elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zout 

zout , zolt , [zelfstandig naamwoord] , zout. Ook Dre. Nd. solt. Got. ONo/IJsl. Zwe. De. Eng. salt. Fri. zâlt. Angels. sealt. Hd. Salz. Fra. sel. Ital. sale. Lat. Spa. Port. sal. Gr. HALS.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
zout , zoult , onzijdig , zout.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
zout , zòlt , onzijdig , zout.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
zout , zolt , zout; nijt van zolt wezen, de gewone troost als men door den regen nat wordt. Hoogduitsch Salz, Oostfriesch solt, Engelsch, Zweedsch salt, Fransch sel, Latijn sal. Spreekwoord: ’n Kus zunder board is as ’n ai zunder zolt = een kus van een baardeloos jong mensch is als een ei zonder zout, dus smakeloos, natuurlijk in den mond eener vrijster. Vgl. ’t Nederlandsch zult, zilt en ’t Hoogduitsch söl, sool, Sohle, Sole, Sulze, Sülze en ’t werkwoord selchen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
zout , zout , zelfstandig naamwoord, onzijdig , soms ook vrouwelijk Zie de wdbb. || Geef me de zout eris an.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
zout , zout , bijvoeglijk naamwoord , vgl. brijnzout.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
zout , zolt* , vergelijk: Grieks ἅλς. Latijn sal. Fransch sel. Hoogduitsch Salz = zout. Sool, Söle, Sole, Sohle, Sulze, Sülze = pekel, loog. selchen = zouten. Engelsch salt. Nederlandsch zout, zult, zilt.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
zout , zolt , zout.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
zout , zout , bnw. - Zoo zout heb ik het nog nooit gegeten! zoo kras heb ik het nog nooit gehoord!
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
zout  , zalt , zout. Det maedje it dao gen maar zalt, dat meisje houdt het daar niet lang vol. Zoë zalt as brim, vreselijk zout.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
zout , zolt , [zǫlt] , onzijdig , zout
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
zout , zòlt , bijvoeglijk naamwoord , zout. ‘t Eten is mie veuls te zòlt; ik lus dat zòlde eten nait; ‘t is ja zo zòlt as de braand, Westerkwartier ook: ‘t is braandzòlt; ‘t is zo zòlt, dat ‘t giert joe deur haals; ‘t is brannend zòlt.‘t Helpt as zòlt wotter veur dörst = wij komen van de wal in de sloot. || zòldeern
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
zout , zòlt , zelfstandig naamwoord onzijdig , zout. In afleidingen vaak met korte klinker: inzòlten, òfzòltjen, zòldeern. - Hai komt mit ‘t zòlt, as ‘t aai op is. Hai verdaint ‘t zòlt in de zoepenbrij nog nait = niets; (in de zoepenbrij doet men geen zout). Ze hebben nòg gain zak zòlt mit nkander eten; zie zak. Hai is ien ‘t zòlt bebeten (Westerkwartier) = hij ziet niet meer op tegen liegen, stelen enz. Spr. Zòlt is n behold. n Zakje mit zòlt, Hogeland n puilje mit zòlt. || òfzòltjen; smok
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
zout , zòolt , zelfstandig naamwoord, onzijdig , zout
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
zout , zâlt , onzijdig , zout.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
zout , zout , zelfstandig naamwoord , Het zout, in de zegswijze je magge wel ’n pond zout opete, wul je zin (dorst) an ’m kroige, gezegd met betrekking tot een zeer lelijke vrijer of man. – Gien zout trekke, dezelfde blijven, geen spier van zijn gezicht vertrekken, er zich niets van aantrekken. Eigenlijk geen gezicht trekken alsof men iets zeer zouts eet of drinkt. | Je kenne nag zô teugen ’m angaan, maar hai trekt gien zout. – Ze gaat in ’t zout, ze gaat trouwen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
zout , zaut , onzijdig , zèitje , zout. Dao kénste ’ne zak zaut mit vraete, dan kénste ’m noch neit: dat is er een, die je nooit leert kennen. Hae haet noch gėt in ’t zaut ligge: hij heeft nog wat achter de hand; hij heeft nog een appeltje voor de dorst.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
zout , zout , bijwoord , Zegswijze: Zò zout hèkket nog nòòt gevreejte. Zo erg heb ik het nog nooit meegemaakt.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
zout , zolt , zout.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
zout , zolt , zout; * det is zonder zolt ok wè lekker: gezegd van een aantrekkelijk meisje.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
zout , zolte , 1. zout (bijvoeglijk naamwoord); 2. zoute.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
zout , zolt , zolte , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , Ook zolte (Zuidwest-Drenthe, zuid) = zout Het eten is wat zolt (Die), ...aordig an de zolte kaant (Zey), Hij lustte gloepens gèern zolte bonen (ku), Hij lust geern zolde drop (Eco), (fig.) Ik hebbe het nog nooit zo zolte evrèten zo bont meegemaakt (Mep)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zout , zolt , 0 , Met rekking in Noord-Drenthe en Zuidwest-Drenthe, zuid = zout Wi’j ies èven pruven of er nog zolt in mut (Hol), Zolt wuur broekt um een reiten daok mosvrij te holden (Sle), Hie hef al weer een dik zwien in het zolt geslacht en gezouten (Emm), Het spek moet neug uut het zolt (Dwij), IJ moet die koe mar Engels zolt ingeven magnesiumsulfaat tegen verstopping (Oos), Bonen in het zolt kunt nao een paar dagen geweldig inslinken (Hav), Zuw een zolte hering kopen? (Gro), Aj een vogeltien wilt vangen, dan muj der heel veurzichtig naor toe lopen mit wat zolt in de haanden en dat op de starte leggen (Mep), Stuur ie hum um suker, dan komp hij mit zolt thuus hij is dom en onachtzaam (Mep), (fig.) Het is makkelijk, aj nog wat in het zolt hebt wat te goed hebt (Sle), Hij verdeent het zolt in de erpel nog niet (Wsv), ...gien zolt in de zoepenbraai (Row), ...in de kaarnemelk (Wap), ...in de pap hij verdient zeer weinig (Erf), Ie keunt nich op alle slakken zolt leggen niet op alles wat aan te merken hebben (Bov), Hij komp mit het zolt andragen, as het ei op is het is mosterd na de maaltijd (Koe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zout , zaut , zout.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
zout , zòlt , zout. Et zòlt in de bri’j niet verdienen ‘heel weinig verdienen’, Gunninks woordenlijst van 1908: zo zòlt as brem ‘zeer zout’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
zout , zolt , zout.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zout , zoolt , zoolte , bijvoeglijk naamwoord , 1. zout, i.t.t. zoet, zuur 2. sterk zout smakend, met veel zout 3. ingezouten (bonen)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zout , zoolt , zelfstandig naamwoord , et, de 1. keukenzout, pekel 2. zoutvaatje, zoutstrooier 3. soort zout anders dan keukenzout
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zout , zaat , zelfstandig naamwoord, onzijdig , - , - , zout , Zw: Dao kêns te 'nne zak zaat mêt hebbe vrëte, daan kêns t'm nog neet. Zw: Dao verdeens te nog neet 't zaat op de broed aon. Zw: 'Ich heb hônger'(antwoord): Lek zaat, daan krys te doës.; gèis van zaat zoutzuur gèis van zaat (vero.)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
zout , záúwt , zout
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
zout , zolt , bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord , zout. Zo zolt e-kt nog nooit egèten ‘zo’n sterk verhaal heb ik nog nooit gehoord’.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
zout , zèèwt , zôwt , zout , Hédde al zèèwt óp d’èrpel gedòn? Heb je al zout bij de aardappels gedaan?
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
zout , zaot , onzijdig , zout , Emes zaot op ziene stert lègke.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
zout , zaôt , zaot , zout
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
zout , zaot , zelfstandig naamwoord, onzijdig , zout
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
zout , zout , zelfstandig naamwoord , "zout; (aan tafel; gift de zout is aon); Van Delft - ""Die dienstmeid zal daar geen zak zout opeten"" zegt men om aan te duiden, dat zij er wel niet lang in dienst zal blijven. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zout haole bij Brónsgist (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) - antwoord op 'Waar is hij?'; Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - nòg wè zout vur den houthakker (HM'47) - gezegd als men aan tafel zout bij het eten wil doen; Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - saome zout gehòld hèbbe bij de daames Brónsgist (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - elkaar al heel lang kennen"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
zout , zalt , zout
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal