elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verduwen 

verduwen , [weigeren] , verdeyen , vertikken , met zelfverwensching afslaan, weigeren te doen. Zie deyen. Isl. at dya, bewegen, schudden, terugstooten.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
verduwen  , verdouwe , verduwen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
verduwen , verdaue , verdaude, haet of is verdaut , verteren, verwerken; verdragen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
verduwen , verdouwe , werkwoord , vedouw, verdouwde, verdouwd , wegduwen Laeme die waoge effe verdouwe dan kenne me d’r langs Laten we die wagen even wegduwen dan kunnen we er langs
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
verduwen , verdouwe , zwak werkwoord , verdouwen, verduwen; opeten, schransen; Er waren tien worstenbrooikes de man gereserveerd mar omdè 't vrouwvolk er mistal zôveul nie lustte, zaag den braawer kaans er wel 'n stuk of vijftien te verdouwen. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal