Woord: vlam
vlam , vlam , vrouwelijk
, vlammen , zeevlam, damp, natte vlam. Dat is eene koude vlam, een natte mist. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
vlam , vlamme , vrouwelijk
, vlam. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vlam , vlam , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Zie de wdbb. – Ook: damp, mist, die tegen de avond (uit zee) komt opzetten; inzonderheid in de verbinding: een koude vlam. Zie verder zeevlam. || Er hangt ’en dikke vlam. Wat komt ’er ’en kouwe vlam opzetten. – Evenzo hogerop in N.-Holl. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
vlam , flam
, flemke , vlam. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vlam , vlåmme , vrouwelijk
, vlåmmen , vlemmechien , vlam, ook: lucifer Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vlam , vlam , [zelfstandig naamwoord]
, 1 vlam. Vuur en vlam spijen = erg opspelen, schelden; Vlam slagt heur tou ‘t buusgat oet = zij is al te warm van bloed. Ook: vlam slagt heur tou ‘t motgat oet. (Motgat is ‘t verouderde woord voor de opening in de vrouwenrok, om bij de daaronder gedragen losse zak te komen).; 2 vlies op ‘t water, van rottende stoffen. Op ‘t wotter van kerkgraft dreven blaauwe vlammen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vlam , vlamme , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, vlamm , vlàmmken , vlam Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vlam , vlam , zelfstandig naamwoord
, Ook: 1. Liefste, meisje. | Hai het weer ’n nuwe vlam. 2. Vrijer. | Ze het weer ’n nuwe vlam. 3. Mist, in de combinatie ’n kouwe vlam, een koude, kille mist. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
vlam , flem , vrouwelijk
, flemme , flemke , dikke met boter en kwark besmeerde boterham. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vlam , vlam , vrouwelijk
, vlamme , vlèmke , vlam. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vlam , vlamme
, vlämmegie , vlam. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
vlam , vlam , vlamme , 0
, Ook vlamme (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, veengebieden Oost-Drenthe) = 1. vlam De vlammen sleugen oet de schursteein (Bal), Alles stund in vuur en vlam (Wee), Zie hadden de vlam in de panne (Hav), Pas op dat het gien vlam vat (Ker), Der zit een mooie vlam in het holt op een vlam gelijkende tekening (Sle), De vlam erin steken in brand steken (Nsch), Even de vlam er an holden bij het aansteken van een pijp (Zwe), z. ook vlammegien 2. persoon op wie men verliefd is of was Die jong was mien eerste vlam (Eri), Dat is ein olde vlam van mie (Erf) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vlam , vlamme
, 1. vlam; 2. geliefde Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
vlam , vlamme , vlam , zelfstandig naamwoord
, de; vuurvlam; De vlammen sleugen him uut hij was laaiend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vlam , vlam , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, vlamme , vlemke , vlam , VB: 't Hoés sjtoûng iénens ién vuur en vlam VB: 't Haw 'nne kop of 't ién vuur en vlam sjtoûng, of 't de hel geblaoze haw. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vlam , vlamme , zelfstandig naamwoord
, vlämmegien , vlam. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vlam , vlam , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, vlamme , vlemke , vlam Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vlam , vlam , zelfstandig naamwoord
, vlèmmekes , vlèmke , hartstocht; Stadsnieuws - Zen aaw vlam wier aaw poelie èn wier zoo en aaw hörk - zijn vroegere verloofde werd een oude vrijster en werd van lieverlee een oude vrouw (080106); vlèmke - verkleinwoord van ‘vlam’; vlammetje; R.J. 'daansen duzend vlemkes'; Cees Robben – Daor vlinderen as vlemmekes/ Veul helle kender-stemmekes... (19580531) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |