Variatie in pronominale verwijzing

In het onderzoek naar pronominale verwijzing lijkt het opportuun een onderscheid te maken tussen problemen die verband houden met wederkerende voornaamwoorden en onderzoeksvragen die betrekking hebben op persoonlijke voornaamwoorden. Dit deelproject moet de volgende kaarten opleveren:

  1. variatie in de vorm en distributie van wederkerende voornaamwoorden
  2. distributie van sterke en zwakke persoonlijke voornaamwoorden ten opzichte van hun antecedent
  3. correlatie tussen vorm van persoonlijke voornaamwoorden en hun distributie

De vorm en distributie van wederkerende voornaamwoorden is in de dialecten aan sterke verschillen onderhevig. Hun distributie in het Standaardnederlands is vrij goed bekend, maar hun distributie in de dialecten veel minder. In de noordelijke dialecten ontbreekt een reflexief voornaamwoord, en wordt reflexiviteit, net als in het Engels, uitgedrukt met behulp van een persoonlijk voornaamwoord met daarachter ZELF (1a) (Pannekeet 1995). In het midden van het land bestaat de vorm bezittelijk voornaamwoord + EIGEN, waarbij het bezittelijk voornaamwoord in persoon, getal en in bepaalde dialecten ook in geslacht met het antecedent overeenkomt (1b). In het zuiden en oosten kan de vorm ZICH in contexten voorkomen waar dat in het Standaardnederlands beslist is uitgesloten (1c,d) (Cornips 1994, 1996).

(1) a. Hij wast hem(zelf).
b. Hij wast z'n eigen.
c. Hij drinkt zich een biertje.
d. Het boek leest zich goed.

In het Standaardnederlands is de distrubutie van zich mede afhankelijk van de syntactische configuratie waarin het optreedt, en bestaan er naast zich ook nog zichzelf en 'm(zelf)/'r(zelf):

zich zichzelf 'mzelf 'm
(2) a. Hij wast WED V V * *
b. Hij stemt op WED * V V *
c. Hij zag mij op WED schieten V V * V
d. Hij dacht dat het foto's van WED waren * V V V
e. Hij zag een slang naast WED V V * V

Een systematisch overzicht van de verspreiding van deze fenomenen in de dialecten en de eigenschappen die ermee samenhangen zal een beter inzicht opleveren in de interactie tussen syntactische configuratie, morfosyntactische complexiteit (zich vs. zichzelf), en semantiek (de relatie tussen possessiviteit en anaforisatie (cf. (1b)). Deze vragen zijn zowel typologisch als generatief belangrijk. Typologisch wordt vaak een relatie vastgesteld tussen anaforisatie enerzijds en anderzijds (onvervreemdbare) possessiviteit (1c), focusmarkeerders zoals zelf en de vorming van medio-passieven zoals (1d) (cf. Geniusiene 1987). Voor generatieve taalkundigen biedt een systematisch overzicht van variatie op dit gebied een ruimere empirische toetsing van recente theorieën over anaforiciteit en medio-passieven. Deze inventarisatie moet een duidelijk beeld opleveren van de variatieruimte en de linguïstische variabelen waarin verschillen, overeenkomsten en samenhang tussen de varianten gedefinieerd kunnen worden.

De verwijzing van persoonlijke voornaamwoorden (inclusief onzijdig) is gevoelig voor woordgeslacht van het woord waar het naar verwijst en voor de semantiek van datgene waarnaar verwezen wordt. Daarnaast bestaat er binnen de klasse van pronomina een vrij sterk verschil in verwijzingsmogelijkheden tussen sterke en zwakke pronomina.

3 Waar is mij boek? Ik heb het/'m niet gezien

Het project is inventariserend en zal leiden tot een systematisch overzicht van de verwijzingsmogelijkheden van sterke en zwakke pronomina in de dialecten, afhankelijk van de aanwezigheid van een driedeling in woordgeslacht. De theoretische uitgangspunten zijn typologisch en generatief. Enerzijds zal er gezocht worden naar implicationele generalisaties betreffende de eigenschappen van de onderzochte dialecten. Anderzijds zal de variatie in distributionele eigenschappen gerelateerd worden aan de morfosyntactische kenmerken en configurationele positie van de voornaamwoorden.

Terug naar projectbeschrijving