elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verleggen 

verleggen , [ontijdig kalven] , verleggen , Men zegt van een koe zy heeft het kalf verlegt wanneer zy ontydig kalft. In Drenthe zegt men vertyen, vertyden. De koe heeft het kalf vertyd.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
verleggen , verleggen , In het 2e art. der 4e additie op den gilden-brief der Lakenkoopers te Breda, leest men: “dewelke (twee van den Lakenhalle) hebben sullen van elk laaken te zeegelen, ’t sy kort of lang, hoog of leeg gecampt, eenen halven stuyver, die de wever gehouden sal syn te verleggen.” Dit verleggen zal hier de beteekenis moeten hebben van verstrekken, in welke het ook bij KILIAAN voorkomt; tegenwoordig zoude men zeggen opleggen.
Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda.
verleggen  , verligge , op ene andere plaats iets leggen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
verleggen , verleggen , [werkwoord] , [verleggen]
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
verleggen , verlëgge , verlach, haet of is verlach , verleggen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
verleggen , verleggen , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. verleggen, verplaatsen Ze hebt alles verlegd, ik kan niks weervinden (Wei) 2. opnieuw leggen of plaatsen Deur de dreugte mussen de hoepen verlegd worden (Bor), Neie hoepen leggen en olden verleggen (Koe), Wij moet de banden van de fiets nog even verleggen (Sle), De iezers bij het peerd verleggen (Gro) 3. verweiden (Zuidwest-Drenthe) Het wordt tied daw de konen gaot verleggen (Die)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
verleggen , velèège , werkwoord , misleggen, verleggen, niet meer weten waar het gelegd is. ’K èm m’n portemenneej veleed. Ik weet niet meer waar ik m’n portemonnee gelaten heb.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
verleggen , verleggen , werkwoord , 1. anders leggen 2. verplaatsen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
verleggen , verlaaie , werkwoord , verlaai, verlaaide, verlaaid , verleggen, op een andere plaats leggen Hebbie d’r dan verlaaid? Nêênt, ze lag gelijk goed! Heb je haar dan verlegd (woordspeling: verleid)? Welnee, ze lag direct goed!
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal