elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: weerborstel 

weerborstel , wierborstel , iemand die het gedurig met iedereen aan den stok heeft en met wien dus geen land te bezeilen is.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
weerborstel , [ruziemaker] , weerbö̀ssel , mannelijk , ruziemaker.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
weerborstel  , waerbörstel , weerbarstig haar.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
weerborstel , wierbiössel , mannelijk , weerborstel, haren die in andere dan de gewone richting staan; weerbarstig persoon
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
weerborstel , wérboorstel , valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
weerborstel , wirborsel , zelfstandig naamwoord , weerborstel. Twee bosjes haar die tegen elkaar in groeien. ’t Woord doet denken aan “weerbarstig”, tegen de draad.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
weerborstel , weerbössel , wèerbongel, wèerhakke, wierbössel , 0 , weerbössels , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook wèerbongel (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied in bet. 1.), wèerhakke (Zuidwest-Drenthe, zuid in bet. 1.), wierbössel (Zuidwest-Drenthe) = 1. dwarsligger Het hef aaid al zo’n weerbössel west (Sti), Hij is een wierbossel (Hgv), Ie mut er oe mar niks van antrekken, ik bin nou eenmaol zo’n weerbossel (Flu), z. ook dweerbössel, dwarsbössel, ook gezegd van een onrustig, druk persoon (Zuidwest-Drenthe) Wat bi’j toch een wierbössel (Die), z. ook wierboks 2. draaiing in het haar (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Hij hef twee wierbössels in het haor (Die), Denne met die weerbössel, den is bij de beer west (Pdh) 3. ruige kop met haar (Zuidwest-Drenthe, zuid)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
weerborstel , wirborsel , weerborstel , Diejen inne van óns hi zó'mér ne verveelende wirborsel, staol boove óp zun'ne kop. Een van onze kinderen heeft een vervelende weerborstel, recht boven op zijn hoofd.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
weerborstel , werborsel , tegendraaiing van haren
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
weerborstel , wirbôrsel , weerborstel
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
weerborstel , waerbeustel , mannelijk , weerborstel , Dae haet hieël lestige haor, dae haet twieë waerbeustels.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
weerborstel , waerbustel , weerborstel, een dot haren die tegen de streek/groeirichting ingaat
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
weerborstel , waerbeurstel , waerbörstel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , waerbeurstels/waerbörstels , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); persoon, onhandelbaar , haar, weerbarstig
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
weerborstel , wirbòrsel , zelfstandig naamwoord , Henk van Rijen - weerborstel; Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - wirborsel zn - weerborstel; WNT WEERBORSTEL - 1) tegen de vleug in staand haar; 2) (gewestelijk) ruziemaken, onhandelbaar persoon, weerbarstige jongen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal