elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vezelen 

vezelen  , faezele , ontrafelen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
vezelen , fizzele , fizzẹlde, haet gefizzẹlt/vėtzelde, haet of is gevétzelt , motregenen; vezelen.; vètzele rafelen, verzelen
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vezelen , vézele , vézele, zich , werkwoord , vézeltj, vézeldje, gevézeldj , zich vézele bie emes – zich onopvallend bij iemand voegen ook zich veuge, zie ook zich wegvézele
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal