elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vijzel

vijzel , viezel , vijzel; in de viezel wezen = onder dokters handen = onder behandeling van een dokter zijn, geneesmiddelen gebruiken.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vijzel , vijzel , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Soort van windas. Zie de wdbb. – Ook aan een drijl- en een spoelwiel bij de zeildoekrederij. Een grote gedraaide knop voor aan het wiel met een moer, die men ronddraait om het touw van het rad te spannen, strakker aan te schroeven.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
vijzel , viezĕl , soort dommekracht.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
vijzel , viezel , vijzel.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
vijzel , viizel , vijzel
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
vijzel , viezel , [zelfstandig naamwoord] , 1 vijzel. Hai is in de viezel = onder dokters hannen.; 2 zeer sterke dommekracht. Opviezeln = opvijzelen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vijzel , vijzel , mannelijk , vijzele/veizele , vijzelke/veizelke , vijzel. Zie ook: kroekesjtöötert of kroekesjteutert.; veizel vijzel
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vijzel , viezels , zelfstandig naamwoord, meervoud , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) = vingers A’k hum in de viezels kriege... (Sle), Blief der mit oen viezels of (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vijzel , vîêzel , vijzel
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
vijzel , viezel , stromatje in de klomp. In Markluiden: veezel. Ook: vijzel.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
vijzel , viezel , zelfstandig naamwoord , vijzel.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal