elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vrouwmens

vrouwmens , vroumes , Vrouwmensch.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
vrouwmens , vrouwmensch , vrouwspersoon in tegenstelling aan manspersoon of manskerel.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
vrouwmens , vrommes , Vrouwspersoon, eene verbastering van vrouwmensch, welke uitdrukking overeenkomt met het Angelsaksische wif-man, wijfmensch, Engelsch woman.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
vrouwmens , [vrouw] , vrommes , vrouwelijk , vrommessen , vrouwmensch. Een knap vrommes, flinke gezonde meid; een slecht vrommes, eene deugniet.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
vrouwmens , vroumensch , [zelfstandig naamwoord] , vrouwspersoon.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
vrouwmens , vrommes , vrouwspersoon; ook ZHoll. – Gron. vrömens, Overijs. vrömmes, Zeel. vrommis, Friesch frömmiske. Staat voor: vrouwmensch. Oostfr. frôminsk, Westf. frummenske.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
vrouwmens , vrömmens , vröms, vrums, frömmes, fröms, vrammens , eenigszins minachtend voor: vrouwspersoon, en zooveel als: vrouwmensch. In Holland en Noord-Brabant heeft: vrouwmensch iets verachtelijks, meer nog dan: vrouwspersoon; eveneens in Holsteinsch frauminsk. Drentsch vrommes, Overijselsch vrömmes, Friesch frömmiske, Zeeland vromm’s, Oostfriesch frôminsk, in tegenstelling van: manminsk, Westfaalsch frummenske. Zie ook Gron. Volksalm. 1841, 151.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vrouwmens , [vrouw] , frommes , Plat voor vrouwmensch. ’n Gemén frommes. ’n Knap frommes.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
vrouwmens , [vrouw] , vrommĕs , vrouw.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
vrouwmens , [vrouw] , frommes , Plat voor vrouwmensch. ’n Gemén frommes. ’n Knap frommes.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
vrouwmens , vroumes , vrouw, vrouwmensch.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
vrouwmens , vraumeansche , [vraŭmǣñsxә] , onzijdig , vraulöie , vrouw, vrouwmens. Vraulöievolk
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
vrouwmens , vrommes , Voor een vrouwspersoon. Gemeenlijk wordt het in eenen kwaden zin gebruikt. Het is een slegt vrommes.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
vrouwmens , frums , zelfstandig naamwoord onzijdig , vrouwmens. || 't vrommesk; vrömmes , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vrouwmens , vrömmes , vrums; 't vrommesk , zelfstandig naamwoord onzijdig , ook: frommesk (Hogeland, Westerkwartier); 't vrommes (Stad) =vrouwspersoon. Wat het dat vrömmes n mooi pestuur! n Mannelk frommesk = een forse vrouw. Mv. vraauwlu.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vrouwmens , vrummes , vrummesk; vremmesk , zelfstandig naamwoord onzijdig , ook: vrummesk (Hogeland) zie: vrömmes. || vrömmes
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vrouwmens , vroms , vromeanske, vrumske , zelfstandig naamwoord, onzijdig , vrouw, meisje boven de kinderjaren
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
vrouwmens , frommes , vrommes , onzijdig , vrouwmens; vrouw ’n vrommes Een vrouw.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
vrouwmens , vroumisj , onzijdig , vruimisjke , vrouw, vrouwmens. ẹ Vrournisj wie ’n wouk: een grote knappe vrouw.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vrouwmens , vrómmes , vrow.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
vrouwmens , vrommes , zelfstandig naamwoord , ‘vrouwmens’: vrouw (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols) In tegensyelling tot de Vechtstreek, waar het woord ook voorkomt (Van Veen 1989, p. 139), heeft het woord hier bepaald geen minachtende bijklank; het kan zelfs waardering uitdrukken: ‘een flink vrommes’ (KRS: Hout; LPW: Pols). ‘Mijn opa zei altijd, als hij op het land was: kom we gaan naar vrommes toe, dan bedoelde hij *opoe .’ (Mont). Die waardering kan ook als volgt uitgedrukt worden: ‘Dat is een knap vrommes, daar zou ik wel eens mee naar bed willen.’ (Werk) Ook in de Krimpenerwaard kan vrommes waarderend gebruikt worden (Van der Ent 1988, p. 46). In Gouda kan het woord zowel waardering als minachting uitdrukken (Lafeber 1967, p. 94). Van Dale (1992, p. 3499) merkt expliciet op dat vrouwmens meestal een geringschattende benaming is, maar gewestelijk ‘echter niet ongunstig’ is.
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
vrouwmens , vrouwmèènse , vrouw.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
vrouwmens , vrommes , vrummes, vrömmes, vrouwmens , 0 , vrommessen , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook vrummes (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), vrömmes (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), vrouwmens (Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniën) = vrouwspersoon Wat har dat vrommes een afschuwelijk lillijke jurk an (Sti), Het is niet zo’n helder vrömmes, ...vrommes (Uff), Dat is een knap vrömmes (Pes), Die man hef een vrömmes bij zuk in vrouw bij zich in huis (Vri), Het is een eerzuchtig vrouwmens (Nsch)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vrouwmens , [(ongehuwd) vrouwspersoon] , vrommis , ongehuwd vrouwspersoon. mv. vrollie.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
vrouwmens , vrommes , zie vrouwe
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
vrouwmens , vrùmmes , zelfstandig naamwoord , vrouw, meerv.: vrùmmese.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
vrouwmens , vrommes , vrouwspersoon. Aa nee, zon dik vrommes is ’t helemaole niet.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
vrouwmens , frômmes , tienermeisje , Dé's 'n schón frômmes geworre, die zal'ler strak wél ôn kunne komme dènk ik. Dat is een mooi tienermeisje geworden, die zal later wel aan de man komen denk ik.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
vrouwmens , vrommes , vrammes, vrouwmeenske , zelfstandig naamwoord , et; vrouwspersoon
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
vrouwmens , frommes , vrommes , zelfstandig naamwoord , frommeze, vrommesse , frommesie, vrommessie , vrouwspersoon Het is een knap frommes Zie ook vrommes; [O] vrouwmens, vrouw Het is een hêêl vrommes geworre Het wordt een knap vrommes Ook vrullie
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
vrouwmens , vrommes , zelfstandig naamwoord, onzijdig , vrollûi , vrömmeske , vrouw , VB: Gaank opzy, vroûw dao kêns te niks van.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
vrouwmens , vrômmes , vrouwspersoon
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
vrouwmens , vrummes , vrouw. in de uitdrukking “da’s un flienk vrummes”, “dat is een flinke vrouw”. ook “frommes” en “vrommes
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
vrouwmens , vrommes , zelfstandig naamwoord , vrouw. Zie ook: mense, vrouwe, wief.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
vrouwmens , vrummes , vrouw, vrouwmens. Meestal vriendelijk bedoeld.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
vrouwmens , frommes , frammes , vrouwspersoon
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
vrouwmens , vrommes , frommes , (< vrouwmens) (grote) vrouw; de vrouwe in bedde hebben, een kind gekregen hebben.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
vrouwmens , vrouwmense , vrouwmins , vrouw.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
vrouwmens , frammes , frommes, vrammes, vrommes, vrömmes , zelfstandig naamwoord , vrouw (Eindhoven en Kempenland); frommes; vrouw (Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant); vrammes; vrouw (Eindhoven en Kempenland); vrommes; vrouw (Helmond en Peelland; Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant); vrömmes; vrouw (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
vrouwmens , [vrouw] , vroumes , vrouwelijk , vrouw , Det maedje is ein hieël vroumes gewoeare.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
vrouwmens , vroumes , zelfstandig naamwoord , vrou(w)luuj/vrou(w)lje , vruike , vrouwspersoon (ontstaan uit ‘vrouwmens’)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
vrouwmens , vrommes , vrammes, frammes, frommes , zelfstandig naamwoord , "vrouwmens; Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - et frammeske; vrammes, vrammesen; Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - ''n heele berzie wilde vrammessen'; ''n strant vrammes'; D’16 ""vrammes - van het woord 'vrouwmensch'""; Och, Hannie, ik kan nie; genog van oe haawe, vriendelijk frommeske-lief (Leo Heerkens; uit De kinkenduut (Piet Heerkens), ‘Och, Hannie...’, 1940); WNT VROUWMENSCH, vrouwenmensch, vrommes; Bosch vrommes - vrouw; A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - vrommes - vrouw. Verholen samenst. van vrouw en mens; C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VROMMES o. - vrouwmens; J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - VROUWMENSCH. Dit woord, in Holland bijna een scheldwoord, heeft in deze streken, bijzonder bij de landlieden, niets veraohtelijks. In'vrouwmensch' ligt minder een tautologie dan in MANSKEREL. A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; znw.o. 'vrammes' - vrouwmens (gehuwd en ongehuwd); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VREMMES, ook VRÄMMES en VRAMES znw.o. - vrouwmensch; Oppr. VROMMES znw.onz. - vrouwspersoon, soms eenigszins minachtend.; vrouw (vrouwmens); Van Delft - ""Dè vrammes (vrouwmensch) moes d'r ège schaome."" Dit is: Die vrouw moest zich schamen. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929); ...de vrouw van Cornelissen waar 'n buitengewoon degelijk meensch, een reuzin van een frammes... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939); ...en daor kwaamp me in geweldig zwaorwichtig vrammes aongehold... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Die is wèl getrouwd! Mee 'n dochter van Door de Vries en dè wit-ie-zelf ook, want ie hee twaalf gegooid hurre! Krimmeneel wen vrammes is dè! (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929); Pierre van Beek – Als men in de plaats van vrouw ""vrammes"" zegt, spreekt men ook geheel in de taal van zijn streek. Dit woord lijkt ons een samentrekking van ""vrouwmens"". (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950); Cees Robben – Beter vrammes vènde nergens... (19590627); Cees Robben – Dè vrammes kende ik al toen ’t nog ’n fröllie was.. (19650716); frommes; vrouwmens, vrouw, meisje; Piet van Beers – ‘’t Spit’: Masseere... dè isser ok goed veur./ Dè lotte dan doen, dur oe vrouw/ of 'n aander ""frommes"", (Brabants Bont 1; z.j., ca. 2005); zie frammes; frammes; vrouwmens, vrommes, vrammes, frammes; Kees en Bart - dialoog in Tilburg Post 1922-193? - et frammeske: vrammes, vrammesen; Kees en Bart - dialoog in Tilburg Post 1922-193? - ''n heele berzie wilde vrammessen'; ''n strant vrammes'; ...al is ze veur de rest 'n heel pront frammes ... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939); Hees vrummes (I:74); J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - VROUWMENSCH. Dit woord, in Holland bijna een scheldwoord, heeft in deze streken, bijzonder bij de landlieden, niets verachtelijks. .... In 'vrouwmensch' ligt minder eene tautologie dan in MANSKEREL. A.P. de Bont: frames: variant van 'vrames'"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
vrouwmens , vrommes , vraolie , vruike , vrouw
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal