elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verhuren 

verhuren  , verheure , verhuren.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
verhuren , verhuren , [werkwoord] , 1 verhuren. Spr. Ik blief tòch de boas dij ‘t laand verhuurt = ‘t gaat naar mijn zeggen.; 2 betalen aan huur. Wie mouten dit joar ‘t haile beschot verhuren.; 3 zok verhuren = zok besteden. De maaid het zok veur n joar verhuurd. Spr. Dij zok veur hond verhuurt, mout bonken kloeven, (mout zok ‘t bonkenkloeven getroosten) = wie wat op zich neemt, moet ook de onaangename gevolgen voor lief nemen.; 4 verhuring. Wie willen ‘t laand op vrije verhuren bringen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
verhuren , verhuure , verhuurde, haet of is verhuurt , verhuren.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
verhuren , verhuren , zwak werkwoord, overgankelijk , verhuren Hij wil het huus wel verhuren (Ruw), (wederk.) Hie hef zölf een bedrief en verhuurt zuk noou zölf ok met zien dreg (Eex), Die giet in mei hen een ander boer, hie hef zuk daor verhuurd (Emm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
verhuren , verhuren , werkwoord , 1. in huur geven 2. zich doen inhuren, in dienst treden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
verhuren , verheure , werkwoord , verhuren
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
verhuren , verheure , verheurde – verheurd , verhuren
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal