elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: warm 

warm , werm , warm.
Bron: Bisschop, W. (1862), ‘Het Dordsche taaleigen. Bijdrage tot de kennis der Hollandsche dialekten’, in: De Taalgids 4, 27-48.
warm , warm , waarm , bijvoeglijk naamwoord , wermer, wermst, , warm.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
warm , warm , worm , bijvoeglijk naamwoord , zie een zegsw. op boer, en vgl. warme-bienen-ijs op ijs. – Te Oostzaan ook uitgesproken wòrm. – Zegsw. Met een warme pankoek ergens heen gaan, iets dat men heeft horen zeggen dadelijk aan de betrokken persoon gaan oververtellen. – Zie nog een zegsw. op pappen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
warm  , werm , wermkes , warm.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
warm , waim , wäimer, wäimst , warm
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
warm , waarm , [bijvoeglijk naamwoord] , warm. In ‘t waarm ber = in ‘t kraambed. n Waarm man, n vaast man = wie zich warm kleedt, zorgt voor zijn gezondheid. Leefregel: Vouten waarm, Dik wat in daarm, Achterdeur open, Nait noa dòkter lopen. Dat mout wel waarm lopen = dat loopt nooit goed af. ‘t Pad waarm hòllen = dikwijls langs ‘t zelfde pad gaan. Wat helpt mie waarm bair noa mien dood? = die raad, troost, hulp, komt te laat. || hait bair; roadsel
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
warm , woarm , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , warm
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
warm , wèrrem , warm.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
warm , werm , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , Verouderde variant van warm.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
warm , werm , wermer, wermste , warm. Eeme de pis werm maake: iemand op stang jagen; het leven zuur maken.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
warm , waai , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord) = warm (in kindertaal) Wat hest doe lekker waaie haandties (N)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
warm , warm , waarm, werm , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe). Ook waarm (Zuidwest-Drenthe, noord, Noord-Drenthe), werm (dva:Zuidwest-Drenthe) = warm Even een kooltie in de stoof en ij kriegt lekker waarme voouten (Eex), Aj een dag gien waarm eten kriegt, zul je niet van verhongern (Bal), Midden op de dag is het vaok op ’n waarmst (Pei), Der bint mit die warme zomer een rest mieghummels (Noo), Mag ik mien kaolde tegen joen warme anholden mijn sigaret aan die van jou aansteken (Schn), Die het het leste verteld hef, die hef het gat nog warm bij twijfel aan waarheidsgehalte van een bewering (Mep), Het mag um mie wal warm water regen gezegd bij vriezend weer (Bov), De warme kant van de akker zuid of west (hy), Aj oen moe nog weer een grote mond dörven te geven, dan za’k oe de broek ies warm maken slaag geven (Mep), (fig.) Hij kan het padtien wel warm holden gezegd bij veelvuldige bezoeken (Eri), Hij zit er warm bij (Odo), ...warmpies bij hij heeft veel geld (Bei), Die hef het haor gauw warm is lichtgeraakt (Gro), Hie muuk zuk er niet warm veur maakte zich er niet dik over (Sle),
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
warm , wèèrm , warm.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
warm , wärm , warm
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
warm , wârm , warm.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
warm , wáérm , warm , Wáérm wiir hébbe de vekansiegaaste 't liest, mér 'r moet aaventoe 's rèègen valle. Warm weer hebben de vakantiegangers graag, maar er moet weleens regen vallen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
warm , waarm , warm , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. betrekkelijk hoog van temperatuur 2. met een hogere dan de normale lichaamstemperatuur 3. de lichaamswarmte bewarend 4. in wat waarm holen iets warm houden, aandacht weten te houden voor iets 5. aangenaam qua gevoel, bijv. waarm van kleur 6. in een waarme bakker bakker die zelf bakt 7. in verb. als Ie bin waarm je hebt het bijna gevonden, je bent vlak in de buurt van wat je moet vinden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
warm , werm , werrem , bijvoeglijk naamwoord , warm Ook werrem; Hij hieuw de pad werrem Hij kwam hier regelmatig; werrem ete middagmaal We ginge om acht uur schofte, om êên uur werm ete en om vijf uur koffie drinke Zie ook prakkie
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
warm , wérm , bijvoeglijk naamwoord , wermer, 't wermste , warm , (attr. m. werme, vr. werm, o. wérm, mv. werm/ pred. wérm) VB: Dzjoûw, wat wäor 'r hûi wérm, missjiens waol mie es dértig graode.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
warm , wèèrem , warm
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
warm , wèèrem , warm
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
warm , waarem , warm.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
warm , wärm , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , warm.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
warm , wèèrum , 1. warm, 2. dicht bij het goede antwoord zitten
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
warm , wèèrm , 1. warm; 2. in wèèrm dénke naar bed gaan , Wèèrm ête. Warme maaltijd., Ik goj me wèèrm dénke. Ik ga naar bed. Jonge knullen zeiden dit tegen elkaar om aan te geven dat ze in bed aan hun meisje zouden denken.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
warm , werm , wermer, wermst , warm , D’n oeave is werm. De werme en de kaoje kantj van de femielie: de eigen familie en de aangetrouwde familie. Doe bès werm: je hebt het bijna geraden. Doe kóns baeter mèt ein werm handj gaeve es mèt ein kaoj: het is beter iets te geven als je nog leeft. Eine werme stein in bèd lègke: als kruik gebruikte men een warme baksteen in een (hand)doek. Hae haet de moel werm: hij heeft de smaak te pakken. Zich örges werm t’r in gedrejdj höbbe: met een rijke man/vrouw getrouwd zijn. Werm waer. ‘’t Weurtj werm vandaag’, zag de heks en toen woor ze verbrandj.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
warm , werm , bijvoeglijk naamwoord , werme , warm
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
warm , wêrm , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , werm; wermer, wermst/wêrmst , warm
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
warm , wèèrm , wèèrem, wèrm , bijvoeglijk naamwoord , warm; Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - wêrm (lange ê); Cees Robben – As ’t wèèrum is...(19830805); Cees Robben – ’n wèrm wiegske. (19540213) ; Cees Robben - Wè lief is m’n blumke...... / Wè wèrm m’n bloed...... (19540424); Wij gongen elke dag naor ons wèèrk, we kwaame tusse de middag gewoon thèùs om wèèrm te eete net as onze paa. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); DANB et is wèèrm gewist vandaog; WBD III.2.3:40 'warm eten' = middageten; Dirk Boutkan (1996) - (blz.97) tis ene wèèremen dag gewist; Stadsnieuws -  Wèsset toch wèèrm war! (180606); Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - WARM – wè:rem bijvoeglijk naamwoord /bw; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - WARM, WERM (Kemp.) - warm
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
warm , werm , wermer – werms , warm
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal