Woord: vlammen
vlammen , flemme
, sigaar of pijp rooken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vlammen , vlammen , [werkwoord]
, ‘t Vuur vlamt al. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vlammen , vlamme
, vlamde, haet gevlamp/flemde, haet geflemp , vlammen.; flemme bargoens: schieten Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vlammen , vlammen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, vlammen Het smeulde wat, man het wol nich vlammen (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vlammen , vlemme , werkwoord
, vlemde, gevlemp , schieten , VB: Hiel hél op gool vlemme. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vlammen , [roken ] , vlemme
, vlemtj, vlemdje, gevlemdj , 1. vlammen, roken 2. schieten , Aan ’t vlemme zeen: aan het roken zijn. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vlammen , vlemme , werkwoord
, vlemtj, vlemdje, gevlemdj , 1. hard schieten met een bal ook bäöme, blengere 2. veel (sigaretten) roken, paffen ook pave Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
vlammen , vlemme , werkwoord
, lopen, snel, schieten Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |