Woord: vreemd
vreemd , vremd
, Vreemd. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
vreemd , vremd , [bijvoeglijk naamwoord]
, vreemd. Ook Angels. Fri. Dre. Hd. - Zwe. främmande. De. fremmed. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
vreemd , vrö̀md , bijvoeglijk naamwoord
, vreemd. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
vreemd , vremd , bijvoeglijk naamwoord
, vreemd. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vreemd , vremd , vrömd
, vreemd; West-Vlaamsch vremd; vremden, vrömden = vreemden. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
vreemd , vrömt
, vreemt. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
vreemd , vraemp
, vreemd. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vreemd , vrömd
, vreemd. In de vrömde. Dä-s vrömd: dat is raar. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vreemd , vremd , vrömd; vrumd , [bijvoeglijk naamwoord]
, vreemd. Vremde ogen dwingen. n Vremde zun = een bijzon, met de voorspelling: binnen drij doage regen! Vremde zichters = uit een andere streek. Vremd vet = Amerikaans vet. Aantraauwd blift aaltied vremd. - Elk wos wel, dat hai nait vrumd van Engeltje was (Mw. Wijnholds) = dat zij van hem moest bevallen. || vremmen Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vreemd , vrùmd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1 niet eigen, 2 eigenaardig Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vreemd , vrémde
, vrémde minse mensen van buiten het dorp. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
vreemd , vraem
, vraemer, vraemste , vreemd; raar. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vreemd , vremp
, vreemd. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
vreemd , vrumd , vremd, vrömd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook vremd (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe), vrömd (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) = 1. van elders Zij gebroekt aal van die vremde woorden (Bov), Hij hef nogal wat vremde munten (Ass) 2. onbekend, niet vertrouwd Ik bin hier vrumd (Sle), Zij hadden een vrömde metetter an taofel zitten (Pdh), Vremde ogen dwingt (Bor), Der löp vrömd volk rond (Hijk), Hij stund te kieken as een katte in een vrömd pakhuus onwennig (Bro), Dat pèerd is nog een beetien vrumd nog niet gewend (Sle) 3. eigenaardig Hai het aaltied van dai vremde meraokels (Twe), Die man is wat vrömd (Mep), Ze hebt dat kiend een vrumde name egeven (Hav), Dat is een vrömde sinjeur, hol die in de gaoten! (Anl), Het is een vremd zaokie, ie komt er nait aachter (Eco), In de tropen hef hij een vremde ziekte oplopen (Nam), Het kwam mij al vrumd veur, dat die kèrel der achter zul zitten dat leek mij niet waarschijnlijk (Emm) 4. verwonderlijk Het wiefien zit aaid allennig; is het vrömd dat aander kerels der hen trekt? (Eex) *Wie kent mien gat in een vrömde stad? in de vreemde kun je je vrijer gedragen (Mep) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vreemd , vrèmd , vrimd
, vreemd. unnen vrèmde, iemand uit een ander dorp. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
vreemd , vreemd
, vreemd Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
vreemd , vrèmd , vrimd , bijvoeglijk naamwoord
, vreemd. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
vreemd , vrèèmp , vremp
, vreemd. Vrèèmde zaekn. Hie hef vrèèmde kunstn. Die nieje schoene vuult maer vremp an. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
vreemd , vrimd
, vreemd , Ik kèn dé nie t’is vur men hillemôl vrimd, wór héd'de dé gehôld. Ik ken dat niet het is voor mij helemaal vreemd, waar heb je dat gehaald. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
vreemd , vremd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. uitheems 2. niet tot het eigene behorend, niet zo bekend, onbekend 3. eigenaardig, merkwaardig, raar, bijv. ’t Is een vremden iene een eigenaardige persoon 4. met een eigenaardig gevoel, verbaasd Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vreemd , vrèmp , vrèm , bijvoeglijk naamwoord
, vrèmder, 't vrèmste , vreemd , (attr. m. vrèmde, vr. vrèm, o. vrémp, mv. vrèm. pred. vrèmp.); vrèm Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vreemd , vremd
, 1. vreemd; 2. buitengewoon Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
vreemd , vremd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, vreemd. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vreemd , vrimd
, onbekend, vreemd , Vrimd volk. Onbekend volk., Vrimd gòn. Vreemdgaan. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
vreemd , [eigenaardig] , vraemdj
, vraemdjer, vraemst , vreemd, eigenaardig , Zie is ei bietje vraemdj. Örges vraemdj zeen: ergens onbekend zijn. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vreemd , vraemdj , bijvoeglijk naamwoord
, vraemdje , vreemd; hae hiët ’t van gein vraemdje – die eigenschap heeft hij van zijn vader/moeder/familie geërfd, de appel valt niet ver van de boom Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
vreemd , vrieëmdj , vreemdj , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, vrieëmdjer/vreemdjer, vrieëm(dj)st/vreem(dj)st , tweede vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; vreemd Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vreemd , vrimd , vrèmd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, vreemd (Vos in CR); Cees Robben – [vader tegen een kind] Alleej... Gift d’n ôôme is ’n hendje... Hij is wel vrimd... Mar nie vremd vur oe... (19580510); A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - vre'mt, bijvoeglijk naamwoord 'vreemd' - vreemd; Goem. VREEMD - vrimt zn/bijvoeglijk naamwoord (vrimder, vrimste): nen - vogel (fig.); vreemd; Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - vrèmd volk - vreemdelingen; Cees Robben – [vader tegen een kind] Alleej... Gift d’n ôôme is ’n hendje... Hij is wel vrimd... Mar nie vremd vur oe... (19580510); Henk van Rijen - vrèmd gaon - vreemd gaan; WBD III.1.4:278 'vreemd' = onwennig; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VREMD bvw - vreemd, fr. étranger. Veel verwante talen hebben den korten klinker: Oudeng. fremd, Hgd. fremd, Deen. fremmed, Zw. fremmande; WNT VREEMD, vremd Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
vreemd , vremp
, vreemd Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |