elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verstrooid 

verstrooid  , verstreuid , verstrooid.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
verstrooid , versjtruit , versjtruider, versjtruitste , verstrooid.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
verstrooid , verstreujd , verstrooid.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
verstrooid , verstrooid , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , verstrooid Hie is bij raomen wat verstrooid (Bal), Hij hef zeker prakkesaozie, hij is zo verstrooid (Ruw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
verstrooid , verstreuid , bijvoeglijk naamwoord , verstrooid. Een verstreuide prefesser.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
verstrooid , verstruijdj , bijvoeglijk naamwoord , verstruijdje , verstrooid; verstruijdje perfesser – verstrooide professor
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal