Woord: voordeel
voordeel , vordeel , [zelfstandig naamwoord]
, O.iii.61. iv.4,5, Vordel, Ald. iv.6,138, voordeel, bate. Vordeelen, bevoordeelen. Conclusiën mitsgaders Decisiën enz. Gron.1650. bl.37. Vordelijck zijn (vorderlijc, vorderlic. O.iii.47), baten, ten voordeele strekken. H.iii.85. iv.60. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
voordeel , vörl
, voor: voordeel; iemand ’n vörl ofzijn = hem te gauw af zijn, iets op hem winnen door gauwheid of slimheid, hem eene vlieg afvangen; ook wel: onverwacht eene poets spelen (Ommelanden) = ijne ’n fiet ofzain (Oldampt); (fieten oetrichten = Friesch fiten utrjochtje.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
voordeel , veurdeel
, voordeel. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
voordeel , veurdeel
, voordeel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
voordeel , veurdail , zelfstandig naamwoord onzijdig
, voordeel. || veurdaileg Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
voordeel , vöddel , zelfstandig naamwoord onzijdig
, ‘t veurdail; alleen in: ain n vöddel òfzain = a. iemand te gauw af wezen; b. iem. afzetten, benadelen; c. hem een pak slaag geven. Misschien ook in hozevöddel, wat dan ‘t voorste deel zou betekenen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
voordeel , veurdeil , onzijdig
, veurdeile , veurdeilke , voordeel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
voordeel , veurdeel
, voordeel. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
voordeel , veurdeel , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = voorste deel van de schuurdeel Aj een grote dèle hadden, dan kun ie een veurdèle en een achterdèle hebben (Hol), De veurdèle is het stok achter de middendeure (Bro), ...zit an de middenmure (Dwi), De veurdeel grensde an het keukenèende (Sle), De fietsen of het vaor heui staot op de veurdèle (Ruw), De veurdele is de deel veur de heuivakken (Nije) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
voordeel , veurdiel , 0
, Var. als bij diel I = voordeel Daor muj mooi mit praoten, want daor kunj nog wel ies veurdeel van hebben (Pes), Ik wil er echt gien veurdiel van hebben (Exl), Het is een veurdeil dat ik wat langer bun; zo kan ik der beter bie (Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
voordeel , veurdeel , voordeel
, voordeel Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
voordeel , veurdele , zelfstandig naamwoord
, de; voorste dele (in een schuur) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
voordeel , veurdiel , veurdeel , zelfstandig naamwoord
, et; voordeel, profijt Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
voordeel , vuurdèil , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, vuurdejle , vuurdejlke , voordeel , vuurdèil Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
voordeel , veurdeel , zelfstandig naamwoord
, voordeel. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
voordeel , vurdeel
, voordeel Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
voordeel , vuuerdeil , onzijdig
, voordeel Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
voordeel , veurel , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, veurels , keerstrook op akker Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
voordeel , vurdêel , vordil , zelfstandig naamwoord
, vordiltje , voordeel; Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'vurdeel - naodeel'; WBD III.3.1:132 'voordeel','opbrengst, winst- = winst; WBD III.3.1:133 -voordeeltje -,'meeval,meevaller,bof,tref' = meevaller; GD08 den aawerdom komt teegesworreg meej enen hillen hôop vurdeele; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VEURDEEL znw.o. - op veurdeel - op voorhand, fr. d'avance; vordil - voordeel; Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - vórdiltje Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |