Home

Deel 1. Taal als sociologisch object:
De strijd van het Nederlands met het Engels en het Zeeuws

In een recent artikel in Ons Erfdeel maakt de taalkundige Reinier Salverda, hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde in Londen, zich zorgen over de verengelsing van het Nederlands. Hij stelt:

    'Als we niet oppassen krijgen we in Nederland precies waar de Friezen nu al eeuwenlang mee te kampen hebben: eerst linguïstische degradatie en vervolgens intellectuele en culturele zelfonteigening en vervreemding.'

De oorlogsvlag dient gehesen; alle hens aan dek; het is alleen nog wachten op de reïncarnatie van de Zeeuw Michiel de Ruyter of de Hollander Maarten Tromp.

Tegelijkertijd roepen de Zeeuwen de onafhankelijkheid uit. Het Zeeuws is volgens de provincie Zeeland niet een dialect maar een streektaal. In deze onafhankelijksstrijd hebben de Zeeuwen een voorbeeld aan de Friezen, de Nedersaksen en de Limburgers, die hun taalvarianten reeds hebben weten op te waarderen tot streektaal. Daarbij beroepen de Zeeuwen zich op het European Charter for Regional or Minority Languages dat is opgesteld door de Raad van Europa. Hoewel dit handvest expliciet stelt dat dialecten van de officiële taal niet in aanmerking komen voor het predicaat streektaal, weet het Zeeuwse rapport het zo te presenteren dat het Zeeuws niet een dialect van het Nederlands is.

Wordt het Nederlands gemangeld in het geweld van, aan de ene kant, het oprukkende Engels en, aan de andere kant, afscheidingsbewegingen als die van het Zeeuws?

Taal is communicatie, dat is een veelgehoorde kreet.

Het communicatieve principe: Taal is Communicatie

Taal dient in deze visie tot een optimale communicatie met zoveel mogelijk mensen. Als taal inderdaad identiek zou zijn aan communicatie, dan is het verbazingwekkend dat wij nu niet allemaal uitsluitend Engels of Esperanto spreken. Het communicatieve principe zou ongetwijfeld aanleiding geven tot het verdwijnen van talen ten gunste van een uniform systeem. Deze visie reduceert taal tot een object van globalisering in het voetspoor van McDonalds en Nikes. En inderdaad, er zijn mensen, vooral afkomstig uit het internationale bedrijfsleven, die al die talen op de wereld maar onhandig vinden en openlijk pleiten voor taaluniformiteit en maximale mogelijkheden voor communicatie.

?Deze visie op taal is echter gebaseerd op een onjuiste veronderstelling. Taal en communicatie zijn niet identiek. Zeker, het is een van de centrale functies van taal om vormen van communicatie tussen mensen mogelijk te maken. Maar er is meer. Taal dient ook een ander doel. Het verschaft ons een sociale en culturele identiteit.

Het identiteitsprincipe: Taal is Identiteit

Limburgers willen hun eigen dialect spreken, niet omdat dat de communicatie nu zo bevordert – in tegendeel zou ik haast zeggen – maar omdat ze zich daarmee voorzien van een identiteit; ze markeren zich daarmee als lid van een groep, op dezelfde manier als Wassenaarders dat doen via bekakt Nederlands en bewoners van de Kinkerstraat met plat Amsterdams. We zien hier een tendens die precies de andere kant op wijst: het gebruiken van verschillen in taal met als doel een groep mensen een herkenbare, eigen positie te verschaffen. Daar is niets mis mee. Het is een zeer menselijke eigenschap om te werken aan groepsvorming en taal is daar een uitstekend middel voor.

Als we er zo tegenaan kijken, dan bestaat de sociale dimensie van taal uit aan elkaar tegengestelde krachten.

uniformiteit <----- -----> diversiteit
communicatie identiteit

Communicatie leidt tot convergentie terwijl identiteit de aanleiding vormt voor divergentie.

Er bestaan aanwijzingen om te veronderstellen dat hoe sterker de convergerende kracht zich manifesteert, hoe duidelijker de divergerende tegenkracht zich zal ontwikkelen. Een levende, dynamische taal bevindt zich klaarblijkelijk in een evenwichtssituatie waarin de divergerende kracht en de convergerende kracht elkaar als het ware opheffen. Ik zal een voorbeeld geven. De Europese Gemeenschap geeft in eerste instantie een extra impuls aan de convergerende kracht. Al dat getolk in Brussel en Straatsburg is maar onhandig en duur; bovendien is de toenemende samenwerking gebaat bij een toename van de communicatiemogelijkheden. Salverda maakt zich dan ook ernstig zorgen. Toch zien we tegelijkertijd een versterking van de divergerende krachten; het dialect is weer in opkomst. Niet bij de traditionele dialectsprekers, de boeren en de vissers, maar vooral bij de sociaal-culturele bovenlaag. Ieder dorp heeft een popgroep die zingt in dialect. De kerken stromen vol als de dominee in streektaal preekt.

Jipke en JannöäkenLiteratuur, stripboeken, en zelfs het oer-Nederlandse Jip en Janneke verschijnen op grote schaal in regiolect. Toneel en opera worden in dialectvorm ten gehore gebracht. Lokale radio en tv spreken de kijkers aan in hun eigen taalvariant. Waar twintig jaar geleden de mensen zich schaamden voor het lokale koeterwaals, daar zien we nu in toenemende mate dat mensen trots zijn op hun eigen taalvariant en er openlijk en enigszins koketterend mee naar buiten treden.

Sommige dialectologen vinden deze nieuwe ontwikkelingen zorgwekkend. Het oorspronkelijke, 'zuivere' dialect, waarvan nog restanten aangetroffen kunnen worden in stille hoekjes van de rurale samenleving, wordt overschreeuwd door nieuwe 'onzuivere' taalvarianten: stadstalen, plat Nederlands, regiolecten, Nederlands gesproken door allochtonen, sociolecten en andere lecten. De reden voor deze zorg is dat men de oorspronkelijke dialecten beschouwt als onderdeel van het cultureel erfgoed, dat verdrongen dreigt te raken door moderne massacultuur (de door het Engels geïnfiltreerde standaardtaal) en door nieuwe varianten. Hier kom ik op hetzelfde punt als waar Rooijakkers het in zijn oratie over heeft gehad. Cultureel erfgoed is een mentale constructie, en niet een realiteit. De vraag is dan ook terecht of die zogenaamde oorspronkelijke dialecten wel bescherming verdienen. Moeten we streven naar behoud van dialecten of is dat een min of meer romantische musealisering? Als het Friese dialect van Schiermonnikoog uitsterft, is dat dan erg? Is dat vergelijkbaar met het uitsterven van de legendarische korenwolf in Zuid-Limburg? Is het erkennen van streektalen niet net zo iets als het uitroepen van een mooi grachtje tot beschermd stadsgezicht: leuke gevels met daarachter een betonnen casco? De tijd lijkt bijna rijp te zijn voor een openluchtmuseum voor Nederlandse dialecten. Wellicht kan zelfs het bestaande nationale openluchtmuseum in Arnhem verder worden aangekleed met dialect sprekende bewoners afkomstig uit verschillende streken in Nederland.

Een beetje zoals het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen een kolonie pseudo-archaïsch, pseudo-Urks sprekende inwoners kent. Natuurlijk heb ik geen enkel bezwaar tegen de musealisering van de traditionele dialecten van Nederland; ik zou daar zelfs zeer voor zijn als een manier om voor bezoekers de rijkdom van de Nederlandse talen te illustreren aan de hand van hedendaagse en vroegere taalvarianten. Maar we moeten niet denken dat we de oorspronkelijke dialecten in leven kunnen houden door ze te beschermen, door er een hek omheen te plaatsen. Zoals ik al zei, bevindt een levende taal zich in het spanningsveld tussen communicatie en identiteit. Dat is een natuurlijk proces, waarbij ingrijpen weinig invloed heeft.

Het is nu tijd om terug te keren naar de strijd van het Nederlands met het Engels en het Zeeuws. De vraag die ik in het begin van deze paragraaf stelde, was of er reden was om de strijd aan te gaan met mogelijke taaloverheersers (het Engels) of interne taalafscheidingsbewegingen (het Zeeuws).

Er is geen taalkundige reden voor overheidsbemoeienis met de interne taalsituatie. Vanuit een taalkundig standpunt wordt er geen enkel belang gediend met de opwaardering van enkele dialecten tot streektalen of minderheidstalen.

Integendeel, want door een erkenning van enkele politiek bevoorrechte dialecten, wordt een groot aantal andere, taalkundig gezien gelijkwaardige dialecten gedevalueerd. Het is zeker niet denkbeeldig dat de erkenning van bijvoorbeeld het Vlaams juist een negatief effect heeft op de bestaande variatie binnen het Vlaams sprekende gebied. Ook al zijn de motieven van de Zeeuwen nog zo lovenswaardig, het lijkt niet verstandig om een provinciale competitie te stimuleren door de erkenning van het Zeeuws als streektaal.

?Wel belangrijk is een maatschappelijke erkenning en waardering van taalvariatie. Er bestaan nog steeds mensen die menen dat dialecten minderwaardige vormen van taal zijn en dat het spreken van dialect getuigt van een beperkt denkvermogen. Er zijn mensen die vinden dat plat Amsterdams gelijk staat aan slordig taalgebruik. Laten we deze mensen uit de droom helpen. Maar niet door een enkele bevoorrechte taalvariant uit te roepen tot streektaal of minderheidstaal. Als wij ons als wetenschappers ergens voor zouden moeten inzetten, dan is het voor de strijd om de acceptatie van de gelijkwaardigheid van taalvarianten.

Vanuit dit perspectief is er wel degelijk een rol weggelegd voor de overheid. De meerderheid van de Nederlandse bevolking is meertalig.

Meertaligheid als uitgangspunt

Dat geldt niet alleen voor allochtone immigranten, maar ook voor Friezen, Zeeuwen en Amsterdammers. Al deze groepen spreken naast een variant van de standaardtaal ook een andere taal of taalvariant. Het zou goed zijn als de overheid deze meertaligheid ook zou erkennen en het zou hanteren als uitgangspunt. Een dergelijke stellingname zou effect moeten sorteren in het onderwijs en in de opstelling van overheidsorganen ten opzichte van andere talen of taalvarianten.

De strijd met het Engels hoeft niet gevoerd te worden. Dat het Engels zich ontwikkelt tot een algemeen bruikbare taal in de internationale communicatie is onweerlegbaar. Er valt ook weinig aan te doen. De onstuitbare opkomst van het communicatie-Engels is vanuit internationaal opzicht een goede zaak. De globalisering van betrekkingen tussen mensen en groepen mensen maakt het wenselijk om een internationale verkeerstaal te hebben die door iedereen min of meer wordt beheerst.

De angst dat deze ontwikkeling een bedreiging zou vormen voor het Nederlands is ongegrond. Er zijn geen aanwijsbare tekenen dat het Nederlands aan belang inboet als nationale verkeerstaal. Natuurlijk kunnen we ons voor de langere termijn zorgen maken, zo goed als sommige mensen dat ook doen ten aanzien van het bestaan van Nederland als staat. Het is echter weinig zinvol om nu een taalbewakingsdienst in het leven te roepen die zich zou moeten bezighouden met het voortbestaan van het Nederlands en plannen zou moeten ontwerpen voor een strijd met het Engels. Zolang het Standaardnederlands vanuit internationaal perspectief een sociaal-culturele functie ten aanzien van de Nederlandse identiteit vervult, en vanuit nationaal perspectief de communicatieve functie, is er weinig reden tot zorg en al helemaal geen reden voor strijd.

verder