Woord: verleden
verleden , vleden
, verleden; vleden haarfst, zömmer, enz, ook Gron. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
verleden , verleden
, voor: geleden; ’t is nog gijn joar verleden, of: ’t is nog gijn joar leden; ’n joar of wat verleden (of: leden) woonde hij in stad = vóór eenige jaren woonde hij te Groningen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
verleden , vleden , vledens, verledens
, verleden, in: vleden week, vleden dingsdag, vleden zömer, enz.; ook Drentsch; Noord-Brabantsch vleeën. – Ook = laatst, enz.; zie: vledens. Vgl. v. Dale art. verleden 1. (Ook in ʼt West-Vlaamsch versmelt het voorvoegsel ver somwijlen met de volgende lettergreep. Zie de Bo art. ver 1.); (Oldampt) = verledens = vleden = laatste, onlangs, vóór eenigen tijd; ʼk bin vledens ijs weer in de stad west; vledens heb ʼk hōm in ʼn Dam zijn = onlangs heb ik hem te Appingedam gezien. Staat voor: verleden, met bijwoordelijke s. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
verleden , verléjen , veléjen
, Geleden. ʼt Is zoo wat fîftig jaor verléjen. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
verleden , verleden
, voor “geleden”: ʼt is veertien doagen verleden. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
verleden , verléjen , veléjen
, Geleden. ʼt Is zoo wat fîftig jaor ve(r)léjen. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
verleden , verleje
, verleden. Verleje waek, vorige week. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
verleden , verliên , [vәlīeñ]
, verleden. Verliên wiäkke: verleden week. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
verleden , verleden , vleden , [bijvoeglijk naamwoord]
, ‘t Is n moand (ver)leden. Verleden joar, verleden Maai; dan gewoonlijk vleden. ‘t Verleden komt nooit weer. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
verleden , verleden , [bijvoeglijk naamwoord]
, geleden hebben en dus verkomen wezen, doch niet zo erg. ‘t Daier is gezond, mor ‘t is verleden; ‘t het ‘t min had. || vleden , (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
verleden , vleden , bijvoeglijk naamwoord
, Verleden. | Vleden maandag hew ik ’m nag zien. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
verleden , vléjje
, verleden. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
verleden , fleej , bijvoeglijk naamwoord
, verleden. Fleej week, fleej jaor. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
verleden , verleden , vleden, vlinnen, vlene, vlidden , bijvoeglijk naamwoord
, Ook vleden, vlinnen (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), vlene (Zuidwest-Drenthe, zuid), vlidden (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) = 1. verleden Gister is verleden tied (Bei), Vlene haarst (Ruw), Vlinnen week bin ik nog bij hum west (Eex) 2. geleden (Zuidoost-Drents zandgebied, dva) Het is nog neet lank verleden (dva) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verleden , verleden , 0
, verleden Dai is nog een ding oet het verleden uit de oude tijd (And), Die man kan allèn maor over het verleden proten (Zwe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verleden , verleden , verleen
, verleden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: verleen, 1. verleden, 2. onlangs Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
verleden , fleeje , bijvoeglijk naamwoord
, vorig(e). Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
verleden , verleen
, verleden. Verleen wèèke is hie bie ons ewes. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
verleden , verleeje , vleeje
, afgelopen, vorige , Verleeje wèèk zén we óp vekansie geweest, mér we hébbe gin goej wiir gehad. Afgelopen week zijn we op vakantie geweest, we hebben geen goed weer gehad. Vleeje wèèk hébbe we veul gefietst, 't hôj wél iet wérmer meuge zén vur óns. Vorige week hebben we veel gefietst, het had wel iets warmer mogen zijn voor ons. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
verleden , verleden , vleden , bijvoeglijk naamwoord
, 1. in de tijd voorbij 2. door verwaarlozing in slechte staat Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verleden , verleden , zelfstandig naamwoord
, et; verleden, historie Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verleden , verleeje , bijvoeglijk naamwoord
, verleden Verleeje week hekkum nog zien grubbere Verleden week heb ik hem nog met de cultivator het land zien bewerken Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
verleden , verleje, verleje wëk , bijvoeglijk naamwoord
, verleden , (verleden week) verleje wëk VB: verleje hèt 't vrèiselik gewejd.; vorig verleje VB: verleje jaor haw v'r 'nne vëul bëtere zoëmer. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
verleden , verliéje , bijwoord
, onlangs , verliéje VB: Doh, ês dè doed? Ich kaom 'm verliéje nog tiënge. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
verleden , verlèden , bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
, verleden. Verlèden wèke. In ‘t verlèden was alles anders. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
verleden , verleeje , vleej
, 1. verleden, vorig; 2. verleden , Dè’s verleeje teijd. Dat is verleden tijd. , Vleej jôr. Vorig jaar., Iereene is iemes mi ’n verleeje. Irene is iemand met een verleden. Zij heeft veel meegemaakt. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
verleden , vleej
, verleden, vorige , vleej wèèk Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
verleden , verleend
, (lang) geleden. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
verleden , verleje , verlejen
, verlejen maondag, afgelopen (maandag); vleejaor, vorig jaar (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
verleden , fleej , vleej , bijvoeglijk naamwoord
, vorig, verleden (West-Brabant; Tilburg en Midden-Brabant); vleej; vorig, verleden (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
verleden , verleje
, verleden , Verleje jaor. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
verleden , verleje , onzijdig
, het verleden Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
verleden , verleeje , vlee, vleej, fleej , bijvoeglijk naamwoord
, "verleden; Cees Robben - vleeje week (bis); Goem. VERLEDEN bijvoeglijk naamwoord – week, maand, jaar; vleeje mònd, vlee week; – flee = contractie van 'verleden': d-syncope, affix-apocope enz. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - FLEE gekrompen uit 'verleden', fleeë week, fleeë Zondag. In de vlee week, zèk op rès gewist mee den ootobus. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); dès naa ammol lang geleeje/ dè noeme ze «de vleeje tèèd» (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Moederdag); Klèèn Luuske van ons taante Fien/ is fleeje mònd getrouwd... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Pertrètjes kèeke); 'ze Miel hee vleeje week gezee/ “Ik gao nie mee naor Willem II"" (Gieleke – wsch. ps. van Michel van de Ven (Lechim) – ongedateerd knipsel uit onbekende bron; ca. 1960-1980); Cees Robben – Vlee jaor hebbe wij hullie ’n kaortje gestuurd mar zullie ons nie... (19801031); Cees Robben – Toen ge ’t vleeje week mee ’t karnevalsbal zôô begaoid had.. (19800215); 2. samentrekkingen tot bijwoord van tijd; Fleeweek zaat ie nòg int kefeej. uitdr. fleeweek from - de voor-vorige week; Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'vleejaor'; Cees Robben – Vleje-week-vrom waren oew pèère buikzuut.. oew appelesiene mörf.. oewe knolraop vôôs... en oew èèrepel glaozig... steeket zelf mar in oewe kaones... (19680209); Cees Robben – Hedde gij vleeje-week-vrom opgetillefeneerd... (19680816); Cees Robben – Hak vleeje week from oew stee mar gekocht... (19830812); Audio-opname 1978 – “…dès vleej jaor fèfteg jaor gewòrre mar ze hèbben et nie gevierd want ik hèb et toevalleg nòg òn de pòrtier vleej week gevraoge….” (Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013); fleej; verleden; fleeje Paose - vorige Pasen; fleejweek z.a. Henk van Rijen: 'fleej, vleej'; Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – fleej bn - verleden; Bosch vleeje - vorig; vleejaor - vorig jaar" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
verleden , verleeje , zelfstandig naamwoord
, het verleden; Cees Robben – Un zonnig verleje... (19570706) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
verleden , verleje
, verleden Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |