Woord: vernielen
vernielen , verneele
, vernielen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vernielen , vernealen , zwak werkwoord
, vernielen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vernielen , vernailen , [werkwoord]
, 1 vernielen.; 2 nieling. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vernielen , verniele , werkwoord
, in de zegswijze je zouwe ’m verniele, je zou hem vermoorden! | Je zouwe ’m verniele, nou het ie alle plantjes weer stik trapt. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
vernielen , verneile
, verneilde, haet of is verneilt , verdragen; niet op kunnen; niet mee overweg kunnen. Goue kos en zoo väöl, daste ’t neit verneile koos: goede kost en zo rijkelijk, dat je het niet op kon. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vernielen , vernielen , vernelen, verneeilen, verneilen, vernuilen, vernai , zwak werkwoord, overgankelijk
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook vernelen (Zuidwest-Drenthe, noord), verneeilen (Midden-Drenthe), verneilen (Zuidoost-Drents veengebied, Noord-Drenthe), vernuilen (Veenkoloniën), vernailen (Kop van Drenthe, Veenkoloniën) = vernielen De inbreker hef meer verneild as dat hij mitnomen hef (Bco), Wie hef die jonge plaanten vernield? (Ruw), Most wel even ingriepen, ze vernailen de haile boudel (Vtm), Verneilen is nog minder as verroppen (Eel), Dei windhoze het de huile schure vernuild (Eco), (fig.) Ik was zo kwaod op die vent, ik kun hum wal verneilen (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vernielen , vernielen
, vernielen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
vernielen , veniesseld , bijvoeglijk naamwoord
, verfomfaaid, minderwaardig in alle facetten. Die appeltjes ziên d’r zwoo mar veniesseld uit. Die appeltjes zien er slecht uit. Te klein, gerimpeld, rotte plekjes, verkleurd. * J. Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek: vernietelheit: nietigheid, onaanzienlijkheid. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
vernielen , vernele
, verneeltj, verneeldje, verneeldj , 1. vernielen 2. niet opkrijgen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vernielen , vernele , werkwoord
, verneeltj, verneeldje, verneeldj , vernielen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
vernielen , verneêle , werkwoord
, verneeltj, verneeldje, verneeldj , vernielen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vernielen , vernaele
, vernilde – vernild , vernielen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |