elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zuring

zuring , zü̂ring , mannelijk , zuring.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
zuring , zü̂̂ring , vrouwelijk , zuring.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
zuring , zuring , suren , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Ook als naam van stukken land op het Kalf, onder Oost-Zaandam. Misschien zo genoemd omdat er veel zuring op groeide. || De Zuring. Twee stukken weiland, genaamd “de twee Zurings”, Verkopingsbiljet (a° 1879). – Vroeger heetten ze echter: de Zuren. || De Suure, Custb. (a° 1740). De Suyeren; de suiren, Polderl. Oostz. I (midden 17de e.).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
zuring , zuurling , (ook bij v. Dale) = zuring: hier alleen volksnaam.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
zuring , zeuring , zuring.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
zuring , zoéring , mannelijk , zuring.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
zuring , zoerrik , zuring, plant met rode stelen die in de weide en langs sloten groeit.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
zuring , zoering , zuring, zoeling, zuvelink , 0 , Ook zuring (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe), zoeling (Zuidwest-Drenthe, Kop van Drenthe), zuvelink (Zuidwest-Drenthe, zuid) = ridderzuring, Rumex obtusifolius Het blad van de zuring is lekker; wij eet het asmangs (Eex), Wij zeiden zuvelink tegen de zoering (Hol), z. ook zoerstengel, poddeblad
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zuring , zuurling , 0 , (Zuidwest-Drenthe, zuid, he:Oost-Drenthe) = veldzuring, Rumex acetosa Der zit nogal war zuurling in het laand (Ker)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zuring , zuurke , zuurk , 0 , zuurkes , (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën). Ook zuurk (Zuidoost-Drents veengebied) = zuring, Rumex Dat spul ken ook wel zuurke wezen (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zuring , zullekes , zelfstandig naamwoord , zuring, veldzuring Rumex acetosa.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
zuring , zoering , zoerstengel, zurige, zoerblad, zuurblaadjes , zuring.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
zuring , sjerpeng , witte kool
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
zuring , zeuring , zelfstandig naamwoord, mannelijk , zuring
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal