Woord: wetten
wetten , wetten , zwak werkwoord
, scherpen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
wetten , witte
, messen wetten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
wetten , wetten , [werkwoord]
, n mes wetten mit wetstain. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
wetten , wette
, schaerp make. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
wetten , wetten , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. wetten, scherp maken Wetten is sliepen over de stienen of ieken zul (Sle), Een schèermes wetten mit een wetstien (Hgv), Het broodmes wur um de hoek van de muur wet (Rol) 2. ergens aan langs schuren van een dier (Zuidoost-Drenthe) Die koe wet aordig langs de paole (Eri), Dat schaop kan wel schurft hebben, het dut niks as wetten (Klv), z. ook bij strieken Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
wetten , wetten
, scherp maken, slijpen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
wetten , wetten , werkwoord
, wetten Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
wetten , wettn
, scherp maken van de beitel met een wetsteen. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
wetten , wetten , werkwoord
, wetten, slijpen, aanzetten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
wetten , wetten , zelfstandig naamwoord
, mv.; bep. lichtgekleurde soort kleiaardappelen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
wetten , korte wêtte mêt 'nne mäoke , werkwoord
, metten , (korte metten met iemand maken) korte wêtte mêt 'nne mäoke Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
wetten , wette
, 1. slijpen; 2. de zeis scherpen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
wetten , wette
, handmatig scherpen Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
wetten , [hardlopen] , wette
, hardlopen , hij kwam me daor toch den dam aafgewet Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
wetten , wette , werkwoord
, slijpen (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
wetten , wètte
, wètj, wèdje, gewètj , wetten, scherp maken van gereedschap met een wetsteen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
wetten , wètte , werkwoord
, wètj, wètjdje, gewèdj , slijpen van een zeis; väöl wètte zal dich neet lètte, mer allein mer staôn zal dich vergaôn – veel wetten is niet erg, maar door alleen maar te blijven staan kom je niet verder Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
wetten , wètte , wétte , werkwoord
, wètj/wétj, wètdje/wétdje, gewètj/gewétj , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); aanscherpen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |