Woord: vijand
vijand , fiend , [zelfstandig naamwoord]
, vijand. “dat alle Redgers so eertijds mispapen geweest en noch fiende der leere sijn.” Acta der Synode van Groningen enz. 1602. Art.20.HS. Got. fyand. ONo/IJsl. fiandi. Zwe. fiende. De. fjende. Angels. feónd, fiend. Eng. fiend. Hd. Feind. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
vijand , vijand , mannelijk
, vijand. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vijand , viand
, vijand. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vijand , vijand , [zelfstandig naamwoord]
, Joen vijannen sloapen nait. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vijand , viejanjt , mannelijk
, viejande , vijand. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vijand , vi’jaand
, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie vi’jand Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
vijand , vi’jand , vi’jaand
, (Kampen) vijand. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: vi’jaand Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
vijand , vi’jaand , zelfstandig naamwoord
, de; vijand, ook zwakker: tegenstander Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vijand , vi’jand , zelfstandig naamwoord
, vijand. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |