Woord: zuiplap
zuiplap , zoeplap
, zuiplap. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
zuiplap , zuuplap , mannelijk
, zuiplap, dronkaard. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
zuiplap , zoeplap , mannelijk
, zoeplep , zoeplepke , zuiplap; het vaandel van de schutterij noemde men in de volksmond “’t zoeplepke”. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zuiplap , zoeplappe
, zuiplap. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
zuiplap , zoeplap , 0
, zuiplap An die zoeplap is niks an bejacht (Hoh), Hij dronk wel, maor het was gein zoeplap (Eel) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zuiplap , zoeplappe
, zie zoeperd Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
zuiplap , zoeplappe
, zuiplap. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
zuiplap , zoeplappe , zelfstandig naamwoord
, de 1. iemand die veel achter elkaar drinkt 2. iemand die veel sterke drank gebruikt Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zuiplap , zoéplap , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, zoéplep , zoéplepke , zuiplap Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
zuiplap , zoeplappe , zelfstandig naamwoord
, zuiplap. Zie ook: zoeptodde, zoeptorre, zoepskute. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
zuiplap , zoeplap , mannelijk
, dronkaard Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
zuiplap , zoeplap , zelfstandig naamwoord
, zoeplep , zoeplepke , zuiplap, zuipschuit ook zoepkoe, zoepnikkel Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
zuiplap , zoepnikkel , zelfstandig naamwoord
, zoepnikkels , zoepnikkelke , zuiplap, zuipschuit ook zoepkoe, zoeplap Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
zuiplap , zoêplap , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, zoêplep , zoêplepke , drinkebroer Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
zuiplap , zèùplap , zelfstandig naamwoord
, WBD III. 2. 3:260 'zuiplap' = dronkaard; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 34); zèùplap (zonder vocaalreductie) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |