Home

We hebben nu de belangstelling voor muzikale volkscultuur over zo’n kleine vijf eeuwen gevolgd. De belangrijkste polen lijken met de termen 'verbetering' en 'vermaak' te kunnen worden aangeduid met als belangrijke waarde ‘gemeenschap’. In de vroegmoderne tijd ging het in het wereldlijke domein voornamelijk om het vermaak van burgers die in eigen kring boerendansen naspeelden of oude en malle liedjes zongen, daarbij hun andersheid vierend. In religieuze en burgerlijke beschavingsoffensieven stond het aspect van de verbetering centraal. Het romantische Duitse volksliedconcept dat naar goede oude tijden vol gemeenschapszin verwees, drong hier slechts langzaam door. De wetenschappelijke belangstelling voor volksliederen die in de negentiende eeuw ontstond, verschafte materiaal dat bruikbaar bleek voor diverse ideologische toepassingen, gericht op identificatie met een geïdealiseerde volksgemeenschap. Hier gingen verbetering en vermaak hand in hand. Bij de recente herwaardering van de smartlap gaat het weer in de eerste plaats om het vermaak en gezelligheid, steunend op gevoelens van nostalgie die alle omgang met het volkslied sedert het ontstaan van dit concept kenmerken.

Dames en heren, de studie van de Nederlandse liedcultuur bevindt zich op een snijvlak van drie disciplines: vanouds de literatuur- en de muziekgeschiedenis en de etnologie. Recente ontwikkelingen in de kunstvakken, met name de toegenomen aandacht voor de context, zijn van belang geweest voor de studie van het lied. Dit sluit goed aan op de etnologische benadering. In de neerlandistiek is men een breder literatuurbegrip gaan hanteren, vooral bij de studie van oudere literatuur. Voor de moderne tijd weet ik dat niet zo precies. Ik heb ik elk geval erg weinig neerlandistische studies naar Hazes kunnen vinden.

In de muziekwetenschap geldt iets soortgelijks. Er gebeuren wel enkele mooie dingen op het vlak van de non-elitaire muziek, maar veruit de meeste belangstelling gaat uit naar de kunstmuziek. Ik heb ook weinig musicologische studies naar Hazes kunnen vinden.

Binnen en buiten de academische wereld groeit evenwel de serieuze belangstelling voor populaire cultuur, en de druk om ook wetenschappelijk aandacht aan non-elitaire muziek te besteden neemt toe. Er zijn andere disciplines dan de muziekwetenschap die zich daarmee bezig zijn gaan houden, zoals massacommunicatie en filosofie. Die hanteren heel zinnige benaderingen, maar hier ligt toch per definitie een taak voor de muziekwetenschap.

Hoe muziekwetenschap met een evenwichtige aandacht voor elitaire en non-elitaire muziek er uit kan zien hebben we gedemonstreerd in Een muziekgeschiedenis der Nederlanden. Op die mix is allerwegen positief op gereageerd. Met de instelling van een bijzondere leerstoel liedcultuur is de verdeling tussen elitaire en non-elitaire muziek in de Utrechtse muziekwetenschap evenwichtiger geworden en dat is een goede zaak.

Maar ook voor de studie van de liedcultuur is het goed dat deze bij Muziekwetenschap is ondergebracht - de geschiedenis van het Nederlandse lied laat zich uitstekend inpassen in de algemene muziekgeschiedenis der Nederlanden. Ik zie het als mijn taak iets te doen aan de talrijke leemten die er in die liedgeschiedenis bestaan. Ze zijn er over de hele periode van Hadewijch tot Hazes. Bijzondere aandacht verdienen de zestiende eeuw, waar de ontsluiting via het Repertorium tot 1600 nu met onderzoek verzilverd moet worden; de achttiende eeuw waar pionierswerk moet worden verricht; en de twintigste eeuw — zowel de actuele Nederlandstalige muziekcultuur - inclusief de smartlap - als het mondeling overgeleverde materiaal van Onder de Groene Linde, een ‘gouden ei’ van het Meertens Instituut dat eveneens om verzilvering vraagt. Alleen zal ik dat allemaal niet kunnen volbrengen — ik hoop op de medewerking van velen.

Ik dank de Stichting Meertens Externe Aktiviteiten voor de instelling van de leerstoel en voor het vertrouwen dat ze in mij betoond heeft. Het College van Bestuur en de Faculteit der Letteren dank ik voor de aanvaarding van mijn benoeming.

Ik dank de directie en de medewerkers van het Meertens Instituut voor de geboden ruimte en de ondersteuning bij de vele projecten die de afgelopen jaren rond de liedcultuur in gang zijn gezet. Ik hoop die goede samenwerking nog lang te kunnen voortzetten.

Ik dank de leden van Camerata Trajectina voor hun inzet en kameraadschap tijdens vele ontdekkingsreizen door het rijk van de Nederlandse oude muziek. Jullie zien waartoe het heeft geleid.

Ik zie uit naar de hernieuwde samenwerking met Kees Vellekoop. Jij was er op cruciale momenten in mijn carrière, Kees, en daarvoor ben ik je dankbaar. Ook verheug ik me er op weer met Paul Op de Coul samen te werken. Emile Wennekes kan ik letterlijk citeren uit zijn inaugurele rede van nog maar viereneenhalve maand geleden: wij zullen de intensieve samenwerking die wij kenden bij de totstandkoming van Een Muziekgeschiedenis der Nederlanden volgend jaar institutioneel voortzetten.

Rudolf Rasch, hoewel ik nooit bij je in de collegebanken heb gezeten, heb ik in mijn promotietijd en daarna veel van je geleerd, en het is een genoegen nu weer collega’s te worden. Lutgard Mutsaers, ik hoop een beroep te mogen doen wanneer het Nederlandse lied en de populaire muziek elkaar overlappen, zoals me dat bij Een Muziekgeschiedenis zo goed is bevallen.

Ook met de andere collega’s van Muziekwetenschap hoop ik prettig samen te werken. Dat geldt evenzeer voor de collega’s van Neerlandistiek — met een aantal van jullie heb ik al uitstekende ervaringen opgedaan in gezamenlijke projecten.

Tenslotte hoop ik met promovendi en studenten de vele lacunes in onze kennis van het Nederlandse lied te bestrijden.

Ik heb gezegd. Leve het lied!

terug