Woord: verwijten
verwijten , verwiete
, verwijten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
verwijten , verwieten , [werkwoord]
, verwijten. Ik verwiet, doe verwitst, hai verwit; ik verweet, heb verweten. Pot verwit kedel, dat e swaart is. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
verwijten , verwiete
, verweet, haet of is verweete , verwijten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
verwijten , verwieten , sterk werkwoord, overgankelijk
, verwijten Hom vaalt niks te verwieten (Erf), Ie mut mij niks verwieten, ik kan het niet helpen (Koe) *De pot verwet de ketel dat e zwaart zut de een verwijt de ander zijn eigen gebrek (And) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verwijten , verwieten , werkwoord
, verwijten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verwijten , verwiéte , werkwoord
, verwiët, verwiëte , verwijten , (afw. vormen o.t.t. dich verwits, hër verwit) VB: Es te 't noé neet gèis goodmäoke verwits te 't dich de gaans lëve. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
verwijten , verwieten , werkwoord
, verwit, verwieten, verweten , verwijten. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
verwijten , verwiete
, verwietj, verweet, verwete , verwijten Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
verwijten , verwiete , werkwoord
, verwietj, verweet, verwete , verwijten Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
verwijten , verwiête , werkwoord
, verwitj, verwieët/verweet, verwieëte/verwete , verwijten Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
verwijten , verwèète , sterk werkwoord
, verwèète - verwêet – verweete , verwijten; WBD III.1.4:424 'verwijten' = idem; in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij verwèt Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
verwijten , verwie~te
, verwaet – verwaete , verwijten Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |