (HANS)
-
▾ Petjoh
natuurlijk, natierl'k
[uiteraard]
bron: Loen 1994 (Loen)
-
▾ Negerhollands
natuurlik, natierlig
[uiteraard; zoals in de natuur]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: old 1776: onnatuurlijk = no natuurlik
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 223)
-
▾ Javindo
natierlek, tierlek
[uiteraard]
-
▾ nautisch
[scheepvaart-]
-
▾ Indonesisch
nautis
[scheepvaart-]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nautis
[scheepvaart-]
-
▾ nauw
[niet wijd, krap; zuinig; scherp, stipt]
-
▾ Negerhollands
nauw, nou, nau
[smal]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: nauw (Magens 1770, old 1776), nou (djdj 1926), nau (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Deens
nav
[nauwe zeestraat, in de uitdrukking: "komme i nav", "in het nauw brengen"]
etymologie: fra nt. nau, holl. nauw, substantivering af nt. nau, holl. nauw, snæver; sa. ord som ty. genau; jf. benove, nøje
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Sranantongo
naw
[niet wijd]
-
▾ Frans
nawe
(dialect)
[lui, krap, het noodzakelijke doend]
afleidingen en samenstellingen: pèzer naw 'zeer nauwkeurig wegen ? ('peser trop juste')'; naw'rèye 'lui'; etc.
etymologie: Dass es sich um eine entlehnung aus ndl. nauw handelt, hat schon Sigart gesehen. Die bed. führt über 'wer knapp das nötige verrichtet' zu 'faulenzer'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Zweeds
noga
[nauwkeurig, precies, zorgvuldig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. nogha 'noga; nogräknad'; ombildn. av lågty. nuowe 'trång; knapp; noga'; jfr njugg
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
nou
†verouderd
[niet wijd, smal]
<via Negerhollands>
-
▾ Deens
nøje
[precies]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk nouwe 'smal, nøje'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
nøye
[nabij, intiem; grondig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty nouwe 'smal, nøye'' ; FuT: von mnd. nouwe, adj. 'eng, schmal, knapp, genau, fein', adv. 'knapp, kaum' (holl. nauw)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Negerhollands
nauw, nou, nau
[smal]
-
▾ nauwkeurig
[met zorg en aandacht te werk gaand]
-
▾ Fries
naukeurich
[met zorg en aandacht te werk gaand]
-
▾ Duits
naukörich, naukerig
(dialect)
[kieskeurig, precies]
etymologie: Das Wort wird nur von älteren Leuten im Reiderl., Krh. und auf Borkum gebraucht. Früher auch im Bremischen bekannt; sie BrWb. 3, 225: naukeurig. VBrWb: ist auch holl. Schlüter: Anholt
bron: Foerste 1938 (Foerste, VBrWb, Schlüter)
-
▾ Fries
naukeurich
[met zorg en aandacht te werk gaand]
-
▾ navenant
[bijwoord van modaliteit: overeenkomstig]
-
▾ Duits
novenant, no Fernant, no 't Fernant
(dialect)
[bijwoord van modaliteit: overeenkomstig; naar believen]
etymologie: RhWB: zu ndl. navenant, Schlüter: In Anholt und im Bocholter Grenzgebiet, in Gemenkrückling ausst. Sonst nur in Aachen und Geldern festzustellen.
bron: RhWB 1928-1971 Schlüter 1952 (RhWB, Schlüter)
-
▾ Duits
novenant, no Fernant, no 't Fernant
(dialect)
[bijwoord van modaliteit: overeenkomstig; naar believen]
-
▾ navigatie
[scheepvaart]
-
▾ Indonesisch
navigasi
[scheepvaart]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
navigasi
[scheepvaart]
-
▾ navolging
[de daad van iemand te volgen, bijv. als aanhanger van zijn leer, zijn denkbeelden]
-
▾ Negerhollands
naevolging
[de daad van iemand te volgen, bijv. als aanhanger van zijn leer, zijn denkbeelden]
-
▾ Negerhollands
naevolging
[de daad van iemand te volgen, bijv. als aanhanger van zijn leer, zijn denkbeelden]
-
▾ nazaat
[nakomeling]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1425-1430;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
neisaat
[nakomeling]
-
▾ Fries
neisaat
[nakomeling]
-
▾ nazi
[nationaal-socialist]
-
▾ Indonesisch
Nazi
[nationaal-socialist]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
Nazi
[nationaal-socialist]
-
▾ neb
[snavel; bek van een schrijfveer]
-
▾ Zweeds
näbb
[snavel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: näbbknöl, undernäbb, övernäbb, näbbmus, näbbstövlar
etymologie: före 1520; fornsv. näb(ber); trol. av lågty. nebbe med samma bet.; samma ord som fornsv. näf, sv. dial. näv 'näbb; snabel; nos; mun'; jfr nabb, näva
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
nib
[snavel; penpunt; uitsteeksel; disselboom; nop of verdikking in wol of zijde]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
etymologie: prob. - MDu. nib of MLG. nibbe, var. of nebbe beak, NEB
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Zweeds
näbb
[snavel]
-
▾ necrofilie
[seksuele begeerte naar lijken]
-
▾ Indonesisch
nékrofili
[seksuele begeerte naar lijken]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nékrofili
[seksuele begeerte naar lijken]
-
▾ necrologie
[lijkrede]
-
▾ Indonesisch
nékrologi
[lijkrede]
-
▾ Indonesisch
nékrologi
[lijkrede]
-
▾ necromantie
[dodenbezwering]
-
▾ Indonesisch
nékromansi
[dodenbezwering]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nékromansi
[dodenbezwering]
-
▾ necropolis
[dodenstad]
-
▾ Indonesisch
nékropolis
[dodenstad]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nékropolis
[dodenstad]
-
▾ necrose
[weefselversterving]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1904-1905;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
nékrose
[weefselversterving]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nékrose
[weefselversterving]
-
▾ nectar
[godendrank]
-
▾ Indonesisch
néktar
[godendrank]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néktar
[godendrank]
-
▾ neder, neer
[bijwoord van richting: naar beneden]
-
▾ Negerhollands
neer, nē
[naar beneden, naar omlaag]
-
▾ Negerhollands
neer, nē
[naar beneden, naar omlaag]
-
▾ Nederduits
[taal van Noord-Duitsland, gesproken in het gebied aan de benedenloop van de grote rivieren (Rijn, Ems, Weser, Elbe); (verouderd) Nederlands]
-
▾ Noors
nedertysk
[taal van Noord-Duitsland]
bron: Arnesen (Arnesen: Betegnelsen er først funnet i en mnl (hollandsk) bønnebok fra 1457.)
-
▾ Deens
nedertysk
[taal van Noord-Duitsland]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: Arnesen: Betegnelsen er først funnet i en mnl (hollandsk) bønnebok fra 1457., PNOE: tysk Niederdeutsch
bron: Becker-Christensen 2005 Arnesen (Arnesen, PNOE)
-
▾ Duits
Niederdeutsch
[taal van Noord-Duitsland]
bron: Sijs 2005a (Van der Sijs 2005)
-
▾ Noors
nedertysk
[taal van Noord-Duitsland]
-
▾ nederig
[ootmoedig]
-
▾ Fries
nederich
[ootmoedig]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Negerhollands
nederig, nedrig
[ootmoedig]
-
▾ Deens
nedrig
[ootmoedig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk nedderich 'lav' afl. af nedder 'ned'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
nedrig
[laaghartig, ergerlijk]
datering: 1745 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1745; av lågty. nedderig, ty. niedrig med samma bet.; till ned
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
nedrig
[laag-bij-de-gronds, gemeen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra lty, eg. 'lav'; FuT: in ält. dän. auch in eigentlicher bedeutung 'niedrig' sowie in der bedeutung 'demütig'; jetzt nur von der denk- und handlungsweise, aus mnd. nedderich , 'niedfrig' (holl. nederig)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Fries
nederich
[ootmoedig]
-
▾ nederigheid
[hoedanigheid van laag gelegen te zijn]
-
▾ Negerhollands
nedrigheit
[hoedanigheid van laag gelegen te zijn]
-
▾ Negerhollands
nedrigheit
[hoedanigheid van laag gelegen te zijn]
-
▾ Nederland
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Arabisch (MSA)
al 'arāḍī al-munkhafiḍa
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Iers
An Ísiltír
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Bretons
Izelvroioù
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Grieks
Katō Chōres /kato chores/
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Soendanees
Nedĕrlan
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Indonesisch
Néderlan
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Deens
Nederland
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden, (verouderd) laagliggend land]
afleidingen en samenstellingen: Nederlanderne (de Lage Landen)
etymologie: efter nedertysk namelike afl. af name 'navn'; egl. samme ord som nemlig. OOD: ra ty. niederland, holl. nederland
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Noors
Nederland
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Esperanto
Nederlando
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
datering: 1909 (1901-1950)
afleidingen en samenstellingen: nederlanda ‘Nederlands’, nederlandano ‘Nederlander’
etymologie: Rechtstreeks overgenomen uit Nl met steun van Du Niederlande en Eng Netherlands. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp. In de vroegste periode van het Esperanto sprak men over Holando ‘Holland’
bron: Waringhien 2002 (War)
-
▾ Aucaans
Nedilanti
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 58)
-
▾ Frans
Pays-Bas
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
status: leenvertaling
etymologie: PR achterin. Voor Nederland gebruikt het Frans ofwel Hollande, ofwel Pays-Bas. De bn. zijn hollandais en néerlandais
bron: Robert 1993 (PRobert)
-
▾ Welsh
Yr Iseldiroedd
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
status: leenvertaling
afleidingen en samenstellingen: Daarvan afgeleid 'Iseldirwr', Nederlander en 'Iseldirwraig', Nederlandse, 'Iseldiraidd', Nederlands en 'Iseldireg', Nederlands (taal)
bron: pc (pc (Ron Chin))
-
▾ Arabisch (MSA)
al 'arāḍī al-munkhafiḍa
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Nederlander
[persoon uit Nederland]
-
▾ Javaans
kumlanda
[als een Nederlander, Europeaan]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Deens
nederlænder
[persoon of ding uit Nederland; Hollander of Belg]
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Noors
nederlender, nederlending
[(hist.) persoon uit de Nederlanden; (nu) persoon uit Nederland]
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Engels
Netherlander
[inwoner van Nederland of de Nederlanden]
datering: 1610 (1601-1650)
etymologie: ad. Du. Nederlander (G. Niederländer), f. Nederland: see -er1.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Javaans
kumlanda
[als een Nederlander, Europeaan]
-
▾ Nederlands
[(taal) van Nederland]
-
▾ Javaans
Landa, Landi; Welanda, Welandi
[Nederlands; Europees; Europeaan]
afleidingen en samenstellingen: mlandani (mlandèni Hoogjavaans)=als een Europeaan doen; mlandakaké=verhollandsen, in het Nederlands vertalen
etymologie: Landa (Landi Hoogjavaans), Welanda (Welandi HJ)
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Italiaans
ne(d)erlandese
[met Nederland te maken hebbend; Nederlandse taal]
bron: Zingarelli 1999 (Zingarelli)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
Nederlands
[taal van Nederland]
<via Afrikaans>
datering: 1926 (1901-1950)
etymologie: Afrikaans, ad. Du. Nederlandsch.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Deens
nederlandsk
[met Nederland te maken hebbend; Nederlandse taal; Nederlands of Vlaams doek]
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 (Fremmedordbog, PNOE, OOD)
-
▾ Noors
nederlandsk
[met Nederland te maken hebbend; Nederlandse taal]
-
▾ Frans
néerlandais
[uit Nederland; Nederlandse taal]
datering: 1826 (1801-1850)
afleidingen en samenstellingen: néerlandophone
etymologie: PR: de Néerlande, forme fr. de Nederland (Pays-Bas)
bron: Robert 1993 (PRobert)
-
▾ Engels
Netherlandish
[uit of van Nederland; taal van Nederland]
datering: 1593 (1551-1600)
etymologie: ad. Du. Nederlandsch, (G. Niederlèndisch), or f. Netherland + -ish1.
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Javaans
Landa, Landi; Welanda, Welandi
[Nederlands; Europees; Europeaan]
-
▾ Nederlands-Indië
[naam voor Indonesië toen het onderdeel vormde van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Soendanees
Nedĕrlan-Hindia
[Indonesië]
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Boeginees
Niderælânda-Îndiya
[Indonesië]
bron: Matthes 1874 (mat)
-
▾ Soendanees
Nedĕrlan-Hindia
[Indonesië]
-
▾ nederzetting
[bewoonde plaats]
-
▾ Fries
nedersetting
[bewoonde plaats]
-
▾ Fries
nedersetting
[bewoonde plaats]
-
▾ nee(n)
[uitroep ter ontkenning]
-
▾ Sranantongo
ènèn, ne
[uitroep ter ontkenning]
bron: Blanker 2005 (Prisma S-N 2005)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nee
[uitroep ter ontkenning]
<via Afrikaans>
datering: 1888 (1851-1900)
etymologie: Afk. (Niet in algemeen gebruik).
-
▾ Negerhollands
neen, nēn
[uitroep ter ontkenning]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: neen (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), nēn (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
nen
†verouderd
[uitroep ter ontkenning]
<via Negerhollands>
-
▾ Berbice-Nederlands
nene
[ontkenning]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:646)
-
▾ Sranantongo
ènèn, ne
[uitroep ter ontkenning]
-
▾ neef
[zoon van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Fries
neef
[zoon van broer, zus, oom of tante]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
neef
[zoon van broer, zus, oom of tante; aanspreektitel]
<via Afrikaans>
datering: 1838 (1801-1850)
etymologie: < South African Dutch, Dutch neef cousin, nephew (see NEVE n.1).
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Papiaments
neefie
†verouderd
[zoon van broer of zus]
-
▾ Chinees-Maleis
nèf, nèp
[zoon van broer, zus, oom of tante]
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
neif
[zoon van broer, zus, oom of tante]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Sranantongo
neifo
[zoon van broer, zus, oom of tante]
bron: Blanker 2005 (Prisma S-N 2005)
-
▾ Fries
neef
[zoon van broer, zus, oom of tante]
-
▾ neer
[tegenstroom]
-
▾ Duits
Neer
(dialect)
[stroming of wervelstroom voor de sluis]
bron: Beckmann 1969 (Beckmann)
-
▾ Duits
Neer
(dialect)
[stroming of wervelstroom voor de sluis]
-
▾ neergooien
[naar beneden, op de grond gooien]
-
▾ Negerhollands
gooi neer
[naar beneden, op de grond gooien]
-
▾ Negerhollands
gooi neer
[naar beneden, op de grond gooien]
-
▾ neerhalen
[naar beneden halen]
-
▾ Fries
delhelje
[naar beneden halen]
-
▾ Fries
delhelje
[naar beneden halen]
-
▾ neerhaler
[touw om een zeil naar beneden te halen]
-
▾ Frans
hale-bas, halebas
[touw om een zeil naar beneden te halen]
datering: 1721 (1701-1750)
etymologie: GR: de haler, et bas.; V: vertaling van Ned.
bron: Robert 2005 Valkhoff 1949 (GRobert, Valkhoff)
-
▾ Deens
nedhaler
[touw om een zeil naar beneden te halen]
etymologie: OOD geen etymologie, alleen betekenis: Ned-haler, en. [-ˌha?lər] flt. -e. tov, v. hj. af hvilket et sejl (især: et stagsejl) hales ned (jf. I. Fald 6.4). SøLex.(1808). Gaardinger, Givtove og Nedhalere. KnudAnd.H.63. hertil bl. a. Nedhaler-blok (Larsen.), -gods (KuskJens. Søm.160).
bron: Stefan (Stefan p.c.)
-
▾ Russisch
nirál, nerál
[touw om een zeil naar beneden te halen]
etymologie: Aus ndl. neerhaler 'Niederholer', s. Meulen 139, Matzenauer 263. uit VdMeulen 1909: Neerhaler. Lopend touwwerk waarmede een stagzeil wordt neergehaald T., vgl. P.M. blz. 377. Russ. nirál, calebas, halebas; 1). geeft ook den vorm nerál. De neerhalers heten naar hun zeilen, b.v. -siagz'eilneerhaler, Russ. stakselnlral; fokkestagzeilneer¬haler , Russ. fokstakselniral; kluiver neerhaler, Russ. klivcrniral'; bocenkluiver neerhaler (thans: buitenkluiverneerhaler), Russ. bomkll-verniral, enz.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer,VdMeulen 1909)
-
▾ Frans
hale-bas, halebas
[touw om een zeil naar beneden te halen]
-
▾ neerleggen
[op iets leggen of plaatsen]
-
▾ Negerhollands
lee neër, lee neer
[op iets leggen of plaatsen]
-
▾ Negerhollands
lee neër, lee neer
[op iets leggen of plaatsen]
-
▾ neerslaan
[naar beneden slaan, iemand slaan zodat hij valt]
-
▾ Negerhollands
slaa neer
[naar beneden slaan, iemand slaan zodat hij valt]
-
▾ Negerhollands
slaa neer
[naar beneden slaan, iemand slaan zodat hij valt]
-
▾ neerslachtig
[bedroefd]
-
▾ neerstoten
[iets of iemand met een stoot naar beneden doen vallen]
-
▾ Negerhollands
stoot neer
[iets of iemand met een stoot naar beneden doen vallen]
-
▾ Negerhollands
stoot neer
[iets of iemand met een stoot naar beneden doen vallen]
-
▾ neertrappen
[door trappen omlaag doen gaan, aftrappen]
-
▾ Negerhollands
trap neer
[door trappen omlaag doen gaan, aftrappen]
-
▾ Negerhollands
trap neer
[door trappen omlaag doen gaan, aftrappen]
-
▾ neervallen
[naar beneden vallen, op de grond vallen, neerknielen]
-
▾ Negerhollands
val neer
[naar beneden vallen, op de grond vallen, neerknielen]
-
▾ Negerhollands
val neer
[naar beneden vallen, op de grond vallen, neerknielen]
-
▾ neerzakken
[naar beneden zakken, zich laten glijden]
-
▾ Negerhollands
sak neer
[naar beneden zakken, zich laten glijden]
-
▾ Negerhollands
sak neer
[naar beneden zakken, zich laten glijden]
-
▾ neerzetten
[plaatsen]
-
▾ Negerhollands
set neer, sit neer
[plaatsen, zitten, neerzitten]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: set neer (old 1776), sit neer (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
set neer, sit neer
[plaatsen, zitten, neerzitten]
-
▾ negatie
[ontkenning]
-
▾ Indonesisch
négasi
[ontkenning]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
négasi
[ontkenning]
-
▾ negatief
[ontkennend]
-
▾ Menadonees
négatif
[niet positief, iets dat niet goed is]
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Papiaments
negatif
[ontkennend]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
négatif, négatip; (Bahasa Prokem) negokat
[ontkennend, verwerpend, weigerend]
afleidingen en samenstellingen: négativisme = negativisme
bron: Rahardja 1989 Stevens 2004 (S&S-T2004; RCL1989)
-
▾ Japans
shōkyoku
[negatief (fig.), oorspr. negatieve pool, lett. afnemende pool]
-
▾ Chinees
xiaoji
[oorspr. negatieve pool, lett. afnemende pool, nu: negatief (fig.)]
<via Japans>
-
▾ Menadonees
négatif
[niet positief, iets dat niet goed is]
-
▾ negatief
[lichtbeeld waarin licht en donker omgedraaid zijn]
-
▾ Papiaments
negatif
[lichtbeeld waarin licht en donker omgedraaid zijn]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
négatif, négatip
[lichtbeeld waarin licht en donker omgedraaid zijn]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Papiaments
negatif
[lichtbeeld waarin licht en donker omgedraaid zijn]
-
▾ negen
[telwoord]
-
▾ Skepi-Nederlands
negen
[telwoord]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Negerhollands
negen, negon, neegen
[telwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: negen (old 1776), negon (Roberston 1989), neegen (Magens 1770, Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, Robertson 1989)
-
▾ Berbice-Nederlands
negn
[telwoord]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:645)
-
▾ Sranantongo
neigi (ouder: neigien), negen
[telwoord]
datering: 1855 (1851-1900)
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo, SR)
-
▾ Saramakkaans
neígi, neni
[telwoord]
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Aucaans
neigin
[telwoord]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 32)
-
▾ Skepi-Nederlands
negen
[telwoord]
-
▾ negende
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
ne(e)gende
[rangtelwoord]
-
▾ Sranantongo
negende
[rangtelwoord]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
ne(e)gende
[rangtelwoord]
-
▾ negendoder
[grauwe klauwier]
-
▾ negenmannetje
[(verouderd) kleine zilveren munt]
-
▾ Frans
negenmanneken
†verouderd
(dialect)
[klein zilveren muntstuk, geslagen onder Marie de Bourgogne en Philippe (1499-1556)]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
etymologie: Negenmannekijn (mndl.) 'silbermünze'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
negenmanneken
†verouderd
(dialect)
[klein zilveren muntstuk, geslagen onder Marie de Bourgogne en Philippe (1499-1556)]
-
▾ negenoog
[kaakloze riviervis]
-
▾ Pools
minóg, ninog
[kaakloze riviervis]
etymologie: Poln. minóg, ninog, älter memnog (Prace Fil. 5,426), čech. nejnok. Die westslav. Wörter viell. aus nhd. Neunauge, das russ. Wort bestimmt entlehnt aus ndl. negenoog bzw. mnd. negenôge dass., s. schon Mi.EW. 215. Der Fisch heisst so, weil er ausser dem seitlich stehenden Auge je ein Nasenloch und sieben Kiementaschen hat (s. Kluge-Götze EW. 415, Falk-Torp 760). Das Wort ist auch in den nord. Sprachen als ndd. Lehnwort verbreitet (s. Hellqvist 695, Falk-Torp c.l.). Seine deutsche Herkunft im Poln. ist unbestritten (s. Korbut PrFilol. 4,452, Brückner EW. 338), doch ist poln. Vermittlung an die Russen (gegen Preobr. 1,538), sehr unwahrscheinlich. Abzulehnen ist echt-slav. Herkunft und Verwandtschaft mit min' 'Quappe, Aalraupe' (gegen Torbjörnsson 1,32, Petersson PBrBtr. 40,94 ff.), oder gar slav. Reduplikationsbildung von nog- (gegen Berg Sov. Etnogr. 1948 Nr. 2. S. 64).
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Oekraïens
minóga
[kaakloze riviervis]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Russisch
minóga
[kaakloze riviervis]
datering: 1720 (1701-1750)
etymologie: Poln. minóg, ninog, älter memnog (Prace Fil. 5,426), čech. nejnok. Die westslav. Wörter viell. aus nhd. Neunauge, das russ. Wort bestimmt entlehnt aus ndl. negenoog bzw. mnd. negenôge dass., s. schon Mi.EW. 215. Der Fisch heisst so, weil er ausser dem seitlich stehenden Auge je ein Nasenloch und sieben Kiementaschen hat (s. Kluge-Götze EW. 415, Falk-Torp 760). Das Wort ist auch in den nord. Sprachen als ndd. Lehnwort verbreitet (s. Hellqvist 695, Falk-Torp c.l.). Seine deutsche Herkunft im Poln. ist unbestritten (s. Korbut PrFilol. 4,452, Brückner EW. 338), doch ist poln. Vermittlung an die Russen (gegen Preobr. 1,538), sehr unwahrscheinlich. Abzulehnen ist echt-slav. Herkunft und Verwandtschaft mit min' 'Quappe, Aalraupe' (gegen Torbjörnsson 1,32, Petersson PBrBtr. 40,94 ff.), oder gar slav. Reduplikationsbildung von nog- (gegen Berg Sov. Etnogr. 1948 Nr. 2. S. 64). VdMeulen: Negenoog als benaming voor de lamprei of prik, aldus genaamd naar de negen ogen of gaten waarmede hij op een zijde getekend is (Ndl. Wdb. 9, 1802). Russ. minoga, bij Dal' 2, 856: ryba Petramyzon, privozimaja b.c. marinovannoju, u kotorych sem' žabernych otverstij po bokam (vis Petramyzon, grotendeels gemarineerd aangevoerd, die zeven kieuwopeningen op zij hebben) en bij Ušakov 2, 221: ryba iz semejstva kruglorotych, imejušcaja cerveobraznoe ili zmeevidnoe telo (vis uit de familie der rondbekkigen met een worm- of slangvormig lichaam). De laatste geeft als voorbeelden: recnye, morskije minogi (rivier-, zeenegenogen), marinovannaja minoga (gemarineerde negenoog). En de eerste vermeldt het gezegde: korotki nogi u minogi na nebo lezt (te kort zijn de poten van de negenoog om in de hemel te klimmen). In Peters tijd aangetroffen in de vorm minog in de Torg. Morsk. Ust. Tarif 12 van 1724 (Smirnov 197): Ryby minogov bocenok (Van vis negenogen een vaatje). VJ Ook volgens Vasmer 2, 136 is het russ. woord ontleend aan ndl. negenoog, terwijl daarentegen po. minóg, ninog (ouder memnog) alsmede cech. nejnolc uit hd. neunauge zijn ontstaan. Poolse bemiddeling, zoals Smirnov 197 en Preobraženskij 1, 538 veronderstellen, lijkt bij het russ. woord onwaarschijnlijk.
bron: Černych 1993 Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, Cernych, VdMeulen 1959)
-
▾ Wit-Russisch
minóga
[kaakloze riviervis]
<via Russisch>
bron: Černych 1993 (Cernych)
-
▾ Noors
negenøie; niauge, niøye
[kaakloze riviervis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: etter lty negenoge; NROi: ( mnty. negenóge , egtl. »niøie» så kalt fordi dyret på hver side har 1 øie, 1 nese og 7 gjellespalter)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (BO; FuT; NROi)
-
▾ Deens
negenøje, niøje
[kaakloze riviervis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: OOD: fra mnt. negenoge (jf. hty. neunauge), hvis 1. led er negen, ni; jf. Niaal; betegnelsen skyldes, at lampretternes syv gælleaabninger er opfattet som øjne
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Zweeds
nejonöga
[kaakloze riviervis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. neghenögha; av lågty. negenoge med samma bet., till negen 'nio'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Pools
minóg, ninog
[kaakloze riviervis]
-
▾ negentien
[telwoord]
-
▾ Sranantongo
negentien
[telwoord]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
negentien, neegentien
[telwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: neegentien (Magens 1770), negentien (old 1776)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776)
-
▾ Berbice-Nederlands
negntin
[telwoord]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:645)
-
▾ Sranantongo
negentien
[telwoord]
-
▾ negentiende
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
neegentiende
[rangtelwoord]
-
▾ Sranantongo
negentiende
[rangtelwoord]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
neegentiende
[rangtelwoord]
-
▾ negentig
[telwoord]
-
▾ Sranantongo
negentig
[telwoord]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
negentig, neegentig
[telwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: neegentig (Magens 1770), negentig (old 1776, Hesseling 1905: 230)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905: 230)
-
▾ Sranantongo
negentig
[telwoord]
-
▾ negentigste
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
neegentigste
[rangtelwoord]
-
▾ Sranantongo
negentigste
[rangtelwoord]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
neegentigste
[rangtelwoord]
-
▾ neger
[zwarte]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
negar
[zwarte]
datering: 1981 (1951-2000)
afleidingen en samenstellingen: Valls 1981: neger = negerman
etymologie: Valls 1981: ook 'black naygah'.
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Jakartaans-Maleis
nèger
[zwarte]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Indonesisch
Néger
[zwarte]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
nēgǝr, nēgu, neeger
[zwarte]
datering: 1905 (1901-1950)
afleidingen en samenstellingen: djdj 1926: neger = nǝgǝman. Hesseling 1905: huisneger = husneegers
etymologie: neeger (Hesseling 1905), nēgǝr, nēgu (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Surinaams-Javaans
néngré
[creool(s)]
<via Sranantongo>
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Sranantongo
nengre
[zwarte]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Caraïbisch-Engels
nigger
[zwarte]
afleidingen en samenstellingen: nigger-business, niggergram, nigger-ground etc. etc.
etymologie: prob directly from Du neger […] durig the period of early Du domination of the slave trade in 17 C
bron: Allsopp 2003 (Allsopp, Richard (2003), Dictionary of Caribbean English usage, Jamaica.)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
negar
[zwarte]
-
▾ negerin
[vrouwelijke neger, donkere vrouw]
-
▾ Negerhollands
neegerin, negrinne
[vrouwelijke neger, donkere vrouw]
datering: 1742 (1701-1750)
etymologie: neegerin (Hesseling 1905), negrinne (Rossem 1996: 72)
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (Hesseling 1905, Rossem 1996: 72)
-
▾ Negerhollands
neegerin, negrinne
[vrouwelijke neger, donkere vrouw]
-
▾ negerkop
[(Surinaams-Nederlands) houtooievaar]
-
▾ Sranantongo
nengrekopu
[houtooievaar]
bron: Blanker 2005 Donselaar 1989 (Prisma SN, Van Donselaar 1989)
-
▾ Sranantongo
nengrekopu
[houtooievaar]
-
▾ negligeren
[verzuimen]
-
▾ Negerhollands
neglischeer
[verzuimen]
-
▾ Negerhollands
neglischeer
[verzuimen]
-
▾ negorij
[inlands dorp]
-
▾ Engels
negeri
[(verouderd) inlands dorp in Indonesië; Indonesische staat of provincie]
-
▾ Zweeds
negeri
†verouderd
[kleine stad of dorp]
etymologie: SAOB; jfr d. negeri, eng. negery; av holl. negerij; av malaj. negari) (stads)samhälle, trakt, land; ytterst av sanskr. nagar, stad; formen negreri möjl. beroende på anslutning till NEGER
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
negeri
†verouderd
[klein inlands dorp voor negers of Maleisiërs; land van de negers of Moren]
etymologie: OOD: fra holl. negerij, egl. et malajisk ord m. bet. “by, egn, land” (fra sanskr. nagariTegn, der ikke kan visesi med længdestreg, by), men sat i forb. m. I. Neger; nu næppe br
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Engels
negeri
[(verouderd) inlands dorp in Indonesië; Indonesische staat of provincie]
-
▾ negotiatie
[koophandel; geldlening; onderhandeling]
-
▾ Indonesisch
négosiasi
[handel; onderhandelingen]
-
▾ Indonesisch
négosiasi
[handel; onderhandelingen]
-
▾ negotie
[handel]
-
▾ Duits
Nagosi
(dialect)
[handel, zaak; zakenreis]
afleidingen en samenstellingen: He is up 'n Nagosi=Hij is op zakenreis
etymologie: Borken
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Negerhollands
negocie
[handel]
-
▾ Papiaments
negoshi, nogoshi
[onderneming, zaak]
status: Ambigu: Nederlands of Spaans
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
négosi
[handel]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Sranantongo
nogosi
[handel; handelen]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Duits
Nagosi
(dialect)
[handel, zaak; zakenreis]
-
▾ negotiëren
[onderhandelen]
-
▾ Negerhollands
negoscheer, negosieer
[onderhandelen]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: negoscheer (old 1776), negosieer (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
negoscheer, negosieer
[onderhandelen]
-
▾ neiging
[aandrift]
-
▾ Fries
niging, neiging
[aandrift]
-
▾ Fries
niging, neiging
[aandrift]
-
▾ nek
[achterste deel van hals]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nek
[bergpas]
<via Afrikaans>
datering: 1834 (1801-1850)
etymologie: Du. nek neck.
bron: Urdang 1983 (OED2, Urdang (glossary of geology))
-
▾ Negerhollands
nek
[achterste deel van hals]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: old 1776: omhelzen = em val rond mi nek
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Papiaments
nèk (ouder: nek)
[achterste deel van hals]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit Ewijk p. 67
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
neki
[achterste deel van hals]
-
▾ Aucaans
neki
[achterste deel van hals]
bron: Wakaman 1979 (Wakaman 40, 131)
-
▾ Frans
nèque
(dialect)
[achterste deel van hals]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nek
[bergpas]
<via Afrikaans>
-
▾ nel
[troef]
-
▾ Duits
Nell, Näl
(dialect)
[speelkaart, troefkaart bij het kaartspel jassen]
datering: 1951-2000
etymologie: niederl. nel < älter niederl. menel < frz. manill < span. malilla, zu älter: mala < lat. mala, Fem. von: malus= schlecht, (schweiz.): Trumpfneun beim Jass: *jmdm. das N. abstechen (schweiz.; jmdm. überlegen sein). Brandstetter: Zwitserduits Näl: Zweifelsohne direkter Import aus Holland sind die technischen Ausdrùcke eines Kartenspieles, des Jass, welches die Sôldner heimgebracht und welches das alte Luzerner Nationalspiel, das ^ â i s e r e , fast verdrângt hat. Solche Ausdrùcke sind: pur «der hôchste Trumpf» -< niederl. boer; nâl -< nel; ^ r û t s jass <; kruisjas; smausjass -< smousjas
bron: Brandstetter 1900 Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Brandstetter)
-
▾ Duits
Nell, Näl
(dialect)
[speelkaart, troefkaart bij het kaartspel jassen]
-
▾ nemen
[grijpen, gebruiken]
-
▾ Negerhollands
neem, nē, nēm, nēn
[grijpen, meenemen; zich begeven, zich zetten tot, beginnen te]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: neem (old 1776, Hesseling 1905), nē, nēm, nēn (djdj 1926). djdj 1926: de moeder ging voor hem (lopen) = di mā a nē afo am. hij ging hem achterna = am a nē astǝ am. ondernemen, wagen = nē bo amself. aan het slaan gaan = nē amself fo sla.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Skepi-Nederlands
nemek
[grijpen, gebruiken]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Negerhollands
neem, nē, nēm, nēn
[grijpen, meenemen; zich begeven, zich zetten tot, beginnen te]
-
▾ neo-
[voorvoegsel met de betekenis: nieuw]
-
▾ Indonesisch
néo-
[nieuw-]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néo-
[nieuw-]
-
▾ neo-imperialisme
[het nieuwe imperialisme]
-
▾ Indonesisch
néoimpérialisme
[het nieuwe imperialisme]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néoimpérialisme
[het nieuwe imperialisme]
-
▾ neofascist
[nieuwe volgeling van het fascisme]
-
▾ Indonesisch
néofasis
[nieuwe volgeling van het fascisme]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néofasis
[nieuwe volgeling van het fascisme]
-
▾ neofiet
[nieuwbekeerde]
-
▾ Indonesisch
néofit
[nieuwbekeerde]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néofit
[nieuwbekeerde]
-
▾ neoklassiek
[naar het voorbeeld van een als klassiek geldende stijl]
-
▾ Indonesisch
néoklasik
[naar het voorbeeld van een als klassiek geldende stijl]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néoklasik
[naar het voorbeeld van een als klassiek geldende stijl]
-
▾ neokolonialisme
[nieuwe vorm van kolonialisme]
-
▾ Indonesisch
néokolonialisme
[nieuwe vorm van kolonialisme]
-
▾ Indonesisch
néokolonialisme
[nieuwe vorm van kolonialisme]
-
▾ Neolithicum
[geologische periode]
-
▾ Indonesisch
néolitik
[geologische periode]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néolitik
[geologische periode]
-
▾ neologisme
[nieuw gevormd woord]
-
▾ Indonesisch
néologisme
[nieuw gevormd woord]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néologisme
[nieuw gevormd woord]
-
▾ neomodernisme
[kunststroming]
-
▾ Indonesisch
néomodernisme
[kunststroming]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néomodernisme
[kunststroming]
-
▾ neon
[edelgas dat in dampkringslucht voorkomt en wordt toegepast in gasontladingsbuizen (lichtreclame)]
-
▾ Madoerees
neon
[neonverlichting]
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Indonesisch
néon
[edelgas, neonlicht]
afleidingen en samenstellingen: néonisasi = het invoeren van neonverlichting ter vervanging van oude straatlantaarns
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Madoerees
neon
[neonverlichting]
-
▾ neonlamp
[buisvormige lamp voor neonlicht]
-
▾ Indonesisch
lampu néon
[buisvormige lamp voor neonlicht]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
lampu néon
[buisvormige lamp voor neonlicht]
-
▾ neoplasticisme
[door de Nederlandse schilder P. Mondriaan ontwikkelde stijlrichting in de moderne schilderkunst]
-
▾ Duits
Neoplastizismus
[stijlrichting in de moderne schilderkunst]
-
▾ Duits
Neoplastizismus
[stijlrichting in de moderne schilderkunst]
-
▾ nepotisme
[begunstiging van familieleden met baantjes en goederen]
-
▾ Indonesisch
népotisme
[begunstiging van familieleden met baantjes en goederen]
etymologie: népotis = iemand die familieleden begunstigt met baantjes en goederen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
népotisme
[begunstiging van familieleden met baantjes en goederen]
-
▾ neren
[(verouderd) voeden, gedijen]
-
▾ nerf
[oneffenheid in leer]
-
▾ Deens
narv
[oneffenheid in leer]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk narwe, egl. 'ar efter et sår', ¯ fællesgermansk *narw@- 'noget sammentrukket'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
narv
[oneffenheid in leer]
datering: 1685 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: narvfel, narvsida, narvyta
etymologie: sedan 1685; av lågty. narwe med samma bet.; samma ord som ty. Narbe 'ärr', besl. med eng. narrow 'trång' och nar
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
narv
[oneffenheid in leer; patroon dat in leer wordt gedrukt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty, e. 'arr'; FuT: entlehnt aus mnd. narwe, nare, 'narbenseite, narbe'(holl. nerf 'narbenseite'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT:)
-
▾ Deens
narv
[oneffenheid in leer]
-
▾ nergens
[bijwoord van plaats]
-
▾ Fries
nergens
[bijwoord van plaats]
-
▾ Fries
nergens
[bijwoord van plaats]
-
▾ nerig
[(verouderd) arbeidzaam, bedrijvig, ijverig in het winnen van zijn kost]
-
▾ nering
[bedrijf, broodwinning]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1277;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Zweeds
näring
[voeding, voedsel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: näringsbrist, näringsfattig, näringskedja, näringsriktig, näringsvärde
etymologie: före 1520; fornsv. näring; av lågty. neringe 'underhåll; förtjänst'; till 3nära
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
neering, naaring
[voedsel]
-
▾ Madoerees
neren
[bedrijf, broodwinning]
afleidingen en samenstellingen: obang neren = belasting op het bedrijf
etymologie: obang = geld
bron: Penninga 1936 (PH)
-
▾ Soendanees
nering
[bedrijf, broodwinning]
bron: Coolsma 1913 (Coo1913)
-
▾ Frans
neringhe; naringhe, naringuier; naireguier
(dialect)
[ambacht]
-
▾ Zweeds
näring
[voeding, voedsel]
-
▾ nes
[landtong, schor]
-
▾ Duits
Nesse
(dialect)
[landtong, schor]
datering: 1164 (1151-1200)
etymologie: Smet: Nederduits, FrL: Brandenburg
bron: Frings 1966 Smet 1992 Teuchert 1972 (Smet 92, Teuchert, FrL)
-
▾ Duits
Nesse
(dialect)
[landtong, schor]
-
▾ nest
[vogelbroedplaats; (verouderd) woonhuis]
-
▾ Zweeds
näste
[vogelbroedplaats]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: otuktsnäste, rövarnäste
etymologie: före 1520; fornsv. näste 'boning; fäste; fågelbo'; av lågty. nest med samma bet.; besl. med lat. nidus '(ett) bo'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Papiaments
nèshi, nèishi (ouder: nesji)
[vogelbroedplaats]
datering: 1844 (1801-1850)
etymologie: Mat 13:33, "nesji"
bron: (Joubert PN, Conradi)
-
▾ Sranantongo
nesi
[vogelbroedplaats]
-
▾ Frans
nest
†verouderd
(dialect)
[dorsvloer c.q. oppervlakte van een brouwerij]
datering: 1410 (1401-1450)
etymologie: Nest (mndl.) 'nest; wohnsitz'. Aus der zweiten bed. entlehnt.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
nest, nes
[vogelbroedplaats]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: nest (old 1776, Hesseling 1905), nes (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Saramakkaans
peenjá nesi
[piranhanest, als plantennaam (de plant wordt in het water gehangen en de piranha's leggen er hun eieren in en blijven erbij, waardoor ze gevangen kunnen worden)]
<via Sranantongo>
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Zweeds
näste
[vogelbroedplaats]
-
▾ nestelen
[zich ergens vestigen]
-
▾ nesteling
[vogel die het nest nog niet heeft verlaten]
-
▾ Engels
nestling
[nestvogel]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
etymologie: f.NEST or NESTLE, perh.after MDu. nestelinc (mod. -ling) = G. nest-, nist(e)ling.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
nestling
[nestvogel]
-
▾ nestor
[eerbiedwaardige grijsaard]
-
▾ Papiaments
nèstor
[eerbiedwaardige grijsaard]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nèstor
[eerbiedwaardige grijsaard]
-
▾ net
[keurig, nauwkeurig]
-
▾ Noors
(uitdrukking) det var nett te pass
†verouderd
(dialect)
[dat ging net]
-
▾ Javaans
enèt, nèt
[netjes, in het net, precies]
afleidingen en samenstellingen: dienèt, dinèt=in het net geschreven; ngenèt=in het net schrijven; netjes eruit zien
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Papiaments
nèt
[precies]
etymologie: nèt kontrali (precies het tegengestelde); nèt nada (helemaal niets)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
nét
[duidelijk, zuiver, helder]
afleidingen en samenstellingen: menétkan = een eensluidend afschrift maken
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Sranantongo
nèt
[keurig, nauwkeurig]
bron: Blanker 2005 (SR, Prisma S-N 2005)
-
▾ Negerhollands
net
[keurig, netjes]
-
▾ Deens
net
[keurig, netjes]
<via Duits>
etymologie: Stefan p.c. OOD: ænyd. d. s.; fra ty. nett, jf. fr. net, ital. netto (se netto); af lat. nitidus (se nitid); jf. netop, II. nette, PNOE: tysk nett ¯ fransk net ¯ latin nitidus 'skinnende'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, Bach)
-
▾ Fries
net
[keurig, nauwkeurig]
-
▾ Duits
nett
[knap; sierlijk; lief; vriendelijk]
datering: 1451-1500
afleidingen en samenstellingen: Nettigkeit
etymologie: l>frz>mniederl. Menke 97: is ook door het Nederduits van de Noord-Friese eilanden geleend. Bach: nett (< mnl. net < frz. net, nnette; vor 1500), Bluhme: Nederlands: Lehnwort: nl. (fläm.) < frz. < lat.
bron: Bach 1965 Bluhme 2005 Kluge 2002 Menke 2004 (Kytzler, Kluge, Menke 97, Bach, Bluhme)
-
▾ Noors
(uitdrukking) det var nett te pass
†verouderd
(dialect)
[dat ging net]
-
▾ net
[van garen geknoopt weefsel, visnet; netwerk]
-
▾ Papiaments
nèt
[visnet]
afleidingen en samenstellingen: nèt di kabei (haarnet)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
nét
[tennisnet, badmintonnet, haarnetje]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Deens
net
[visnet; netwerk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk nett ¯ fællesgermansk *natja- ¯ indoeuropæisk *nodjo- afl. af *nod-, *ned- 'sno, knytte'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
net
[grofmazig weefsel om bijvoorbeeld dieren mee te vangen]
datering: 1776 (1751-1800)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905:195)
-
▾ Arowaks
nete
[visnet]
bron: Robertson 1983 (Robertson 1983)
-
▾ Sranantongo
neti
[visnet]
-
▾ Noors
nett
[vlechtwerk van draden e.d.; visnet; systeem van verbindingen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: hat wohl das t aus dem nd. (…) = as. net, netti (holl. net).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Frans
nettequin
†verouderd
(dialect)
[klein net]
datering: 1385 (1351-1400)
etymologie: Net (mndl.) 'netz'. Das entsprechende e. net ist in vielen zuss. ins fr. übergegangen.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Papiaments
nèt
[visnet]
-
▾ net
[precies als]
-
▾ Sranantongo
nèt, nètnèt
[precies als]
bron: Blanker 2005 (Prisma S-N 2005)
-
▾ Sranantongo
nèt, nètnèt
[precies als]
-
▾ netel
[gewas]
-
▾ Zweeds
nässla
[gewas]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: brännässla, etternässla, nässelväxt
etymologie: före 1520; fornsv. nätla, näsla, nälla; trol. av forneng. eller lågty. netele med samma bet.; besl. med nät
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Sranantongo
netre
[gewas]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Zweeds
nässla
[gewas]
-
▾ neteldoek
[weefsel]
-
▾ Zweeds
neteldoek
[weefsel]
datering: 1672 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: nättelduksbrodyr
etymologie: sedan 1672; av lågty. netteldok med samma bet.; till nässla, dok, duk
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fries
neteldoek
[weefsel]
-
▾ Sranantongo
netreduku
[weefsel]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Deens
netteldug
[weefsel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: OOD: ligesom sv. nättelduk laant fra nt. nettelduk, holl. neteldoek, jf. hty. nesseltuch; smsat. af nt. nettel (se Nælde) og II. Dug 1; jf. Nældedug; fagl.
bron: Dahlerup 1919-1956 (Saabys, OOD)
-
▾ Noors
nettelduk
[weefsel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: von nd. netteldûk = holl. neteldoek.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
neteldoek
[weefsel]
-
▾ neteldoeks
[van neteldoek]
-
▾ Fries
neteldoeks
[van neteldoek]
-
▾ Fries
neteldoeks
[van neteldoek]
-
▾ netjes
[ordelijk]
-
▾ Kupang-Maleis
nèces
[ordelijk]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
nèces
[ordelijk]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ternataans-Maleis
nèces
[ordelijk]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Indonesisch
néces, nécis
[ordelijk; mooi; zwierig; opgedirkt]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
neches, niches
[mooi]
bron: Baxter 2004 (Baxter, Alan N. & Patrick de Silva (2004), A Dictionary of Kristang (Malacca Creole Portuguese) with an English-Kristang finderlist (Pacific Linguistics 564), Canberra.; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Papiaments
nèchi (ouder: netsje, netjes)
[ordelijk; mooi; verouderd: zindelijk]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit: Putman1859 p.38; Uit Ewijk p. 67
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Balinees
nécis
[ordelijk]
bron: Veldwerk (Veldwerk Hinzler 2006)
-
▾ Jakartaans-Maleis
nècis
[ordelijk; luxe; mooi]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
nècis, nèces
[ordelijk]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Ambons-Maleis
netjis
[ordelijk; mooi]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Soendanees
netjis
[ordelijk]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Fries
netsjes
[ordelijk]
-
▾ Kupang-Maleis
nèces
[ordelijk]
-
▾ netsonde
[echolood]
-
▾ Baskisch
netsonde
[echolood ter bepaling van de verticale netopening of de positie van het net in de waterkolom, alsmede de aanwezigheid van vis in de netmond]
etymologie: De Nederlandse term ‘netsonde’ is ongewijzigd overgenomen in het Engels, Frans en Spaans, zij het met resp. de volgende equivalenten: net sounder, sondeur de filet en sonda de red. Vermeld in AH.
bron: AH 1998 (Arrantza Hiztegia [Visserijwoordenboek] (1998), Vitoria.)
-
▾ Baskisch
netsonde
[echolood ter bepaling van de verticale netopening of de positie van het net in de waterkolom, alsmede de aanwezigheid van vis in de netmond]
-
▾ netto
[na aftrek van kosten]
-
▾ Papiaments
nèto
[na aftrek van kosten]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
néto
[na aftrek van kosten]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Papiaments
nèto
[na aftrek van kosten]
-
▾ netvlies
[vlies dat de binnenvlakte van het oog bekleedt]
-
▾ neuken
[geslachtsgemeenschap hebben]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
neuk
[afranselen]
<via Afrikaans>
datering: 1910 (1901-1950)
etymologie: Afk., 'to beat up', ad. Du. neuken to knock.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Fries
neuke, nukke
[geslachtsgemeenschap hebben]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
neuk
[afranselen]
<via Afrikaans>
-
▾ neuker
[(Vlaams) ijzeren band]
-
▾ Frans
nuge
†verouderd
(dialect)
[ijzeren band voor het bevestigen van een mast]
datering: 1385 (1351-1400)
etymologie: Neuker (fläm.) 'eisenband'. Diese an sich wahrscheinliche herleitung setzt voraus, dass nuge mit -g, nicht mit -ž gesprochen wurde.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
nuge
†verouderd
(dialect)
[ijzeren band voor het bevestigen van een mast]
-
▾ neulen
[(verouderd) zeuren, talmen]
-
▾ Deens
nøle
[treuzelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: vist fra nedertysk el. frisisk nölen 'være uvillig el. langsom, tale langsomt' egl. 'knurre, brumme' som vist er et lydefterlignende ord
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (Skautrup, PNOE, OOD)
-
▾ Deens
nøle
[treuzelen]
-
▾ neuring
[(Vlaams) boeitouw]
-
▾ Frans
neûrin, eûrin, leûrin
(dialect)
[ketting die dient om het anker aan de boegspriet te hangen]
etymologie: Neuring (fläm.) 'bojetau'. Das flämische wort wird allein gebraucht, oder, mit der gleichen bed., in der verbindung neuring-ketting. Neuring bedeutet also wohl ursprünglich 'ring am anker' und ist erst durch das weglassen von -ketting zu der oben gegebenen bed. gekommen. Es ist vielleicht für neutring, das aus fläm. neut (=ndl. noot) 'teil des ankers, wo das loch für das seil ist' und ring zusammengesetzt ist. S. noch OORRING.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
neûrin, eûrin, leûrin
(dialect)
[ketting die dient om het anker aan de boegspriet te hangen]
-
▾ neuritis
[zenuwontsteking]
-
▾ Indonesisch
néuritis
[zenuwontsteking]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néuritis
[zenuwontsteking]
-
▾ neurobioloog
[onderzoeker van het zenuwstelsel van mens en dier]
-
▾ Indonesisch
néurobiolog
[onderzoeker van het zenuwstelsel van mens en dier]
-
▾ Indonesisch
néurobiolog
[onderzoeker van het zenuwstelsel van mens en dier]
-
▾ neurologie
[leer der zenuwen en zenuwziekten]
-
▾ Indonesisch
néurologi
[leer der zenuwen en zenuwziekten]
-
▾ Indonesisch
néurologi
[leer der zenuwen en zenuwziekten]
-
▾ neuroloog
[zenuwarts]
-
▾ Indonesisch
néurolog
[zenuwarts]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néurolog
[zenuwarts]
-
▾ neurotisch
[van de aard van een neurose]
-
▾ Indonesisch
néurotis
[van de aard van een neurose]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néurotis
[van de aard van een neurose]
-
▾ neus
[reukorgaan]
-
▾ Negerhollands
naes, nees, nes, nēs
[reukorgaan]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: naes (old 1776), nees (Hesseling 1905), nes, nēs (djdj 1926). Hesseling 1905, p.36: je wilt me bij de neus nemen (spreekwoord) = ju suk for pik haer na mie nees = (letterlijk): je probeert haar uit mijn neus te trekken.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Javindo
nees
[reukorgaan]
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Ambons-Maleis
nois-nois
[reukorgaan]
status: afleiding
afleidingen en samenstellingen: Stori nois-nois 'door de neus praten'
etymologie: soms uitgesproken als nos-nos
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Negerhollands
naes, nees, nes, nēs
[reukorgaan]
-
▾ neusbloeding
[bloeding uit de neus]
-
▾ Fries
noasblieding
[bloeding uit de neus]
-
▾ Fries
noasblieding
[bloeding uit de neus]
-
▾ neusdoek
[doek die men bij zich draagt om er de neus in te snuiten: zakdoek, snuitdoek]
-
▾ Negerhollands
naesdoek, neesduk, nēstuk, nestuk, nistuk
[zakdoek, hoofddoek, doek]
datering: 1776 (1751-1800)
status: verbastering
etymologie: naesdoek (old 1776), neesduk (Hesseling 1905), nēstuk, nestuk, nistuk (djdj 1926). verbastering van het Nederlandse woord 'neusdoek'
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
naesdoek, neesduk, nēstuk, nestuk, nistuk
[zakdoek, hoofddoek, doek]
-
▾ neusrot
[plantenziekte]
-
▾ Papiaments
neusrot
[plantenziekte]
bron: Heidweiller 1998 (Heidweiller 1998)
-
▾ Papiaments
neusrot
[plantenziekte]
-
▾ neusvleugel
[buitenwand van een neusgat]
-
▾ neuswijs
[betweterig]
-
▾ Zweeds
näsvis
[brutaal, onbeschaamd, snibbig]
datering: 1554 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1554; av lågty. nesewis eller ty. naseweis med samma bet., urspr. 'begåvad med fint väderkorn (om hundar)'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
nose-wise
†verouderd
[zelfingenomen; met een scherpe of goede neus]
datering: 1566 (1551-1600)
status: leenvertaling
etymologie: f. nose n. + wise a., perh. after Du. neuswijs, LG. näsewîs, G. nase(n)weis (MHG. nasewîse): cf. nese-wise s.v. nese n.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Zweeds
näsvis
[brutaal, onbeschaamd, snibbig]
-
▾ neut
[uitstekend deel (in bouwkunde)]
-
▾ Deens
nød
[uitsnijding in de zijkant van hout]
-
▾ Deens
nød
[uitsnijding in de zijkant van hout]
-
▾ neutraal
[onzijdig]
-
▾ Javaans
nétral
[onzijdig]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Menadonees
nètral
[onzijdig]
bron: Warokka 2004 (DJERY)
-
▾ Indonesisch
nétral
[onzijdig]
-
▾ Javaans
nétral
[onzijdig]
-
▾ neutraliseren
[de werking of invloed van iets verhinderen, opheffen]
-
▾ Indonesisch
nétralisir
[de werking of invloed van iets verhinderen, opheffen]
-
▾ Indonesisch
nétralisir
[de werking of invloed van iets verhinderen, opheffen]
-
▾ neutraliteit
[onzijdigheid, onpartijdige houding]
-
▾ Indonesisch
nétralitas, nétralitét
[onpartijdige houding]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nétralitas, nétralitét
[onpartijdige houding]
-
▾ neutrino
[ongeladen materiedeeltje]
-
▾ Indonesisch
néutrino
[ongeladen materiedeeltje]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néutrino
[ongeladen materiedeeltje]
-
▾ neutron
[atoomdeeltje]
-
▾ Indonesisch
néutron
[atoomdeeltje]
-
▾ Indonesisch
néutron
[atoomdeeltje]
-
▾ neuzelen
[door de neus praten; snuffelen]
-
▾ Engels
nuzzle
[snuffelen; wroeten; zich nestelen]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
etymologie: perh.orig.back-formation on +noseling 'with the nose to the ground' (see -LING2), but perh.infl. later by Du. neuzelen 'poke with the nose', f. neus; see -LE3. The identical nuzzle '+accustom (a dog or hawk) to attack other animals, train, nurse, cherish' (xvi), may have the same origin, but the connexion of sense is not obvious.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
nuzzle
[snuffelen; wroeten; zich nestelen]
-
▾ nevel
[damp]
-
▾ Fries
nevel
[damp]
-
▾ Fries
nevel
[damp]
-
▾ neven-
[bij-, hulp-]
-
▾ Indonesisch
néven
[tak; hulp-; hulpmiddel]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néven
[tak; hulp-; hulpmiddel]
-
▾ nibbelen
[met kleine hapjes eten]
-
▾ Engels
nibble
[met kleine hapjes eten]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
etymologie: prob.of LDu. origin; cf.LG. nibbeln, also gnibbeln, knibbeln 'gnaw' = Du. knibbelen 'gnaw, murmur, squabble', parallel to knabbelen, whence +knabble (xvi).
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
nibble
[met kleine hapjes eten]
-
▾ NICA
[Nederlands-Indische Civiele Administratie]
-
▾ Jakartaans-Maleis
nika'
†verouderd
[het Nederlandse leger]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Jakartaans-Maleis
nika'
†verouderd
[het Nederlandse leger]
-
▾ nicht
[dochter van broer, zus, oom of tante]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1220-1240;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
nechi, nechtje, negje
[dochter van broer, zus, oom of tante]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: nechi, nechtje (old 1776), negje (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Chinees-Maleis
nèkht
[dochter van broer, zus, oom of tante]
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Sranantongo
nicht
[dochter van broer, zus, oom of tante]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
niggie
[dochter van broer, zus, oom of tante]
<via Afrikaans>
datering: 1870 (1851-1900)
etymologie: Afk., nig niece, cousin + -ie (Niet in alegemeen gebruik.)
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
nighi
[dochter van broer, zus, oom of tante]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Ambons-Maleis
nihi, nikht
[dochter van broer, zus, oom of tante]
bron: Prick 1906 (Prick 1906, Boetje)
-
▾ Fries
nuft
[dochter van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Negerhollands
nechi, nechtje, negje
[dochter van broer, zus, oom of tante]
-
▾ nicotine
[alkaloïde in tabak]
-
▾ Indonesisch
nikotin
[alkaloïde in tabak]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nikotin
[alkaloïde in tabak]
-
▾ niemendal
[volstrekt niets; kleinigheid]
-
▾ Negerhollands
niemendal, niemetal
[volstrekt niets, gratis]
datering: 1770 (1751-1800)
etymologie: niemendal (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905: 208), niemetal (old 1776)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905: 208)
-
▾ Berbice-Nederlands
nimdali
[gratis, voor niets]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:646)
-
▾ Duits
nümmedale, nümmerdal, niemendal
(dialect)
[volstrekt niets; kleinigheid]
etymologie: Foerste: Emden, Schlüter: Kr. Ahaus, Gronau.
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 Schlüter 1952 (Kremer 98, Foerste, Schlüter)
-
▾ Negerhollands
niemendal, niemetal
[volstrekt niets, gratis]
-
▾ nier
[orgaan]
-
▾ Negerhollands
nier
[orgaan]
-
▾ Fries
nier
[orgaan]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
nier
[orgaan]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Indonesisch
nir
[orgaan]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Papiaments
nir (ouder: nier)
[orgaan]
datering: 1875 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: laba nir (een nierspoeling ondergaan, dyaliseren)
etymologie: Uit Ewijk p. 67
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
niri
[orgaan]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Negerhollands
nier
[orgaan]
-
▾ nieshout
[boom die niespoeder levert]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nieshout
[boom die niespoeder levert]
datering: 1803 (1801-1850)
etymologie: S. Afr. Du., fr. Du. niezen to sneeze + hout wood.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nieshout
[boom die niespoeder levert]
-
▾ nieswortel
[nieskruid of de wortel daarvan]
-
▾ niet
[ontkennend bijwoord]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
[niet, is niet]
<via Negerhollands>
datering: 1990 (1951-2000)
etymologie: ook in de betekenis van 'voorzetsel' (in, op, naar)
bron: Valls 1990 (Valls 1990)
-
▾ Negerhollands
na, no, nu, nǝ, nē, ne, ni, nit, niet
[ontkennend bijwoord]
datering: 1776 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996, p.258 (= djdj): niet meer = numéé
etymologie: no, niet (old 1776), na, no, nu, nǝ, nē, ne, ni, nit (djdj 1926), no (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905)
-
▾ Javindo
nee, niet
[ontkennend bijwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
ni
[vraagwoord]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:645)
-
▾ Skepi-Nederlands
ni, niti
[ontkennend bijwoord]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Petjoh
niet
[nee, niet]
afleidingen en samenstellingen: kanniet, kenniet = onmogelijk, onuitvoerbaar, niet eens = heus niet, helemaal niet waar, niet so dan, niet so ja, niet so toh = dat moet je niet doen, dat vind ik niet leuk, niet te lang = direct reageren, snel handelen, niet wachten
bron: Cress 1998 (Loen, Cress)
-
▾ Fries
niet
[ontkennend bijwoord]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
[niet, is niet]
<via Negerhollands>
-
▾ niet
[(in de loterij) nummer waarop geen prijs valt]
-
▾ Duits
Niete
[lot zonder prijs, mislukkeling, nul]
datering: 1751-1800
etymologie: Aus dem Ndl übernommen, wo es den Nichttreffer bei einer Verlosung bezeichnet. DU: niederl. niet, eigtl.= Nichts, subst. aus: niet= nicht
bron: Duden Universal 2003 Küpper 1987 (Kuepper, Duden Universal, Schirmer, Bluhme)
-
▾ Zweeds
nit
[lot zonder prijs]
datering: 1749 (1701-1750)
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1749; av nederl. niet 'ingenting; noll; nit'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
nite
[lot zonder prijs]
<via Duits>
etymologie: gj ty fra nederl niet, eg. 'ingenting'; FuT: von nhd. Niete, das wieder aus dem holl. niet stammt.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Deens
nitte
[lot zonder prijs, tegenslag, pech]
etymologie: Fremmed2: af holl. niet, egl. intet, PNOE: fra nederlandsk niet 'ikke, intet'
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Duden Universal 2003 Hårbøl 2004 Smet 2004 Arnesen (Fremmedordbog, Fremmed2, PNOE, Saabys, Smet 75, Arnesen, Duden Universal)
-
▾ Duits
Niete
[lot zonder prijs, mislukkeling, nul]
-
▾ niet, nijdnagel
[(gewestelijk) klinknagel]
-
▾ Schots
need-nail, nedenaill
†verouderd
[goed vastmaken, vastspijkeren]
datering: 1551-1600 (1551-1600)
status: afleiding
etymologie: LowGer neednagel 'a clinched nail'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Ests
neet
[klinknagel]
-
▾ Fins
niitti
[klinknagel]
datering: 1883 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (KH, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Frans
nit
†verouderd
(dialect)
[klinknagel]
-
▾ Zweeds
nit
[klinknagel]
-
▾ Deens
nitte
[(scheepvaart) klinknagel, metaal in kleding]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: PNOE: fra tysk Niete el. nederlandsk niet 'nittenagle' (besl.m. vb. nitte) . OOD: sv. nit; fra ty. niet(e), nt. need ell. holl. niet, neet ell. forkortet af Nit(te)-bolt, -nagle; jf. III. nitte; fagl., især anker el
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Noors
nitte
[klinknagel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: FuT: mnd. nêt, -des (holl. neet und niet)
bron: Falk 1910-1911 (FuT)
-
▾ Schots
need-nail, nedenaill
†verouderd
[goed vastmaken, vastspijkeren]
-
▾ nieten
[met nietjes aaneenhechten]
-
▾ Papiaments
nit
[met nietjes aaneenhechten]
afleidingen en samenstellingen: nitmentu (het nieten)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nit
[met nietjes aaneenhechten]
-
▾ nietig
[onbeduidend, niet geldig]
-
▾ Fries
nietich
[onbeduidend, niet geldig]
-
▾ Sranantongo
niteg
[onbeduidend]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Fries
nietich
[onbeduidend, niet geldig]
-
▾ nietigheid
[onbeduidendheid]
-
▾ Fries
nietichheid
[onbeduidendheid]
-
▾ Fries
nietichheid
[onbeduidendheid]
-
▾ nietje
[metalen pennetje dat papieren e.d. aanhecht]
-
▾ Papiaments
nit
[metalen pennetje dat papieren e.d. aanhecht]
afleidingen en samenstellingen: nitmentu (het nieten)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nit
[metalen pennetje dat papieren e.d. aanhecht]
-
▾ nietmachine, nietapparaat
[apparaat om te nieten]
-
▾ Papiaments
nitmashin, aparato di nit
[apparaat om te nieten]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nitmashin, aparato di nit
[apparaat om te nieten]
-
▾ niettemin
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ Fries
nettemin
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ Fries
nettemin
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ nieuw
[pas ontstaan]
-
▾ Negerhollands
nieuw, niw
[pas ontstaan]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: nieuw (old 1776), niw (djdj 1926). old 1776: von neuem = opd' nieuwe
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
njun
[pas ontstaan]
-
▾ Javindo
nuwe
[nieuwe]
-
▾ Negerhollands
nieuw, niw
[pas ontstaan]
-
▾ Nieuw-Guinea
[eiland in Oceanië]
-
▾ Turks
Yeni Gine
[eiland in Oceanië]
bron: Kiris 2008 (Kiris)
-
▾ Turks
Yeni Gine
[eiland in Oceanië]
-
▾ Nieuw-Zeeland
[staat in Oceanië]
-
▾ Gaelisch
An Nua-Shéalainn
[staat in Oceanië]
-
▾ Deens
New Zealand
[staat in Oceanië]
<via Engels>
etymologie: engelsk New Zealand ¯ nederlandsk Nieuw Zeeland sammensat af nieuw 'ny' + Zeeland en provins i det sydvestlige Nederland. Navnet Zeeland kommer af zee 'sø, hav' + land; opdaget 1642 af nederlænderen Abel Tasman.
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Maltees
New Zealand
[staat in Oceanië]
<via Engels>
bron: Aquilina 2006 (Aquilina)
-
▾ Engels
New Zealand
[staat in Oceanië]
datering: 1768 (1751-1800)
etymologie: < New Zealand, the name of an island nation in the South Pacific, about 1600 km south-east of Australia, after Dutch Nieuw Zeeland or post-classical Latin Zelandia Nova, which appears on Blaeu's world map (1645-6). The second element represents Dutch Zeeland, the name of a province of the Netherlands (see ZEALANDER n.). The name was perhaps coined by analogy with New Holland, former name of Australia (after a neighbouring province of the Netherlands); it is first attested in English use in 1768 in Cook's journal. The land was sighted by Abel Tasman c1642 and named by him Staaten Landt ‘land of the States’.
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Frans
Nouvelle-Zélande
[staat in Oceanië]
-
▾ Arabisch (MSA)
nyūzīlandā
[staat in Oceanië]
bron: Wikipedia (Arabische Wikipedia)
-
▾ Welsh
Seland Newydd
[staat in Oceanië]
-
▾ Turks
Yeni Zelanda
[staat in Oceanië]
-
▾ Bretons
Zeland-Nevez
[staat in Oceanië]
bron: pc (pc (Ron Chin))
-
▾ Koerdisch
Zêlanda Nû
[staat in Oceanië]
-
▾ Gaelisch
An Nua-Shéalainn
[staat in Oceanië]
-
▾ Nieuw-Zeelands
[van Nieuw-Zeeland]
-
▾ Frans
néo-zélandais
[van Nieuw-Zeeland]
datering: 1851-1900 (1851-1900)
etymologie: PR 1990: `maori'; de néo-, et zélandais; niet in PR 1993, wel achterin
bron: Robert 1993 (PRobert)
-
▾ Frans
néo-zélandais
[van Nieuw-Zeeland]
-
▾ nieuwbakken
[pas geworden]
-
▾ Fries
nijbakken
[pas geworden]
-
▾ Fries
nijbakken
[pas geworden]
-
▾ Nieuwe Testament
[deel van de Bijbel]
-
▾ Negerhollands
Nywe Testament
[deel van de Bijbel]
-
▾ Negerhollands
Nywe Testament
[deel van de Bijbel]
-
▾ nieuwgeboren
[pasgeboren]
-
▾ Fries
nijberne
[pasgeboren]
-
▾ Fries
nijberne
[pasgeboren]
-
▾ nieuwjaar
[jaar dat pas is begonnen of binnenkort zal beginnen; eerste dag van het nieuwe jaar]
-
▾ Negerhollands
nieuwe jaar
[jaar dat pas is begonnen of binnenkort zal beginnen; eerste dag van het nieuwe jaar]
-
▾ Munsee-Delaware
níwǝja:l
[nieuwjaarsdag]
bron: Bakker 1995 Goddard 1975 (Bakker 1995, Goddard 1975)
-
▾ Sranantongo
nyunyari
[jaar dat pas is begonnen of binnenkort zal beginnen; eerste dag van het nieuwe jaar]
bron: Blanker 2005 (Prisma S-N 2005)
-
▾ Negerhollands
nieuwe jaar
[jaar dat pas is begonnen of binnenkort zal beginnen; eerste dag van het nieuwe jaar]
-
▾ nieuws
[bericht over iets dat nog onbekend is]
-
▾ Negerhollands
nieuws, nyws
[bericht over iets dat nog onbekend is]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: nieuws (old 1776), nyws (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Sranantongo
njunsu
[bericht over iets dat nog onbekend is]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
nieuws, nyws
[bericht over iets dat nog onbekend is]
-
▾ nieuwsgierig
[alles willend onderzoeken of weten; benieuwd]
-
▾ Duits
nieschierig
(dialect)
[alles willend onderzoeken of weten, benieuwd]
etymologie: Teuchert p. 316: Vom ndl. nieuwsgierig ist das märkische wie das brem-holst (s. S. 79) nieschierig neurgierig ausgegangen, en p. 79: (…) so leidet es doch die ndl. Abkunft der Zusammensetzungen "niescheirig" neurig keinen Zweifel. RhWB: neu-schierig (< ndl. nieuwsgierig) das Wort ist zunächst im Saargeb., an der Nahe u. im Hunsr verbr. [das Mosfrk hat ausschliessl. firwetzig] (..) im Rip (s. dort auch nauschierig) dringt nhd. nøyī:rəχ u. -jīr- (im selben Orte), wobei nøy- ohne Schärfung ist, immer mehr vor; die ndl. Form nesγīrĭx in Rees-Haldern; nīsγērĭχ Ess-Bergeborbeck]
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Teuchert, RhWB)
-
▾ Amerikaans-Engels
niskeery
†verouderd
(dialect)
[alles willend onderzoeken of weten; benieuwd]
datering: 1801-1900 (1801-1850)
etymologie: Dutch nieuwsgierig, same meaning. Hudson Valley
bron: Carpenter 1908-1909 Neumann 1945 (Carpenter, Neumann)
-
▾ Berbice-Nederlands
niskiriki
[boosaardig, ondeugend]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:646)
-
▾ Papiaments
niuskir (ouder: nieskier)
[alles willend onderzoeken of weten]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit: Putman1859 p.39; Uit Ewijk p. 68: hier betekent "nieuwskier" zowel nieuwsgierig als nieuwsgierigheid.
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Negerhollands
noeskierig, nieuwskurig
[alles willend onderzoeken of weten]
-
▾ Sranantongo
nyuskreki
[benieuwd]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Duits
nieschierig
(dialect)
[alles willend onderzoeken of weten, benieuwd]
-
▾ nieuwsgierigheid
[het verlangen om iets te weten of waar te nemen]
-
▾ Negerhollands
noeskierigheit, nieuwskurigheit
[het verlangen om iets te weten of waar te nemen]
-
▾ Negerhollands
noeskierigheit, nieuwskurigheit
[het verlangen om iets te weten of waar te nemen]
-
▾ niezen
[proesten]
-
▾ Negerhollands
nies
[proesten]
-
▾ Kupang-Maleis
nis
[proesten]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Papiaments
nister (ouder: niester)
[proesten]
datering: 1859 (1851-1900)
afleidingen en samenstellingen: nistermentu (het niezen)
etymologie: Uit: Putman1859 p.67; Uit Ewijk p. 68
bron: (Joubert PN; Putman1859; Ewijk; Noordegraaf, Jan (2015), ‘Lexicografie op Curaçao. Abraham Jesurun en zijn woordenlijst van het Papiaments (1898)’, in: Trefwoord 2015, http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord.)
-
▾ Negerhollands
nies
[proesten]
-
▾ nihil
[niets]
-
▾ Jakartaans-Maleis
nihil
[leeg, betekenisloos, zonder resultaat]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Indonesisch
nihil
[niets, nul]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
nihil
[leeg, betekenisloos, zonder resultaat]
-
▾ nihilisme
[leer die de mogelijkheid om te komen tot een stellige overtuiging of grondwaarheden op ethisch, wijsgerig of sociaal gebied ontkent]
-
▾ Indonesisch
nihilisme
[leer die de mogelijkheid om te komen tot een stellige overtuiging of grondwaarheden op ethisch, wijsgerig of sociaal gebied ontkent]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nihilisme
[leer die de mogelijkheid om te komen tot een stellige overtuiging of grondwaarheden op ethisch, wijsgerig of sociaal gebied ontkent]
-
▾ nihilist
[iemand met nihilistische opvattingen]
-
▾ Indonesisch
nihilist
[iemand met nihilistische opvattingen]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nihilist
[iemand met nihilistische opvattingen]
-
▾ nijd
[jaloezie, woede]
-
▾ Negerhollands
neid
[afgunst]
-
▾ Zweeds
nit
[ijver, bezieldheid]
datering: 1541 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: samlarnit, världsförbättrarnit
etymologie: sedan 1541; jfr fornsv. nit 'fiendskap; avund'; av lågty. nit 'hat; avund'; samma ord som nid i nidbild
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
neid
[afgunst]
-
▾ nijdig
[woedend]
-
▾ Negerhollands
nijdig
[woedend]
-
▾ Negerhollands
nijdig
[woedend]
-
▾ nijdnagel, nijnagel
[plaats waar de huid langs de nagel is ingescheurd]
-
▾ Duits
Niednagel
[plaats waar de huid langs de nagel is ingescheurd]
datering: 1651-1700
etymologie: Neidnagel >im Fleisch haftender Nagelsplitter< oder >am Nagel losgelöstes Hautstückchen<. Die Benennung wird auf den Volksglauben zurückgeführt, daß der damit Behaftete einen Neider habe. Das Wort ist im 17.Jh. (Stieler) als Lehnübers. von nl. nijdnagel (wohl aus älterem nijpnagel zu nl. nijpen >kneifen<; GRM 36,79) übernommen und z.T. auch entlehnt worden in der Form Niednagel (1664; W/H) und schließlich als Nietnagel mit Anlehnung an Niet und nieten >drücken, schmerzen< DU: nach niederl. nijdnagel= Neidnagel; nach dem Volksglauben, ein Niednagel entstehe, wenn man von einem neidischen Blick getroffen wird
bron: Duden Universal 2003 Paul 2002 (Paul, Duden Universal)
-
▾ Duits
Niednagel
[plaats waar de huid langs de nagel is ingescheurd]
-
▾ nijpen
[knellen, kwellen]
-
▾ Engels
nip
[knijpen; grissen; stoppen, een halt toeroepen (verouderd)]
datering: 1381 (1351-1400)
etymologie: Probably < an unattested intensive form (with doubling of consonant) of Middle Dutch n{imac}pen to pinch (see NIPE v.2); compare Dutch nippen (1644), German regional (Low German) nippen ({goesto} German nippen (17th cent.)), German regional (Bavaria and Austria) nipfen, all in sense ‘to sip’, i.e. ‘to drink with the lips pinched together’; compare also Danish nippe to sip, nibble, nip, probably a borrowing from Dutch or Low German. With the intensive formation compare the following parallel pairs: Dutch knijpen to pinch, squeeze, and knippen to cut, clip; Middle Low German kn{imac}pen to pinch, squeeze, and knippen to flick, snap, wink, blink. Compare GNIP v., KNIP v.
bron: Onions 1983 (OED3, ODEE)
-
▾ Engels
nip
[knijpen; grissen; stoppen, een halt toeroepen (verouderd)]
-
▾ nijptang
[werktuig om spijkers uit te trekken]
-
▾ Papiaments
neiptan (ouder: nijptang, nyptang)
[werktuig om spijkers uit te trekken]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Uit: Putman1859 p. 34 en 119; Uit Ewijk p. 68, 99
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Ambons-Maleis
nèptang
[werktuig om spijkers uit te trekken]
bron: Supusepa 1998 (EDI)
-
▾ Papiaments
neiptan (ouder: nijptang, nyptang)
[werktuig om spijkers uit te trekken]
-
▾ nijver
[naarstig]
-
▾ Fries
niver
[naarstig]
-
▾ Fries
niver
[naarstig]
-
▾ nijverheid
[arbeidzaamheid, industrie]
-
▾ Fries
niverheid
[arbeidzaamheid, industrie]
-
▾ Fries
niverheid
[arbeidzaamheid, industrie]
-
▾ nikkel
[chemisch element]
-
▾ Madoerees
nekel
[nikkel, nikkelen horloge]
bron: Penninga 1936 (PH)
-
▾ Javaans
nèkel
[chemisch element; vernikkelen]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Menadonees
nèkel
[chemisch element]
bron: Warokka 2004 (DJERY)
-
▾ Surinaams-Javaans
nèkel
[nikkel; van nikkel, vernikkeld]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Makassaars
nêkkelé
[nikkel, aluminium, wit of geel koperbeslag]
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Indonesisch
nikel
[chemisch element]
-
▾ Muna
nikele
[chemisch element]
bron: Berg 1995 (BKK2005)
-
▾ Japans
nikkeru
[chemisch element]
bron: Vos 1963 (Vos 1963, 1985)
-
▾ Madoerees
nekel
[nikkel, nikkelen horloge]
-
▾ nikken
[(verouderd) knikken, knikkebollen]
-
▾ Zweeds
nicka
[knikken]
datering: 1788 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1788; av lågty. nicken 'blinka; nicka'; besl. med niga
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
nikke
[hoofd op en neer bewegen ten teken van instemming; knikkebollen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: wohl von nhd. nicken = mnd. nicken (holl. nikken).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
nikke
[knikken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: nedertysk nicken 'bevæge sig op og ned'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Frans
niquer; nicá
(dialect)
[dommelen, dutten, knikkebollen]
datering: 1380 (1351-1400)
afleidingen en samenstellingen: ; niquet, nikèt = dutje; s'aniquèye 'een hazeslaapje doen', déniquer 'haastig uit het bed opstaan'; faire le niquet een dutje doen', fé si p'tit nikèt 'idem'; etc.
etymologie: Nicken (mndl., d.) 'nicken'. Voor de etymologie zie FEW.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Zweeds
nicka
[knikken]
-
▾ nikker
[boze watergeest, duivel]
-
▾ Engels
nicker
†verouderd
[boze geest, duivel]
-
▾ Engels
nicker
†verouderd
[boze geest, duivel]
-
▾ niks
[onbepaald voornaamwoord: niets]
-
▾ Berbice-Nederlands
neks
[onbepaald voornaamwoord: niets]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:645)
-
▾ Javindo
neks
[onbepaald voornaamwoord: niets]
afleidingen en samenstellingen: heef neks = (het) zegt niets, (het) maakt niet uit
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Sranantongo
nèks
[onbepaald voornaamwoord: niets]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Lala
nikishi (awe nikishi)
[zeker niet (het is helemaal niks)]
<via Afrikaans>
etymologie: Pas op, uitspraak pasoppo; Niks, uitspraak: nikkiesjie; Sterk, uitspraak: iesjietelliekkie; Broer, uitspraak: bloeloe; Deksel, uitspraak: dekselo of dekkeselo; Midden-Zambia, men spreekt daar Lala (ciLala). Alle zijn opgenomen in het dagelijkse spraakgebruik. In de jaren 1980 en in 2004. Zijn overgenomen uit het (verre) Zuid-Afrika in de periode tussen 1915 en 1940. Pasopo betekent: ik waarschuw je voor de laatste maal! Nikkiesjie komt alleen voor in verbinding met awe (nee). Awe nikkiesjie betekent: zeker niet of het is helemaal niks. Iesjietelliekkie betekent: zeer, ontzettend. Bloeloe betekent familielid of familieleden. Dekselo of dekkeselo: iedere soort van afdekking van een pan, pot en dergelijke. De spelling in ciLala is respectievelijk: Pas op, uitspraak pasopo, nikishi, ishiteliki, blulu, dekselo.
bron: Sijs 2006a (VdSijs 2006)
-
▾ Deens
niks
[uitroep: nee, geen sprake van]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk nichs 'intet'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
niks
[onbepaald voornaamwoord: niets]
<via Afrikaans>
-
▾ Caraïbisch-Engels
nix
[onbepaald voornaamwoord: niets]
etymologie: Guyana
bron: Allsopp 2003 (Allsopp, Richard (2003), Dictionary of Caribbean English usage, Jamaica.)
-
▾ Engels
nix
[onbepaald voornaamwoord: niets; uitroep: pas op, kijk uit]
datering: 1789 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: In sense 1<ts>a. colloquial Du. and G. nix, for (nichs) nichts.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Zweeds
nix
[uitroep: nee]
datering: 1879 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1879; av lågty. nix (ty. nichts) 'ingenting'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Amerikaans-Engels
nix
[uitroep: nee, absoluut niet, helemaal niets]
-
▾ Berbice-Nederlands
neks
[onbepaald voornaamwoord: niets]
-
▾ nimf
[Griekse godin van rivieren en bossen; bevallig meisje]
-
▾ Indonesisch
nimfa
[Griekse godin van rivieren en bossen; bevallig meisje]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nimfa
[Griekse godin van rivieren en bossen; bevallig meisje]
-
▾ nimmer
[nooit]
-
▾ Sranantongo
nemre
[nooit]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
nemre
[nooit]
-
▾ nippel
[metalen mof]
-
▾ Papiaments
nipel
[metalen mof]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
nipel
[metalen mof]
-
▾ Papiaments
nipel
[metalen mof]
-
▾ nippen
[een teugje drinken]
-
▾ Schots
gnip, knip
†verouderd
[bijten]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
etymologie: onder nip: prob.of LDu. origin; cf. +Sc. gnip (xiv), +knip (xvi).
bron: Onions 1983 (ODEE nip, CSD)
-
▾ Deens
nippe
[een teugje drinken, kleine hapjes nemen; knippen met gereedschap; fruit schoonmaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: PNOE: fra nedertysk el. nederlandsk nippen ¯ fællesgermansk *´nippan, *´nipan 'nappe, knibe, klemme' ¯ indoeuropæisk *kneib-, *knei-, *ken- 'kradse, skrabe, gnide' . DDO: ældre nydansk nippe fra nedertysk eller nederlandsk nippen 'nappe, knibe'
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 Nielsen 1989 (PNOE, FuT, EO, DDO, Bluhme)
-
▾ Noors
nippe
[een teugje drinken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: "in kleinen zügen trinken", von nd. holl. nippen in ders. bed.
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Duits
nippen
[een teugje drinken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Bluhme: Nederlands, Duden Universal: Nederduits ([niederd. (md.), wohl Intensivbildung zu mniederd. nipen= kneifen, auf das Zusammenpressen der Lippen am Gefäßrand bezogen]), Grimm: aus nd. nl. nippen. Bluhme: nl. nd.
bron: Duden Universal 2003 (Duden Universal, Bluhme, Grimm)
-
▾ Schots
gnip, knip
†verouderd
[bijten]
-
▾ nippertje
[ogenblik]
-
▾ Noors
på nippet
[op het nippertje, nog net op tijd]
-
▾ Deens
på nippet
†verouderd
[op het nippertje, nog net op tijd; het gewicht van de weegschaal is in balans]
etymologie: OOD maakt alleen een vergelijking met het Nederlands: jf. holl. op het nippen, op den nipper, op het nippertje i sa. bet.) i udtr. for, at noget ell. nogen er lige ved et vendepunkt, i yderste fare, at noget sker i sidste øjeblik osv. i forb. det er paa nippet, det er paa det yderste, i sidste øjeblik. Moth.N68. (jeg vilde) frelse ham, og . . raabe om Hjelp, naar det var paa Nibbet (dvs.: lige naar han vilde styrte sig i kanalen). Ew.(1914).IV.101. *Vel kom jeg her og der i Maskepie med Engle . . | Men – altid maatte jeg paa Nippet bort, | Og Maskepiet varede kun kort. Bagges.III. 29. Jeg kom da til Kiel den næste Morgen Kl. 4, og fandt . . Hovedqvarteret endnu der, men det var ogsaa paa Nippet. Thi Kl. 7 blev alle Trommer rørte (og hæren retirerede til Rendsburg). CLStrøm.U. 119. i forb. m. af: Det er og nu paa det alleryderste Nip af Posttiden. Gram.Breve. 119. *I Stakler kun paa Nippet | Af Galskab staae. PalM.VIII.97. i forb. m. med: det var pâ nippet med ham. Moth.N68. det var paa nippen med ham (dvs.: han var nær ved at spille fallit). Feilb. nu især i udtr. for, at noget er lige ved at ske; navnlig i forb. m. at-sætn. ell. inf. (nu oftest tilknyttet ved præp. til): være, staa paa nippet (til) at osv. det var paa Nipped, hun skulde voren gift. KomGrønneg.I.87. (det) stoed paa Nippet, at Polen med Herreskiold havde tvunget Ordenen. LTid.1726. 584. min Medbeiler staaer paa Nippet til at komme hid. Biehl.(Skuesp.VI.367). *Nys varm og kraftig i en Brudeseng . . | Paa Nippet til at styrte mig i Vellyst – | Og nu – stiv, som en Stokfisk. Oehl.I.166. *Han faldt som i en Vugge. Men paa Nippet | Var nær en anden Uheld arriveert. Hrz.VIII.229. Han svarer, at han . . i Storm og Mørke stod i Skibets Stavn og at han . . paa Nippet var slynget ud i Havet af en Braadsø, da han i det samme . . greb om Skibets Anker. Brandes.II.40. Jeg stod lige paa Nippet til at gaa. EChristians.MM.84. jf.: *Da jeg til heldig Fangst var tidt paa Nippen, | . . paa Sommerfuglejagt. Bagges.III.37. Han var lige paa yderste Nippe til at lade sig helt overvælde.Hamann.FynskLandmandsliv.(1905). 227. spec. (nu næppe br.): gaa (staa) paa nippet, paa (sit) sidste (yderste) nip olgn., være højfrugtsommelig. *(hun) haver svangre Miner, | Maa skee hun og paa nippet staar, | Og snart til Sengen triner. Sort.Poet.15. *Rostgaards Hustru, som med hendes Friderich, | . . paa sidste Nippet gik. LThura.HansRostgaard.(1726). 225. Lægen.II.181(se u. II. Kram 5).
bron: Dahlerup 1919-1956 Stefan (Stefan p.c., OOD (zonder etymologie))
-
▾ Noors
på nippet
[op het nippertje, nog net op tijd]
-
▾ nis
[uitholling]
-
▾ Papiaments
nis
[uitholling]
datering: 1875 (1851-1900)
etymologie: Ewijk
bron: Klooster 2003 Bakker (Ewijk; Klooster, Olga van der & Michel Bakker, Bouwen op de Wind. Architectuur en cultuur van Aruba, Bloemendaal 2007.)
-
▾ Papiaments
nis
[uitholling]
-
▾ nitraat
[zout van salpeterzuur]
-
▾ Indonesisch
nitrat
[zout van salpeterzuur]
afleidingen en samenstellingen: nitrifikasi = nitrificatie; nitrit = nitriet
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nitrat
[zout van salpeterzuur]
-
▾ nitrogenium
[stikstof]
-
▾ Indonesisch
nitrogén
[stikstof]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nitrogén
[stikstof]
-
▾ niveau
[peil]
-
▾ Indonesisch
nivo
[peil]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nivo
[peil]
-
▾ njamnjam
[kindertaal: heerlijk]
-
▾ Indonesisch
nyamnyam
[kindertaal: heerlijk]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nyamnyam
[kindertaal: heerlijk]
-
▾ nobel
[edel]
-
▾ Fries
nobel
[edel]
-
▾ Fries
nobel
[edel]
-
▾ noch
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ Negerhollands
noch, nochal
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ Negerhollands
noch, nochal
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ nodeloos
[onnodig]
-
▾ Sranantongo
nowdelows
[onnodig]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
nowdelows
[onnodig]
-
▾ noden
[(het) verzoeken om ergens te komen of aan mee te doen]
-
▾ Kupang-Maleis
nod
[verzoek om ergens te komen of aan mee te doen]
afleidingen en samenstellingen: dapat nod = een uitnodiging krijgen
etymologie: dapat = krijgen
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
nod
[verzoek om ergens te komen of aan mee te doen]
afleidingen en samenstellingen: dapat nod = een uitnodiging krijgen
etymologie: dapat = krijgen
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ternataans-Maleis
nod
[verzoek om ergens te komen of aan mee te doen]
afleidingen en samenstellingen: dapat nod = een uitnodiging krijgen
etymologie: dapat = krijgen
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Papiaments
noi (ouder: nooi)
[uitnodigen]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: kombitu sin noi (ongenode gast)
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Negerhollands
nooi, nooj
[uitnodigen, inviteren]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: nooi (old 1776), nooj (Hesseling 1905: 240
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905:240)
-
▾ Ambons-Maleis
not, nod
[verzoek om ergens te komen of aan mee te doen]
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Kupang-Maleis
nod
[verzoek om ergens te komen of aan mee te doen]
-
▾ nodig
[benodigd]
-
▾ Fries
noadich, noarich
[benodigd]
-
▾ Kupang-Maleis
nodek
[geven om]
bron: Jacob 2003 (J&G)
-
▾ Papiaments
nodo (Ar.)
[van nood]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Negerhollands
noodig, nodi, nōdi
[onmisbaar, nodig hebben; waardevol]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: noodig (old 1776), nodi, nōdi (djdj 1926). djdj 1926: hij is nodig voor wat je hem betaald (hij is de beste die je voor dat loon kunt krijgen) = am mi nodi fo wa ju lo bitāl am
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Fries
noadich, noarich
[benodigd]
-
▾ noedels
[gekookte meelballetjes]
-
▾ Amerikaans-Engels
noodlejees, noodles
[gekookte meelballetjes]
datering: 1848 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: Du.; CITAAT: 1848 Noodlejees. (Dutch) Wheat dough rolled thin and cut into strings like maccaroni. It is used for the same purpose; [...] 1896 Noodeljees, ... 'noodles', [N.J.] Clapin: Term hardly known outside of NYC, and designating strips of dough cut like vermicelli, and used in dumplings and in soup
bron: Clapin 1902 Craigie 1938-1944 Mencken 1937-1948 (Craigie, Bartlett, Neumann, Clapin, Mencken Sup. I, II; Schele de Vere, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
noodlejees, noodles
[gekookte meelballetjes]
-
▾ noegzaam
[(gewestelijk) voldoende, bevredigend]
-
▾ noemen
[een naam geven]
-
▾ Negerhollands
noem
[een naam geven, roepen]
-
▾ Negerhollands
noem
[een naam geven, roepen]
-
▾ nog
[tot op dit ogenblik, voortdurend]
-
▾ Fries
noch
[tot op dit ogenblik, voortdurend]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Negerhollands
nogal
[tot op dit ogenblik, voortdurend]
datering: 1905 (1901-1950)
etymologie: Magens 1770: nooit = no nogal, nog niet.
bron: Hesseling 1905 Robertson 1989 (Hesseling 1905, Robertson 1989)
-
▾ Berbice-Nederlands
noko
[tot op dit ogenblik, voortdurend]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:646)
-
▾ Skepi-Nederlands
nug
[tot op dit ogenblik, voortdurend]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Fries
noch
[tot op dit ogenblik, voortdurend]
-
▾ noga
[lekkernij]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1860-1875;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
nogat
[lekkernij]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nogat
[lekkernij]
-
▾ nogal
[tamelijk]
-
▾ Negerhollands
nogal
[tamelijk]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nogal
[bovendien]
<via Afrikaans>
-
▾ Negerhollands
nogal
[tamelijk]
-
▾ nok
[hoogste deel van dak]
-
▾ Engels
nock
[uiteinde van een ranok; nokhoek van een zeil]
datering: 1513 (1501-1550)
etymologie: a. the synonymous Du., Flem., and Fris. nok or LG. nokk, whence also G. and Sw. nock, Da. nok. These words also occur in other special senses, denoting a projection, point, or tip of some kind: cf. prec.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Duits
Nock
[uiterste eind van een rondhout, van een spier; verlengingen, uiteinden van de scheepsbrug aan de zijkanten]
-
▾ Zweeds
nock
[hoogste deel van dak]
datering: 1780 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: taknock
etymologie: sedan ca 1780; av lågty. nok(ke) 'spets av ngt'; trol. samma ord som sv. dial. nock, isl. hnokki 'hake på spinnrocksrullen'; jfr nucka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Schots
nok
†verouderd
[uiteinde van de nok van de ra]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
etymologie: laME (once); MDu nocke, EFris or LowGer nok(ke)
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Russisch
nok
[einde van het rondhout in het takelwerk]
etymologie: Aus ndl. nok, ndd. nhd. Nock dass., s. Meulen 139, Matzenauer 263. Uit VdMeulen 1909: Nok. Te scheep werd in het besonder de nok van de ree' ge¬naamd het uiterste end van de ree'. WINSCII. Russ. nok, bout de vergne. Maar ook de uiteinden van andere horizontale of bijna horizontale rondhouten noemt men nok, zoo b. v. nok van den boegspriet, van het kluif hout, van het jaaghout, van de gaffel, enz. Hetzelfde is het geval met Russ. nok: 1). geeft nok gafe/ja (nok van de gaffel), V. nok busprita (nok van den boegspriet) e.a. Waar men echter Russ. nok alleen vindt, wordt er evenals in het Holl. de nok van de ra mee bedoeld; het van Russ. nok in deze betekenis afgeleide adject. luidt nókovyj. Zie ook de volgende samenstellingen.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
nok
[(scheepvaart) uiterste eind van een rondhout; (in molen) hoogste deel van dak]
etymologie: PNOE: fra nedertysk nock, nocke; egl. 'noget krummet', Skautrup en Fremmed2: Nederlands. OOD: sandsynligvis laant fra nt. ell. holl.. Stefan: misschien via Nederduits, Bang: (holl)
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Hammerich 1945 Hårbøl 2004 Bang 1976 (Fremmedordbog, Skautrup, Fremmed2, PNOE, Hammerich 45, Bang)
-
▾ Bulgaars
nok
[hoogste punt van de mast]
bron: Milev 2005 (Milev)
-
▾ Papiaments
nòk
[hoogste deel van een dak]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Pools
nok
[hoogste deel van dak]
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Oekraïens
nok
[einde van het rondhout in het takelwerk]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Fries
nok
[hoogste deel van dak]
-
▾ Noors
nokk, nokke
[uiteinde van een rondhout]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra lty; FuT: = (ende eines rundholzen, zapfen an einer balken, kleiner haken an spinden, ags. hnocc, mndl. nocke (holl. nok, 'spitze, vorsprung, giebel, raanock. In der bedeutung raanock ist das wort wahrscheinlich aus dem nd. oderr holl. entlehnt.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Fins
nokka
[top van de mast; hoogste gedeelte, uiterste punt van iets]
<via Zweeds>
-
▾ Sranantongo
noko
[hoogste deel van dak, top; nokplaat]
bron: Blanker 2005 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, SR)
-
▾ Sarnami
noko
[hoogste deel van dak]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Engels
nock
[uiteinde van een ranok; nokhoek van een zeil]
-
▾ nok
[(verouderd) kerf, inkeping]
-
▾ Frans
nok
†verouderd
(dialect)
[soort hangslot]
datering: 1318 (1301-1350)
afleidingen en samenstellingen: noquet, nocquet; jeter un nocquet 'bijtend bespotten; noucquette 'hangslot-soort' 1568
etymologie: Mndl. nock 'kerbe' ist erst seit 1567 belegt, s. WNT 'nok'; vgl. allerdings auch schwed. nock. Die bed. 'cadenas' erklärt sich wohl daraus, dass diese art schloss in eine kerbe einschnappte.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
nok
†verouderd
(dialect)
[soort hangslot]
-
▾ nokbindsel
[lijn of draad voor het bevestigen van een ra- of gaffelzeil op de nok]
-
▾ Russisch
nokbénzel'
[lijn of draad voor het bevestigen van een ra- of gaffelzeil op de nok]
etymologie: Aus ndl. nokbindsel, ndd. nhd. Nockbändsel, s. Meulen 139. Uit VdMeulen 1909: Nokbindsel. Bindsel, waarmede het zeil aan de nok van de ra wordt vastgemaakt, v. L. De nokbindsels dienen om het zeil op de nokken van de ra uit te halen en vast te maken. P. M. blz. 359. Russ. nokbénzel', raban d'empointure, uit Holl. nokbénzel. Zie Reuzel.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
nokbénzel'
[lijn of draad voor het bevestigen van een ra- of gaffelzeil op de nok]
-
▾ nokerboom
[(verouderd) walnotenboom]
-
▾ nokgording
[soort touw voor het samentrekken van het zeil]
-
▾ Russisch
nokgórden'
[soort touw voor het samentrekken van het zeil]
datering: 1720 (1701-1750)
etymologie: Aus ndl. nokgording dass., pl. -s, s. Meulen 139. Uit VdMeulen 1909: Nokgording. Lopend touwwerk tot het in elkaar halen van razeilen. T. De nokgordings dienen, evenals de dempgordings, om de staande lijken langs de ra te halen, en zulks vooral op de nok¬ken, waarvan hun naam ontleend is. P. M. blz. 355. Russ. nok-górden’ , cargue-bouline.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
nokgórden'
[soort touw voor het samentrekken van het zeil]
-
▾ nokgordingblok
[blok waardoor de nokgording loopt]
-
▾ Russisch
nokgorden'blok
†verouderd
[blok waardoor de nokgording loopt]
etymologie: Nokgordingblok. Blok, waardoor de nokgording vaart, z. P. M. blz. 35 5. Russ. Nokgorden’blok J., poulie de cargue-bouline.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
nokgorden'blok
†verouderd
[blok waardoor de nokgording loopt]
-
▾ nokkenas
[uitsteeksel op een ijzeren staaf]
-
▾ Indonesisch
nokenas
[uitsteeksel op een ijzeren staaf]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nokenas
[uitsteeksel op een ijzeren staaf]
-
▾ noktalie
[noktakel]
-
▾ Russisch
noktáli
[noktakel]
datering: 1720 (1701-1750)
etymologie: Aus ndl. noktalie dass., s. Meulen 140. Uit VdMeulen 1909: Noktalie. De noktakels (noktalies) worden gebruikt op de nokken der onderraas, als men bij het zwaar vóór of van den wind zeilen, het op de brassen alleen niet durft laten aankomen; ook worden zij gebruikt bij het uit of inzetten van ligte sloepen, het overnemen van victualie of andere lasten. I\ M. blz. 104. Russ. Noktáli, palan de bout de vergue.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
noktáli
[noktakel]
-
▾ noktalieschenkel
[schenkel van de noktalie]
-
▾ Russisch
noktálejškentel'
†verouderd
[schenkel van de noktalie]
etymologie: Noktalieschenkel. De schenkel (z. ald.) of schinkel van de noktalie. Russ. noktálejškentel' V., škentel' ot noka reja (schenkel van de nok van de ra); wordt nu niet meer gebruikt, zegt V., vgl. P. M. blz. 208: de noktakelsehinkels vindt men tegenwoordig op de onderraas niet meer, omdat de stroppen daartoe los mede-gegeven worden. Vroeger lagen zij na het paard om den nok; thans worden de stroppen (meestal gewone ankerstroppen) even binnen de marsschootschijf om de ra heen genomen, als de noktakels ge¬bruikt moeten worden.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
noktálejškentel'
†verouderd
[schenkel van de noktalie]
-
▾ nomenclatuur
[stelsel van regels voor naamgeving]
-
▾ Indonesisch
noménklatur
[stelsel van regels voor naamgeving]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
noménklatur
[stelsel van regels voor naamgeving]
-
▾ non
[kloosterzuster]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
nen
†verouderd
[peettante]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
etymologie: Valls 1981: also used as a title of respect or affection of any older female. also pronounced 'ne-ne'of 'ne-nee'. In Martinique patois: 'nennien' = godmother
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Indonesisch
non
[kloosterzuster]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Papiaments
nònchi
[kloosterzuster]
etymologie: Papiamentu van de sephardische joden en de protestanten
bron: (Joubert PN)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
nen
†verouderd
[peettante]
<via Negerhollands>
-
▾ non-
[niet- (als eerste lid van samenstellingen)]
-
▾ Indonesisch
non-
[niet- (als eerste lid van samenstellingen)]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
non-
[niet- (als eerste lid van samenstellingen)]
-
▾ non-actief
[inactief]
-
▾ Indonesisch
nonaktif
[inactief]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nonaktif
[inactief]
-
▾ non-agressie
[niet aanvallen]
-
▾ Indonesisch
nonagrési
[niet aanvallen]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nonagrési
[niet aanvallen]
-
▾ non-stop
[zonder onderbreking]
-
▾ Indonesisch
nonstop
[zonder onderbreking]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nonstop
[zonder onderbreking]
-
▾ nonius
[maatlatje]
-
▾ Indonesisch
nonius
[maatlatje]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nonius
[maatlatje]
-
▾ nonkel, onkel
[oom]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
ónquel
[oom]
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
ónquel
[oom]
-
▾ nonsens
[onzin]
-
▾ Indonesisch
nonsén
[onzin]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Papiaments
nònsèns
[onzin]
status: Ambigu: Nederlands of Engels
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
nonsén
[onzin]
-
▾ nood
[dwang der omstandigheden, gebrek]
-
▾ Zweeds
förnödenhet
[behoefte aan iets]
datering: 1710 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; afleiding
etymologie: sedan 1710; bildn. till äldre förnöden 'nödvändig, av nöden', till lågty. van noden med samma bet.; jfr nöd
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fries
noad
[dwang der omstandigheden, gebrek]
-
▾ Papiaments
nodi
[noodzaak]
etymologie: no tin nodi (het is niet nodig, het hoeft niet); no ta na nodi (het is niet nodig, het hoeft niet); ki nodi tin? (waar is dat voor nodig?); sin nodi (onnodig, nodeloos, overbodig)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Negerhollands
nood
[dwang der omstandigheden, gebrek]
-
▾ Saramakkaans
noútu
[dwang der omstandigheden, gebrek]
<via Sranantongo>
bron: WOLD (WOLD)
-
▾ Sranantongo
nowtu
[dwang der omstandigheden, gebrek]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Zweeds
förnödenhet
[behoefte aan iets]
-
▾ nooddruft
[behoefte]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1291-1300;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Zweeds
nöttorft
[behoefte]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: före 1520; fornsv. nödhthorft 'behov; nödvändighet'; av lågty. nottorft; till nöd och tarv
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
nødtørft
[zijn behoefte doen, vaak ergens waar geen toilet is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: fra nedertysk nôttorft, nôttroft dannet af nôt 'nød2' + en afledning af dorven, durven 'måtte2'; egl. '(forrette el. gøre) noget nødvendigt, det som behøves'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
nødtørft
[behoefte]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: adj. nødtørftig
etymologie: BO: fra lty, besl m norr turft, 'trang, behov'; FuT: von mnd. nôtorft, nôttroft, nôtdroft (holl. nooddruft)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
nöttorft
[behoefte]
-
▾ noodlot
[ongekende en onafwendbare macht]
-
▾ Duits
Noodlot, Nôtlott, Nootlott
†verouderd
(dialect)
[ongekende en onafwendbare macht]
etymologie: Schlüter: Von alten Gronauern noch vereinzelt gebraucht, ausst.
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 Schlüter 1952 (Kremer 98, Foerste, Schlüter)
-
▾ Duits
Noodlot, Nôtlott, Nootlott
†verouderd
(dialect)
[ongekende en onafwendbare macht]
-
▾ noodlottig
[onontwijkbaar ongeluk aanbrengende, fataal]
-
▾ Duits
nôtlottich
†verouderd
(dialect)
[ongelukkig, fataal]
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
nôtlottich
†verouderd
(dialect)
[ongelukkig, fataal]
-
▾ noodra
[reserve-rondhout aan mast]
-
▾ Frans
nodra
†verouderd
(dialect)
[reserve-rondhout aan mast]
etymologie: Das ndl. wort ist zusammengesetzt aus nood und ra, entsprechend den vielen im mndl. wirklich belegten nautischen zuss. mit nood, wie noodmast.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
nodra
†verouderd
(dialect)
[reserve-rondhout aan mast]
-
▾ noodtalie
[talie die bewaard blijft voor het geval van nood]
-
▾ Russisch
nojtáli
†verouderd
[talie die in geval van nood bezijden het roer wordt aangebracht, om dit in bedwang te kunnen houden]
datering: 1795 (1751-1800)
etymologie: Noodtalie, scheepsterm: talie (takelwerk of katrol) die bewaard blijft voor het geval van nood (Ndl. Wdb. 9, 2084). Inzonderheid in betrekking tot het roer, zie b.v. Tideman 228: Talie werkende op den zorgketting aan den zorgband, waarmede het roer in geval de gewone stuurinrigting begeeft nog kan bestuurd worden. Daarnaast, naar het schijnt, ook wel gebezigd voor de achtertalie of inhaaltalie van het geschut d.i. een talie achter aan een stuk geschut, dienende om het stuk uit de geschutpoort vgl. Ter Reehorst 160: Relievingtackle. Noodtalie van 't roer, inhaaltalie van een stuk. Terwijl de eerste in het russ. gewoonlijk genoemd wordt rultáli uit ndl. roertalie (zie Zee- en Scheepst. 170), draagt de laatste de naam van nojtáli uit ndl. noodtalie, waarvan men bij Vachtin 187 een uitvoerige beschrijving vindt waarin o.a. deze zinsnede: Nojtaljami v štorm ukrepljajut orudija k bortu (Met een noodtalie zet men bij storm de stukken vast tegen boord). Reeds Šiškov (a°. 1795) heeft: nojtáli u pušek (noodtalie bij de kanonnen). Thans verouderd.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Russisch
nojtáli
†verouderd
[talie die in geval van nood bezijden het roer wordt aangebracht, om dit in bedwang te kunnen houden]
-
▾ noodzakelijk
[nodig, onder de gegeven omstandigheden onvermijdelijk]
-
▾ Negerhollands
noodzaaklik, noodsaeklig
[nodig, onder de gegeven omstandigheden onvermijdelijk]
datering: 1800 (1751-1800)
etymologie: noodzaaklik (Rossem 1996: 184), noodsaeklig (Hesseling 1905: 188)
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (Rossem 1996: 184, Hesseling 1905: 188)
-
▾ Negerhollands
noodzaaklik, noodsaeklig
[nodig, onder de gegeven omstandigheden onvermijdelijk]
-
▾ noodzaken
[iemand (hoe dan ook) dwingen]
-
▾ Fries
needsaakje
[iemand (hoe dan ook) dwingen]
-
▾ Zweeds
nödsaka
[iemand (hoe dan ook) dwingen]
datering: 1703 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1703; till fornsv. nödhsak 'tvingande orsak, nödtvång'; av lågty. notsake 'ngt nödvändigt'; jfr rannsaka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
nødsage
[iemand (hoe dan ook) dwingen]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits
etymologie: OOD: fra ty. dial. notsachen, holl. noodzaken, glholl. nootsaken; til ænyd. nødssag (HMogens.), nødsag, tvingende grund ell. nødvendighed, fsv. nödhsak, fra mnt. nodsake, ty. notsache, holl. noodzaak , maar PNOE en DDO gaan uit van een erfwoord
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, DDO)
-
▾ Noors
nødsaget
†verouderd
[gedwongen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: nødsaget (av foreld. nødsage); FuT: nødsage (zwingen) ist vom subst. ält. dän. nødsag gebildet, das aus dem mnd. nôtsake (holl. noodzaak, mit dem vb. noodzaken, 'nötigen' ) entlehnt ist.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Fries
needsaakje
[iemand (hoe dan ook) dwingen]
-
▾ nooit
[op geen enkel tijdstip]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
noit
†verouderd
[op geen enkel tijdstip]
<via Negerhollands>
-
▾ Sranantongo
noiti
[op geen enkel tijdstip]
-
▾ Berbice-Nederlands
noiti
[op geen enkel tijdstip]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:646)
-
▾ Saramakkaans
noíti
[op geen enkel tijdstip]
<via Sranantongo>
bron: WOLD (WOLD)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nooit
[uitroep van ongelovigheid]
<via Afrikaans>
datering: 1970 (1951-2000)
afleidingen en samenstellingen: nooit nie
etymologie: Afk.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Duits
nooit, noit
(dialect)
[op geen enkel tijdstip]
etymologie: Smet 92: Emsland: Im ganzen Grenzgebiet zwischen Wesel, Kleve und Emden wirkte sich der niederländische Einflluß aus: Niederländische Wörter und Wortformen drangen in den letzten Jahrhunderten, und häufiger besonders im 19. Jahrhunderts, als Nahentlehnungen, d.h. als Folge der unmittelbaren nachbarlichen Beziehungen, in die Volks- und Umgangssprache des westniederdeutschen Randgebietes ein. Dazu gehören …. Smet 83: Emsländischen. Foerste: (met veel citaten) Das Wort ist im westl. Ostfriesland allgemein gebräuchlich. Schlüter: Wird fast überall verstanden, doch wenig gebraucht, häufiger noch in den Grenzgebieten, z.B. in Gronau und Anholt. Sonst heute vielfach scherzhaft oder als holl. empfunden. Bezeichnend die Verbindung mit gebören, das für viele ganz nl. klingt und stellenweise auch entlehnt sein wird.
bron: Foerste 1938 Schlüter 1952 Schönhoff 1908 Smet 1983 Smet 1992 (Smet 92, Smet 83, Foerste, Schlüter, Schönhoff)
-
▾ Negerhollands
nooit, nōit, noit
[op geen enkel tijdstip]
datering: 1770 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770: dubbele ontkenning = nooit niet
etymologie: nooit (Magens 1770, old 1776), nōit (djdj 1926), noit (Hesseling 1905). old 1776: nooit meer = nooit niet, nooit nooit
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
noit
†verouderd
[op geen enkel tijdstip]
<via Negerhollands>
-
▾ noord ten oosten
[windrichting]
-
▾ Deens
nord til øst
[windrichting]
etymologie: Hammerich 45 p. 346: Af Verdenshjørnenavnene er Syd hollandsk, de andre ægte nordiske men den Inddeling af Kompasrosen·i 32 Streger, som Sømændene bruger: Nord, Nord til øst, Nordnordøst, Nordøst til Nord, Nordøst til øst o. s. v., synes vi at have faaet fra Holland
bron: (Hammerich 45)
-
▾ Russisch
nord-ten'-ost
[windrichting]
-
▾ Deens
nord til øst
[windrichting]
-
▾ noord ten westen
[windrichting]
-
▾ Deens
nord til vest
[windrichting]
etymologie: Hammerich 45 p. 346: Af Verdenshjørnenavnene er Syd hollandsk, de andre ægte nordiske men den Inddeling af Kompasrosen·i 32 Streger, som Sømændene bruger: Nord, Nord til øst, Nordnordøst, Nordøst til Nord, Nordøst til øst o. s. v., synes vi at have faaet fra Holland
bron: (Hammerich 45)
-
▾ Russisch
nord-ten'-vest
[windrichting]
-
▾ Deens
nord til vest
[windrichting]
-
▾ noord(en)
[windstreek]
-
▾ Negerhollands
noord
[windstreek]
-
▾ Russisch
nord
[noorderwind]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
etymologie: Aus ndl. noord, s. Meulen 107 ff. Vdmeulen 1909: zie Kompas
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
nord
[windstreek]
datering: 1520 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: Hist.: före 1520; fornsv. nordh; av lågty. nord eller nederl. noord; besl. med grek. nerteros 'nedre; undre'; jfr 1norr
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Azeri
nord
[windstreek]
<via Russisch>
bron: Chalilov 2007 (Chalilov)
-
▾ Litouws
nordas
[noorderwind]
-
▾ Sranantongo
nort
[windstreek]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Papiaments
nort, nòrt (ouder: noord)
[windstreek]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: pèrde strea di nòrt (de kluts kwijtraken)
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Fins
nuurt(i)
[windstreek (zeevaarttaal)]
<via Zweeds>
-
▾ Deens
om de nord, de nord hen
[naar het noorden sturen]
-
▾ Negerhollands
noord
[windstreek]
-
▾ noorderzon
[de tijd waarop de zon in het noorden staat]
-
▾ Fries
noardersinne
[de tijd waarop de zon in het noorden staat]
-
▾ Fries
noardersinne
[de tijd waarop de zon in het noorden staat]
-
▾ noordkaper
[walvissoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
noordkaper
[zuidkaper]
datering: 1913 (1901-1950)
etymologie: Transf. use of Du. name for Eubalaena glacialis a whale of the northern oceans, noord north + kaap cape + n.-forming suffix -er.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Engels
nordcaper
[walvissoort]
datering: 1762 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: ad. Du. noordkaper or G. nordkaper (f. Du. noordkaap, G. nordkap, the North Cape), formerly used as a specific name (Balaena Nordcaper): hence also F. nordcaper.
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Deens
nordkaper
[walvissoort]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: ty. nordkaper, holl. noordkaper; afl. af propr. Nordkap (jf. u. III. Kap); zool.
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (OOD, FuT)
-
▾ Noors
nordkaper
[walvissoort]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: FuT: d. nordkaper, holl. noordkaper; NROi: holl. nordkaper , så kalt fordi den først blev fanget ved Nordkapp
bron: Falk 1910-1911 NROi (FuT; NROi)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
noordkaper
[zuidkaper]
-
▾ noordnoordoost
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-nord-ost
[windrichting]
-
▾ Deens
nordnordøst
[windrichting]
etymologie: Hammerich 45 p. 346: Af Verdenshjørnenavnene er Syd hollandsk, de andre ægte nordiske men den Inddeling af Kompasrosen·i 32 Streger, som Sømændene bruger: Nord, Nord til øst, Nordnordøst, Nordøst til Nord, Nordøst til øst o. s. v., synes vi at have faaet fra Holland
bron: (Hammerich 45)
-
▾ Russisch
nord-nord-ost
[windrichting]
-
▾ noordnoordwest
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-nord-vest
[windrichting]
-
▾ Deens
nordnordvest
[windrichting]
etymologie: Hammerich 45 p. 346: Af Verdenshjørnenavnene er Syd hollandsk, de andre ægte nordiske men den Inddeling af Kompasrosen·i 32 Streger, som Sømændene bruger: Nord, Nord til øst, Nordnordøst, Nordøst til Nord, Nordøst til øst o. s. v., synes vi at have faaet fra Holland
bron: (Hammerich 45)
-
▾ Russisch
nord-nord-vest
[windrichting]
-
▾ noordoost
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-ost
[windrichting]
-
▾ Litouws
nordostas
[windrichting]
-
▾ Deens
nordøst, (ouder) nordost
[windrichting]
etymologie: Hammerich 45 p. 346: Af Verdenshjørnenavnene er Syd hollandsk, de andre ægte nordiske men den Inddeling af Kompasrosen·i 32 Streger, som Sømændene bruger: Nord, Nord til øst, Nordnordøst, Nordøst til Nord, Nordøst til øst o. s. v., synes vi at have faaet fra Holland
bron: (Hammerich 45)
-
▾ Papiaments
nortost
[windrichting]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Russisch
nord-ost
[windrichting]
-
▾ noordoost ten noorden
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-ost-ten'-nord
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-ost-ten'-nord
[windrichting]
-
▾ noordoost ten oosten
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-ost-ten'-ost
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-ost-ten'-ost
[windrichting]
-
▾ noordoostering
[afwijking van kompasnaald naar noordoosten]
-
▾ Zweeds
nordostring
[afwijking van kompasnaald naar noordoosten]
etymologie: SAOB: av holl. noord oostering, till noordoosteren, ha nordostlig missvisning
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
nordostring
[afwijking van kompasnaald naar noordoosten]
etymologie: OOD: fra holl. noordoostering, vbs. til noordoosteren, have nordøstlig misvisning, afl. af noordooster, nordøstlig; , nu næppe br.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Zweeds
nordostring
[afwijking van kompasnaald naar noordoosten]
-
▾ noordwaards
[in de richting van het noorden]
-
▾ Zweeds
nordvart
[in de richting van het noorden]
datering: 1693 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1693; till nord och lågty. wart 'i riktning mot'; besl. med 1vart
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
nordværts
†verouderd
[in de richting van het noorden]
status: Ambigu: Nederlands of Duits
etymologie: OOD: fra ty. nordwärts, holl. noordwaart(s); nu sj., Hammerich 45 p. 346: Af Verdenshjørnenavnene er Syd hollandsk, de andre ægte nordiske men den Inddeling af Kompasrosen·i 32 Streger, som Sømændene bruger: Nord, Nord til øst, Nordnordøst, Nordøst til Nord, Nordøst til øst o. s. v., synes vi at have faaet fra Holland
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Zweeds
nordvart
[in de richting van het noorden]
-
▾ noordwest
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-vest
[windrichting]
-
▾ Zweeds
nord-vest
[windrichting]
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
nordvest
[windrichting]
etymologie: Hammerich 45 p. 346: Af Verdenshjørnenavnene er Syd hollandsk, de andre ægte nordiske men den Inddeling af Kompasrosen·i 32 Streger, som Sømændene bruger: Nord, Nord til øst, Nordnordøst, Nordøst til Nord, Nordøst til øst o. s. v., synes vi at have faaet fra Holland
bron: (Hammerich 45)
-
▾ Litouws
nordvestas
[windrichting]
-
▾ Papiaments
nortwèst
[windrichting]
bron: (Joubert PN)
-
▾ Fins
nuurti-westi
[windrichting]
<via Zweeds>
-
▾ Russisch
nord-vest
[windrichting]
-
▾ noordwest ten noorden
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-vest-ten'-nord
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-vest-ten'-nord
[windrichting]
-
▾ noordwest ten westen
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-vest-ten'-vest
[windrichting]
-
▾ Russisch
nord-vest-ten'-vest
[windrichting]
-
▾ noordwestering
[afwijking van een kompasnaald van het noorden naar het noordwesten]
-
▾ Deens
nord-vestring
[afwijking van een kompasnaald van het noorden naar het noordwesten]
etymologie: fra holl. noordwestering, vbs. til noordwesteren, have nordvestlig misvisning, afl. af noordwester, nordvestlig; , nu næppe br.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
nord-vestring
[afwijking van een kompasnaald van het noorden naar het noordwesten]
-
▾ Noordzee
[zee in Noord-West Europa]
-
▾ Deens
Nordsø
[zee in Noord-West Europa]
etymologie: efter nederlandsk Noordzee 'det nordre hav' i modsætning til Zuiderzee 'Zuidersøen' egl. 'det søndre hav' (i dag Ijselmeer)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, Håndbog i danske stednavne)
-
▾ Russisch
Sévernoe Móre
[zee in Noord-West Europa]
etymologie: Lehnübersetzung aus nhd. Nordsee bzw. ndl. Noord Zee, für die Holländer 'nördliche See' zum Unterschiede von Zuiderzee eigtl. 'Südsee', s. Egli 653.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Deens
Nordsø
[zee in Noord-West Europa]
-
▾ noordzijde
[aan de kant van het noorden]
-
▾ Negerhollands
notśi
[aan de kant van het noorden]
-
▾ Negerhollands
notśi
[aan de kant van het noorden]
-
▾ Noorman
[Viking]
-
▾ Frans
normand
[Scandinavische veroveraars uit de 9e eeuw; Normandiër]
datering: 1001-1100 (1001-1050)
status: frankisch
etymologie: PR: frq. *nortman `man uit het Noorden'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Esperanto
normano
[Noorman van de stam die in de negende-tiende eeuw Normandië bezette]
<via Frans>
etymologie: Geleend via Fr normand. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp. De vorm normando is in Esp gereserveerd voor ‘Normandiër’
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
normand
[Scandinavische veroveraars uit de 9e eeuw; Normandiër]
-
▾ Noors
[uit Noorwegen]
-
▾ Engels
Norse
[Noors; Noor, bewoner van het oude Scandinavië; Noord-Germaans]
datering: 1598 (1551-1600)
afleidingen en samenstellingen: Norseness, the state or quality of being Norwegian or Scandinavian.
etymologie: Probably partly < Dutch noors (adjective) Norwegian (although this is first attested later: a1785 as noorsch), probably originally a variant of noords northern, northerly (1685 as noortsch in sense ‘Norwegian’ (obsolete); Middle Dutch nortsch, nordsch, noordsch, noortsch < nort NORTH adv. + -sch -ISH suffix1; compare Old Frisian norsch, nordsch, northesk, norsk (West Frisian noarsk)), and partly (especially in Scots use) < a form in a Scandinavian language (compare Icelandic norskur (17th cent.), Norwegian norsk, Old Swedish norisker, norsker (Swedish norsk), Danish norsk, all adjectives in sense ‘Norwegian’), with loss of final -k (perhaps after SCOTS adj. and n.; compare -ISH suffix1), probably < the Scandinavian base of Old Icelandic norr{oe}nn NORREN n. + the Scandinavian base of Old Icelandic -iskr -ISH suffix1 (compare Old Norwegian nornst (neuter), Old Swedish nornisker, and also Middle Low German nornesch, norrensch, norresch, norrisch, probably a borrowing from Scandinavian with suffix substitution). Compare NORDS n., NORISH adj.
bron: Onions 1983 (OED3, ODEE)
-
▾ Engels
Norse
[Noors; Noor, bewoner van het oude Scandinavië; Noord-Germaans]
-
▾ Noorwegen
[land in Noord-Europa]
-
▾ Frans
orwègue
(dialect)
[Noorse slijpsteen]
etymologie: Wohl aus ndl. Noorweegen entlehnt, etwa in der verbindung *pierre de norwègue und, nach der ellipse von *pierre de durch deglutination um sein n- erleichtert worden.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
orwègue
(dialect)
[Noorse slijpsteen]
-
▾ noot
[muzieknoot]
-
▾ Javaans
enut, nut
[muzieknoot, notenschrift]
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Indonesisch
noot, not
[muzieknoot]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Ambons-Maleis
not
[muzieknoot]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Kupang-Maleis
not
[muzieknoot]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
not
[muzieknoot]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ternataans-Maleis
not
[muzieknoot]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Papiaments
not (ouder: noot)
[muzieknoot]
datering: 1875 (1851-1900)
etymologie: Ewijk
bron: (Joubert PN; Ewijk)
-
▾ Sranantongo
noto
[muzieknoot]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Javaans
enut, nut
[muzieknoot, notenschrift]
-
▾ noot
[vrucht]
-
▾ Papiaments
nechi (ouder: neetsje, neetsjie)
[vrucht met harde schaal]
datering: 1859 (1851-1900)
etymologie: Maduro schrijft dat 'nechi' van de Nederlandse regionale variant 'neutje' komt, en niet van 'nootje'. ; Uit: Putman1859 p.37 en 133; Uit Ewijk p. 68
bron: Maduro 1997 Putman 1859 (Joubert PN ,"Procedencia" van Maduro, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
noot
[muskaatnoot]
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Negerhollands
noot, neet
[vrucht]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: noot (old 1776), neet (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Sranantongo
noto
[vrucht]
-
▾ Saramakkaans
notò
[nootvrucht]
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Papiaments
nechi (ouder: neetsje, neetsjie)
[vrucht met harde schaal]
-
▾ noot
[aantekening]
-
▾ Indonesisch
not
[banknoot; voetnoot]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Madoerees
notes
[notitieboekje]
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Soendanees
notes
[aantekening(en)]
-
▾ Jakartaans-Maleis
notes
[notitieboekje]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Indonesisch
not
[banknoot; voetnoot]
-
▾ nootmuskaat
[specerij]
-
▾ Papiaments
netumuskat, notmùskat (Ar.)
[specerij]
afleidingen en samenstellingen: netumuskat (Cur.), notmùskat (Ar., Bon.)
etymologie: Maduru schrijft in "Procedencia" dat 'netumuskat' mogelijk van een Nederlandse regionale variant 'neutemuskaat' zou kunnen komen.
bron: (Joubert PN)
-
▾ Fries
noatmuskaat
[specerij]
-
▾ Sranantongo
notmuskati
[specerij, muskaatnoot]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Papiaments
netumuskat, notmùskat (Ar.)
[specerij]
-
▾ nop
[knoop, propje]
-
▾ Engels
nap
[korte fijne haartjes op weefsel, vleug; wolvlok; donzig oppervlak]
datering: 1374 (1351-1400)
etymologie: a. MDu. or MLG. noppe (mod.G. and Da. noppe; Du. nop, Sw. nopp, Norw. napp; also Walloon nope, noppe), n. related to noppen nap v.2 There is no evidence for the OE. hnoppa given by Somner.
bron: Onions 1983 (OED3, ODEE)
-
▾ Schots
nop, nap
†verouderd
[wollen vlok]
datering: 1351-1400 (1351-1400)
afleidingen en samenstellingen: ~ bed, ~ sek 'een vlokkenmatras' 15-16
etymologie: laME, eModEng noppe, eModEng nap 'nap of clothes', MDu noppe 'wool flock, nap of cloth'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Frans
nope, noppe
[kleine wolvlok die op net gemaakte lakens zit]
datering: 1350 (1301-1350)
afleidingen en samenstellingen: nopage, noper, nopeuse; L: noper (1300), nopeur (milieu xv s.), nopage (1723), énoper 1864
etymologie: GR: flamand noppe «noeud».L: flam. noppe, noeud (cf. l'all. Knopf).FEW: geeft nog meerdere dialektvormen. Als ausdruck der textilindustrie aus dem mndl. entlehnt, das ausser dem subst. noppe auch schon das verbum noppen hat.
bron: Dubois 1979 Robert 2005 Walter 1991 Wartburg 1928 (GRobert, Walter 2 (nop(pe)), Valkhoff, Larousse, FEW (noppe))
-
▾ Zweeds
nopkin
†verouderd
[stof met noppen]
afleidingen en samenstellingen: SAOB; ~band; ~kofta; ~kjortell; ~livstycks; ~mössa; ~stubb [soort onderkleed]; ~stövlett [kledingstuk om wreef te beschermen]; ~tröja; ~väst; ~väveri [weverij]
etymologie: SAOB; av holl. noppen resp. nopjes, nopkens, benämning på vissa tygsorter, eg.: noppor resp. små noppor, pl. av nop (se NOPPA, sbst.2) resp. av en diminutivbildning till detta ord (jfr FRÖKEN)]
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Engels
nap
[korte fijne haartjes op weefsel, vleug; wolvlok; donzig oppervlak]
-
▾ noppen
[laken van noppen zuiveren]
-
▾ Engels
nap
[(verouderd) geruwde textiel scheren; textiel voorzien van een vleug]
datering: 1473 (1451-1500)
etymologie: a. MDu. or MLG. noppen (Du. and G. noppen, Da. noppe, Sw. noppa, Norw. nappa; also Walloon noper, nopper), of uncertain origin.
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Russisch
nópat'
[knoopjes, propjes met een tangetje uit het laken trekken]
datering: 1904-1909 (1901-1950)
etymologie: Noppen, van laken en dgl.: van noppen (d.z. oneffenheden, knopen, propjes in het weefsel) zuiveren, de noppen (met behulp van een nopijzer) er van verwijderen (Ndl. Wdb. 9, 2161). Russ. nópat, b.v. nópat sukno (lekken noppen), bij Dal' 2, 1438 verklaard: vydergivat' šcipcikami iz sukna uzelocki, kolyski (knoopjes, propjes met een tangetje uit het laken trekken). Aan hd. noppen, de. noppe, zw. noppa, eng. to nop behoeft hier niet gedacht te worden.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Engels
nap
[(verouderd) geruwde textiel scheren; textiel voorzien van een vleug]
-
▾ noppig
[vol noppen, oneffen]
-
▾ nopster
[arbeidster die laken zuivert van noppen]
-
▾ Engels
nopster
†verouderd
[arbeidster die de vleug aanbrengt op geweven stof]
-
▾ Engels
nopster
†verouderd
[arbeidster die de vleug aanbrengt op geweven stof]
-
▾ nor
[gevangenis]
-
▾ Fries
nor
[gevangenis]
-
▾ Fries
nor
[gevangenis]
-
▾ norit
[actieve kool]
-
▾ Indonesisch
norit
[poeder tegen maagpijn]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
norit
[poeder tegen maagpijn]
-
▾ norm
[richtsnoer]
-
▾ Indonesisch
norma
[richtsnoer, standaard]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
norma
[richtsnoer, standaard]
-
▾ normaal
[overeenkomstig de regel]
-
▾ Jakartaans-Maleis
normal
[gewoon, zoals het moet]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Menadonees
normal
[overeenkomstig de regel]
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Indonesisch
normal
[overeenkomstig de regel]
-
▾ Jakartaans-Maleis
normal
[gewoon, zoals het moet]
-
▾ normaalschool
[kweekschool voor onderwijzers]
-
▾ Indonesisch
normalschool
[kweekschool voor onderwijzers]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
normalschool
[kweekschool voor onderwijzers]
-
▾ normalerwijs
[normaliter]
-
▾ Fries
normalerwize
[normaliter]
-
▾ Fries
normalerwize
[normaliter]
-
▾ normalisatie
[het normaliseren]
-
▾ Indonesisch
normalisasi
[het normaliseren]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
normalisasi
[het normaliseren]
-
▾ normaliseren
[in overeenstemming brengen met een norm]
-
▾ Indonesisch
normalisir
[in overeenstemming brengen met een norm]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
normalisir
[in overeenstemming brengen met een norm]
-
▾ normatief
[een norm stellend]
-
▾ Indonesisch
normatif
[een norm stellend]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
normatif
[een norm stellend]
-
▾ nostalgie
[heimwee]
-
▾ Indonesisch
nostalgia
[heimwee]
-
▾ Indonesisch
nostalgia
[heimwee]
-
▾ nota
[aantekening]
-
▾ Madoerees
nota
[aantekening]
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Ambons-Maleis
nota
[aantekening]
afleidingen en samenstellingen: pégang nota = iets optekenen
etymologie: pégang = vasthouden
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Kupang-Maleis
nota
[aantekening]
afleidingen en samenstellingen: pégang nota = iets optekenen
etymologie: pégang = vasthouden
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
nota
[aantekening]
afleidingen en samenstellingen: pégang nota = iets optekenen
etymologie: pégang = vasthouden
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ternataans-Maleis
nota
[aantekening]
afleidingen en samenstellingen: pégang nota = iets optekenen
etymologie: pégang = vasthouden
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Boeginees
nôta
[aantekening]
bron: Said 1977 (Ide)
-
▾ Indonesisch
nota
[aantekening; memorandum]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Madoerees
nota
[aantekening]
-
▾ nota
[rekening]
-
▾ Indonesisch
nota
[rekening]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nota
[rekening]
-
▾ nota bene, NB
[bijwoord van modaliteit: let op]
-
▾ Indonesisch
nota béné, N.B.
[let op, belangrijk]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nota béné, N.B.
[let op, belangrijk]
-
▾ notaris
[openbaar ambtenaar]
-
▾ Sarnami
notáras
[openbaar ambtenaar]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Atjehnees
nòtaréh
[openbaar ambtenaar]
bron: Djajadiningrat 1934 (RA)
-
▾ Singalees
notāris
[openbaar ambtenaar]
-
▾ Ambons-Maleis
notaris
[openbaar ambtenaar]
bron: Supusepa 1998 (EDI)
-
▾ Indonesisch
notaris
[openbaar ambtenaar]
afleidingen en samenstellingen: notariat = notariaat; notariil = notariëel
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
notaris
[openbaar ambtenaar]
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Papiaments
notaris
†verouderd
[openbaar ambtenaar]
-
▾ Madoerees
notarīs, nottarīs
[openbaar ambtenaar]
bron: Kiliaan 1904 (ASIS, KIL)
-
▾ Makassaars
notârisí
[openbaar ambtenaar]
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Boeginees
notârisí
[openbaar ambtenaar]
bron: Matthes 1874 (mat)
-
▾ Sranantongo
notarsi
[openbaar ambtenaar]
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N)
-
▾ Tamil
nottāricu
(dialect)
[openbaar ambtenaar]
bron: Thananjayarajasingham 1966 (Thananjayarajasingham)
-
▾ Sarnami
notáras
[openbaar ambtenaar]
-
▾ notatie
[het optekenen]
-
▾ Indonesisch
notasi
[muzieknotatie; speciaal systeem van tekens en symbolen; annotatie]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
notasi
[muzieknotatie; speciaal systeem van tekens en symbolen; annotatie]
-
▾ notenboom
[boom die noten oplevert]
-
▾ noteren
[aantekenen]
-
▾ Negerhollands
noteer
[aantekenen, opschrijven]
-
▾ Negerhollands
noteer
[aantekenen, opschrijven]
-
▾ notering
[het noteren; prijsbepaling (van effecten, aandelen e.d.)]
-
▾ Negerhollands
noteering
[het noteren; prijsbepaling (van effecten, aandelen e.d.)]
-
▾ Negerhollands
noteering
[het noteren; prijsbepaling (van effecten, aandelen e.d.)]
-
▾ notificatie
[kennisgeving]
-
▾ Indonesisch
notifikasi
[kennisgeving]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
notifikasi
[kennisgeving]
-
▾ notitie
[aantekening]
-
▾ Sranantongo
notisi
[aantekening, aandacht]
-
▾ Singalees
notisi-ya
[mededeling]
-
▾ Negerhollands
notisje
[aantekening, opmerking]
-
▾ Sranantongo
notisi
[aantekening, aandacht]
-
▾ notulen
[aantekeningen van vergadering]
-
▾ Indonesisch
notulen
[aantekeningen van vergadering]
-
▾ Fries
notulen
[aantekeningen van vergadering]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Indonesisch
notulen
[aantekeningen van vergadering]
-
▾ notuleren
[notulen maken]
-
▾ Fries
notulearje
[notulen maken]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
notulearje
[notulen maken]
-
▾ notulist
[iemand die notulen maakt]
-
▾ Fries
notulist
[iemand die notulen maakt]
bron: Århammar 2003 (Arhammar)
-
▾ Fries
notulist
[iemand die notulen maakt]
-
▾ nou, nu
[tussenwerpsel]
-
▾ Petjoh
ai-nou
[tussenwerpsel: toe, vooruit nou]
-
▾ Surinaams-Javaans
na
[(geeft nadruk) toch]
-
▾ Berbice-Nederlands
nau
[tussenwerpsel]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:645)
-
▾ Negerhollands
noe, nou, nu
[tussenwerpsel]
datering: 1776 (1751-1800)
etymologie: noe (old 1776), nou (djdj 1926), nu (djdj 1926 en Robertson 1989)
bron: Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
nou
[tussenwerpsel]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Petjoh
ai-nou
[tussenwerpsel: toe, vooruit nou]
-
▾ novatie
[schuldvernieuwing]
-
▾ Indonesisch
novasi
[schuldvernieuwing]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
novasi
[schuldvernieuwing]
-
▾ novelle
[kort prozaverhaal]
-
▾ Indonesisch
novél
[kort prozaverhaal]
-
▾ Indonesisch
novél
[kort prozaverhaal]
-
▾ november
[elfde maand]
-
▾ Nias
nofitemba
[elfde maand]
-
▾ Soendanees
Nopembĕr
[elfde maand]
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Minangkabaus
nopember
[elfde maand]
bron: Moussay 1995 (Moussay)
-
▾ Surinaams-Javaans
Nopèmber
[elfde maand]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Madoerees
nopembēr, nofembēr
[elfde maand]
bron: Kiliaan 1904 (ASIS, KIL)
-
▾ Indonesisch
Nopémber, Novémber
[elfde maand]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Makassaars
nopêmberé
[elfde maand]
etymologie: men gebruikt ook: nômberé
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Boeginees
nopêmberé
[elfde maand]
bron: Said 1977 (Ide)
-
▾ Singalees
novämbara
[elfde maand]
-
▾ Negerhollands
november
[elfde maand]
-
▾ Sranantongo
november
[elfde maand]
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Papiaments
novèmber (ouder: november)
[elfde maand]
-
▾ Sarnami
nowambar
[elfde maand]
bron: Santokhi 2005 (Santokhi)
-
▾ Nias
nofitemba
[elfde maand]
-
▾ novice
[nieuweling (in klooster)]
-
▾ Indonesisch
novis
[nieuweling (in klooster)]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
novis
[nieuweling (in klooster)]
-
▾ noviciaat
[proeftijd]
-
▾ Indonesisch
novisiat
[proeftijd]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
novisiat
[proeftijd]
-
▾ nu
[op het ogenblik]
-
▾ Ambons-Maleis
nau
[voegwoord: en toen]
etymologie: Waarschijnlijk ons 'nu'.Bijv.:'naoe beta pergi per dya, maoe tanja itoe perkara', 'naoe beta datang di dya bilang par beta'.
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Skepi-Nederlands
nou
[op het ogenblik]
bron: Robertson 1989 (Robertson 1989)
-
▾ Sranantongo
nownow
[op het ogenblik]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
nue, nu, noe, nou
[op het ogenblik]
datering: 1770 (1751-1800)
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770: nu meteen = nueso. old 1776: nu meteen = noenoe, noenoesoo. Hesseling 1905: gelijk = nunu
etymologie: nue (Magens 1770), nu (old 1776, djdj 1926, Robertson 1989), nu, noe (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Ambons-Maleis
nau
[voegwoord: en toen]
-
▾ nu ja
[verzuchting, uiting van berusting]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nou ja
[verzuchting, uiting van berusting]
<via Afrikaans>
datering: 1900 (1851-1900)
etymologie: Afk., nou now + ja yes (Niet in algemeen gebruik.)
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nou ja
[verzuchting, uiting van berusting]
<via Afrikaans>
-
▾ nuchter
[sober, kalm beraden, koel zakelijk]
-
▾ Negerhollands
nuchtern
[sober, kalm beraden, koel zakelijk]
-
▾ Indonesisch
nukhter
[sober, kalm beraden, koel zakelijk]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
nuchtern
[sober, kalm beraden, koel zakelijk]
-
▾ nuchter
[niets gegeten of gedronken hebbend]
-
▾ nucleair
[kern-]
-
▾ Indonesisch
nuklir
[kern-]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nuklir
[kern-]
-
▾ nudisme
[recreëren zonder kleding]
-
▾ Indonesisch
nudisme
[recreëren zonder kleding]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nudisme
[recreëren zonder kleding]
-
▾ nudist
[blote recreant]
-
▾ Indonesisch
nudis
[blote recreant]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nudis
[blote recreant]
-
▾ nuf, nufje
[ingebeeld meisje]
-
▾ Fries
nufke
[ingebeeld meisje]
-
▾ Fries
nufke
[ingebeeld meisje]
-
▾ nuffig
[als (van) een nuf, m.n. verwaand of aanstellerig]
-
▾ Fries
nuffich
[als (van) een nuf, m.n. verwaand of aanstellerig]
-
▾ Fries
nuffich
[als (van) een nuf, m.n. verwaand of aanstellerig]
-
▾ nuk
[kuur]
-
▾ Zweeds
nuck
[gril, kuur]
datering: 1712 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: sedan 1712; av lågty. nück, nücke 'plötsligt anfall; dåligt humör'; samma ord som isl. hnykkr 'ryck; knyck'; jfr knycka1
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Duits
Nücke
[kuur]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: SfSubstantiv Femininum (auch Nucke f. und Nück m.) "versteckte Bosheit" per.peripherer Wortschatz reg.regional (16. Jh.), fnhd. nicke, nücke Stammwort. Übernommen aus mndd. nuck(e), mndl. nucke. Zu nucken "aufmucken, seine Unzufriedenheit durch Gesten äußern". Vgl. mucken.
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Noors
nykke
[gril, kuur]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO: fra ty, lty; von mnd. nuck, nucke (holl. nuk, nhd. Nücke).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
nykke
[gril, kuur]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; betekenisontlening
etymologie: DDO: omdannet af ældre nydansk nyk 'ondskab, fejl', fra tysk Nück(e) eller nedertysk nuck(e) 'lune, ondskab, pludseligt stød'
bron: Hjorth 2003-2005 (DDO)
-
▾ Zweeds
nuck
[gril, kuur]
-
▾ nukken
[nukken hebbend, vol kuren of grillen zijn]
-
▾ Fries
nukken
[nukken hebbend, vol kuren of grillen zijn]
-
▾ Fries
nukken
[nukken hebbend, vol kuren of grillen zijn]
-
▾ nul
[telwoord]
-
▾ Madoerees
ēnnol, nol
[telwoord]
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Soendanees
ĕnol
[telwoord]
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Javaans
enul, nul; nol
[telwoord]
afleidingen en samenstellingen: presnélling nol = in vrije versnelling
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Pigeaud; Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Surinaams-Javaans
nel
[telwoord]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Ambons-Maleis
nol
[telwoord]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Kupang-Maleis
nol
[telwoord]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
nol
[telwoord]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ternataans-Maleis
nol
[telwoord]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Jakartaans-Maleis
nol
[nul, leeg, zonder resultaat]
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Atjehnees
nòl
[telwoord]
-
▾ Indonesisch
nol, enol
[telwoord; zonder enig resultaat]
-
▾ Boeginees
nôlo
[telwoord]
bron: Matthes 1874 (mat)
-
▾ Makassaars
nôlo, nôló
[telwoord]
bron: Cense 1979 Matthes 1885 (BF, Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Muna
nolu
[telwoord]
bron: Berg 1995 (BKK2005)
-
▾ Javindo
nul
[telwoord]
-
▾ Sranantongo
nùl
[telwoord]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Nias
nuli
[telwoord]
bron: Lafeber 1922 (Lafeber)
-
▾ Papiaments
nulo
[persoon zonder betekenis; (verouderd) telwoord]
-
▾ Madoerees
ēnnol, nol
[telwoord]
-
▾ numeriek
[door getallen uitgedrukt]
-
▾ Indonesisch
numérik
[door getallen uitgedrukt]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
numérik
[door getallen uitgedrukt]
-
▾ numismatiek
[munt- of penningkunde]
-
▾ Indonesisch
numismatik
[munt- of penningkunde]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
numismatik
[munt- of penningkunde]
-
▾ nummer, nommer
[cijfer]
-
▾ Jakartaans-Maleis
lomor
[cijfer]
-
▾ Makassaars
lômoró, nômoró
[cijfer]
status: verbastering
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Berbice-Nederlands
nombru
[cijfer]
bron: Kouwenberg 1993 (Kouwenberg 1993:646)
-
▾ Savu
nome
[cijfer]
bron: Wijngaarden 1896 (JK)
-
▾ Madoerees
nomer
[cijfer]
afleidingen en samenstellingen: anomēr = genummerd, nomēr duwā = tweede soort
etymologie: duwā = twee
bron: Safioedin 1977 (ASIS, PH)
-
▾ Soendanees
nomĕr
[cijfer]
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Javaans
nomer
(dialect)
[cijfer]
afleidingen en samenstellingen: sing nomer siji = het belangrijkste (men gebruikt ook: sing top)
bron: Hoogervorst (veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Russisch
nómer
[cijfer]
etymologie: Nommer, andere vorm naast nummer, getal op een persoon of zaak toegepast, waarmede deze in een volgorde wordt ingelijfd (Ndl. Wdb. 9, 2213). Russ. nómer, volgens Dal' 2, 1437: cislitelnyj znak, cislo, šcotnaja cyfra (telteken, getal, telcijfer), b.v. Dom, za nomerom 58 (het huis nommer 58). Voor de verdere betekenissen zoals b.v. de plur. nomerá: gemeubileerde kamers, soort hotel, zie de russ. woordenboeken. Reeds in Peters tijd is aangetroffen het ww. nomerovat', overeenkomende met ndl. nommeren, zie Smirnov 206, die een plaats geeft uit de jaren 1720-1722, te vinden in de Poln. Sobr. Zak. 6, n°. 3534: Notarius dolžen sej protokol pomesjacno sšivat, v Kanceljarii na belo perepisyvat, listy nomerovat' (De notaris moet dit protocol maandelijks aan elkaar naaien, in de kanselarij in het net overschrijven, de bladen nommeren). Deze vorm met o komt alleen in het ndl. voor (als ontlening aan fr. nombre), vgl. hd. nummer, de. en zw. nummer, po. numer, ital., sp. numero. Andere gissingen over de o van russ. nómer zie men bij Vasmer 2, 226.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Oekraïens
nómer
[cijfer]
<via Russisch>
bron: Beloded 1970 (Beloded)
-
▾ Surinaams-Javaans
nomer
[cijfer]
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Indonesisch
nomer, nombor, nomor
[cijfer]
afleidingen en samenstellingen: bernomor = genummerd; penomor = numereermachine
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Singalees
nommara
[cijfer]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees
etymologie: ontleend aan nl. nommer, ouder ontleend aan port.
bron: Peeters 1975 Sannasgala 1976 (Peeters, Sannasgala 1975: 260)
-
▾ Ambons-Maleis
nòmor
[cijfer]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Kupang-Maleis
nòmor
[cijfer]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
nòmor
[cijfer]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ternataans-Maleis
nòmor
[cijfer]
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Minangkabaus
nomor, nomo
[cijfer]
bron: Moussay 1995 (Moussay)
-
▾ Muna
nomoro
[cijfer]
bron: Berg 1995 (BKK2005)
-
▾ Boeginees
nômoró
[cijfer]
bron: Matthes 1874 (mat)
-
▾ Sranantongo
nomru
[cijfer]
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Papiaments
number
[cijfer]
status: Ambigu: Nederlands of Engels
etymologie: wega di number (al of niet verboden kansspel met lootjes)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Russisch
númer
†verouderd
[van een getalmerk voorzien briefje of kaartje]
datering: 1704 (1701-1750)
etymologie: Naast nómer kent het russ. ook númer, dat volgens Ušakov 2, 591 verouderd is; dit zoude eveneens aan ndl. nummer kunnen beantwoorden, indien het niet aan po. numer of hd. nummer is ontleend. Het is het eerst aangetroffen in een schrijven van Peter van 7 Mei 1704 (P. . .. Petra Vel. 3, 58): prislannoe . nam ot vas pis'mo ot numera 8-go (de aan ons door u toegezonden brief van de 8ste). Ook komt het voor in de Morsk. Ust. 362 van 1720 (Smirnov 206): Každoi puške ucinit na bumage numer (Aan ieder kanon een nummer op het papier geven).
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Nias
numero
[cijfer]
bron: Lafeber 1922 (Lafeber)
-
▾ Petjoh
nummer
[cijfer]
afleidingen en samenstellingen: (pil) nummer elf = vergif, (kamer) nummer honderd = de wc
bron: Cress 1998 (Cress)
-
▾ Atjehnees
numōy
[cijfer; prima, van prima kwaliteit]
bron: Djajadiningrat 1934 (RA)
-
▾ Keiëes
numur
[cijfer]
bron: Geurtjens 1921 (Geurtjens)
-
▾ Jakartaans-Maleis
lomor
[cijfer]
-
▾ nummerbewijs
[registratiebewijs van nummerplaat van auto]
-
▾ Indonesisch
nomorbewés
[registratiebewijs van nummerplaat van auto]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nomorbewés
[registratiebewijs van nummerplaat van auto]
-
▾ nummeren
[van een doorlopend cijfer voorzien]
-
▾ Russisch
nomerovat'
[van een doorlopend cijfer voorzien]
datering: 1720-1722 (1701-1750)
etymologie: Nommer, andere vorm naast nummer, getal op een persoon of zaak toegepast, waarmede deze in een volgorde wordt ingelijfd (Ndl. Wdb. 9, 2213). Russ. nómer, volgens Dal' 2, 1437: cislitelnyj znak, cislo, šcotnaja cyfra (telteken, getal, telcijfer), b.v. Dom, za nomerom 58 (het huis nommer 58). Voor de verdere betekenissen zoals b.v. de plur. nomerá: gemeubileerde kamers, soort hotel, zie de russ. woordenboeken. Reeds in Peters tijd is aangetroffen het ww. nomerovat', overeenkomende met ndl. nommeren, zie Smirnov 206, die een plaats geeft uit de jaren 1720-1722, te vinden in de Poln. Sobr. Zak. 6, n°. 3534: Notarius dolžen sej protokol pomesjacno sšivat, v Kanceljarii na belo perepisyvat, listy nomerovat' (De notaris moet dit protocol maandelijks aan elkaar naaien, in de kanselarij in het net overschrijven, de bladen nommeren). Deze vorm met o komt alleen in het ndl. voor (als ontlening aan fr. nombre), vgl. hd. nummer, de. en zw. nummer, po. numer, ital., sp. numero. Andere gissingen over de o van russ. nómer zie men bij Vasmer 2, 226.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Russisch
nomerovat'
[van een doorlopend cijfer voorzien]
-
▾ nurks
[knorrig]
-
▾ Duits
nurksch
(dialect)
[knorrig]
etymologie: Verschiedentlich kommt auch das adj. nurks vor in der Bedtg. "unfreundlich, unwirsch": vgl. Berghaus 2. 809: - Dale 1243. In der besonderen Bedtg. ist das westm. Wort nicht von dem ostholl. zu trennen. Bezeichenend ist, dass es in Stadtlohn vorkommt neben dem wohl einheimischen nörks. "nörglerisch, verdriesslich".
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Duits
nurksch
(dialect)
[knorrig]
-
▾ nut
[voordeel]
-
▾ Fries
nut
[voordeel]
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Zweeds
nytta
[voordeel, zin]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
afleidingen en samenstellingen: nyttobetonad, nyttoföremål, nyttomoral, nyttosynpunkt, nyttotrafik, nyttoväxt, egennytta, samhällsnytta
etymologie: före 1520; fornsv. nytta; av lågty. nütte med samma bet.; urspr. samma ord som fornsv. nyt 'nyttjande; avkastning; mjölk'; till njuta
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
nytte
[voordeel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: BO; jf. norr nyt, lty nutte; FuT: wohl eine mischung von anord nyt, "nutzen, milch' und mnd. nutte neben nut (holl. nut).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
nytte
[voordeel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits
etymologie: OOD: oldnordisk nyt, nedertysk nutte, OOD: maaske paavirket fra mnt. Erfwoord of leenwoord?
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (DDO, OOD, PNOE)
-
▾ Fries
nut
[voordeel]
-
▾ nuttig
[bruikbaar]
-
▾ Deens
nyttig
[bruikbaar]
afleidingen en samenstellingen: gøre sig nyttig=zich nuttig maken
etymologie: afl. af sb. el. vb. nytte efter nederlandsk nuttig 'nyttig', OOD: afledt af substantivet eller verbet nytte efter nederlandsk nuttig
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Katlev 2000 (PNOE, EO2, OOD)
-
▾ Negerhollands
nyttig
[bruikbaar]
-
▾ Deens
nyttig
[bruikbaar]
-
▾ nylon
[kunststof]
-
▾ Muna
nilo
[kunststof]
bron: Berg 1995 (BKK2005)
-
▾ Sahu
nilon
[kunststof]
bron: Vruggink 2001 (V&V1983)
-
▾ Indonesisch
nilon
[kunststof]
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Muna
nilo
[kunststof]