elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: varken 

varken , varken , verken , houten bruggetje.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
varken , vercken , of verken = varken. Men bezigde het oudtijds.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
varken , verreke , verken. Wild verken is hier de naam van een kelderpissebed.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
varken , varken , stofvarken , Stoffer, kleine korte kamerbezem, kleine handbezem, te Breda – zie Hoeufft, blz. 630 – veger geheeten, waarmede men al bukkende den vloer enz. opveegt; dus genoemd, hetzij om ‘de gelijkende gedaante’ of wel, omdat het met lange varkensharen, borstels is bezet of bestoken, gelijk men voor een schuier ook borstel zegt, almede, even als een stoffer of varken, van borstels vervaardigd. Ook te Noordwijk aan Zee gebruikt men ’t woord varken voor stoffer, Overijsselschen Alm. voor Oudh. en Lett. 1846, blz. 77 en vergelijk voorts het door mij aangeteekende op blz. 239 van den derden jaargang van dit tijdschrift.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
varken , verken , onzijdig , varken, zwijn.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
varken , varken , onzijdig , varkens , varken, zwijn.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
varken , varken , verken , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Daarnaast eertijds verken. Zie de wdbb. – 1) Zwijn. – Zegsw. De varkens lopen mit (lang) stro in der bek: we krijgen storm, gezegd als iemand buitenshuis uit een lange pijp loopt te roken. – Hoe dieper zeunie (trog), hoe vetter varkens, gezegd van welgedane mensen die het er goed van nemen. – ’t Is te heet om varkens te broeien, het is gloeiend heet. || Wat is dat eten heet! ’t is te heet om varkens te broeien. – Het ijzeren varken, een wezen waarmede kleine kinderen worden gedreigd. – Zel-je gauw zoet wezen, of ik roep ’et ijzeren varken van ’t zolder. – Ook als naam van een stuk weiland te Westzaan. || Het IJzeren Varken (verkocht in 1883). – Vgl. bij WOLFF en DEKEN, Will. Leevend 1, 208: “Freryk is een yzervarken van een mensch, (dat ik nog zo een zondig woord spreek,) en hy wou met geweld den jongen op een Schip doen”. – Vgl. de samenst. knoeivarken, stoeivarken en zegsw. op rouw. 2) Stoffer, bezem met zachte haren, stof- en asbezem. || In oliemolens hebben ze ’en varken om de vuister bij te vegen. – In deze zin is het woord ook elders in N.- en Z.-Holland bekend; zie ook BOUMAN op asvarken. Evenzo heet op Walcheren een platte boender zeuge, in Vlaanderen een handborstel zwijntje. – Vgl. vloervarken, vuistervarken. 3) Bij vissers. Zeker klein schaaldier. Hetz. als springer (zie ald.), en vgl. stekelvarken, a. 4) Bij molenmakers. Klein tandrad. Zie stekelvarken, b. || In ’en pelmolen wordt de schepperij deur ’en varken in beweging ’ebracht. 5) Bij timmerlieden. Sponningschaaf, waarmede men diepe ploegen maakt. Ook elders bekend; zie KUYPER, Technol. 1, 734. 6) Het IJzeren Varken is ook de naam van een watermolen aan de Nauwernase dijk (verbrand in 1872). In Zuid-Afrika verstaat men onder ijzeren varken (ijstervark) het stekelvarken; vgl. MANSVELT, Kaapsch-Holl. Idioticon 65. || Daar (aan de Kaap de Goede Hoop) zyn de olifanten, reinosters, luipers, yzere varkens, wilde paarden en ezels enz., A. BOGAERT, Reizen 104 (a° 1702).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
varken , vaarkĕn , varken.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
varken , varken , stoffer, vloerveger, ‘stofvarken’.
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
varken  , verke , verkes , verkske , varken, Brutaal verke, brutaal persoon. Det steit as ein tang op ein verke, dat past niet bij elkaar. Hae scheurt de schööp en ik de verkes, hij bevoordeelt zich het meest, en ik ben de dupe. Ein voes hoeëger as ein verke, een dwerg.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
varken , vaiken , onzijdig , vaikene , väikentien , varken. As et vaikene räägent, hef he ’t schot dichte: hij is een wanboffer (iemand die altijd tegenslag heeft). Zie ook: beer, gelte, buarg
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
varken , varǝke ,   ,   , bruinvischachtig dier, dat schepen begeleidt; steeds bij den kop van het schip, terwijl éen de zwembewegingen schijnt aan te geven. Tezamen heten ze de boer mit s´n varǝkes. Vroeger werden ze ook aan de kust gevangen. Zie den naam Varkevisser.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
varken , varken , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 varken. Hai is bekeerd van swien tot varken = al doet hij zich anders voor, ‘t is nog dezelfde deugniet.; 2 morsig mens. ‘t Is n varken van n wief. Ook: een onhandelbare vrouw.; 3 ploeg om diepe sponningen te maken in kozijnen (uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
varken , vèrreke , onzijdig , varken; vuul vêrreke! vies varken! Gezegde tegen een vies persoon!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
varken , varken , verken , zelfstandig naamwoord , 1. Varken. 2. Smeerlap. 3. Deugniet. Zegswijze vierdalf varken, zeuven zaaie spek, gezegd als iemand een gemakkelijk sommetje oplost. Zie vierdalf. – As ’t op ’n varken sting, zou je zégge: ’t beisie is ziek, gezegd van lelijk, borstelig, glansloos haar. – Sunte Varken viere, schertsend voor: feestelijk eten als in het najaar het varken geslacht was. Meervoud varkes, in de zegswijze doen varkes goed, den kroig je spek, ironisch gezegd wanneer iemand ondankbaar is.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
varken , vėrke , onzijdig , vėrke, vėrkes , vėrkske , varken; vrek, gierigaard. Hae haet gėt van ẹ wiljt yėrke gevraete: hij is niet goed snik. Ės ’t vėrke sjtief is, sjteut ’t den traoch òm: zinspeling op een onverzadigbaar zwelger en het redeloze varken. ẹ Gout vėrke vrit al, of: vi
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
varken , vèèreke , varken in het algemeen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
varken , vèèreke , zelfstandig naamwoord , varken. 1. Dit eerzame dier wordt vaak gebruikt om iets ergs aan te duiden: vèèrekeszat (stomdronken), vèèrekeslillek (ontzettend lelijk), vèèrekeslomp (geweldig lomp), vèèrekeslui. 2. Vèèrekesgaos is stevige gaas met ruitvormige mazen. 3. Vèèrekesèèrepel zijn kleine of slechte aardappels die als veevoer gebruikt worden. 4. Vieze vèèrekes worre nie vèt zegt men tegen kinderen die niet goed willen eten.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
varken , vaerke , toevalstreffer mit biljârte.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
varken , värken , varken; * een därm is ’n raer ding, eerst zit’e binnen in ’t värken, laeter zit ’t värken binnen in de därm! (gezegde).
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
varken , varken , vaarken, verken , 0 , varkens , (Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook vaarken (Zuidwest-Drenthe, noord), verken (N:Zuidwest-Drenthe) = 1. varken Der zat een goeie speklaoge op het varken (Hgv), Hij blödt as een varken (Bro), (fig.) Het stiet niet as een klein varken zukke grote oren hef de kleine man moet niet teveel meepraten (tl), Hij is tussen bigge en varken in, dat is zoiets as te groot veur dit en te klein veur dat (Hol), Hij giet as een varken an de bak bidt niet voor het eten (Zdw) 2. smerig, vies persoon, ook van bewoners van Dwingelo-Westeind (ndva), z. voor vergelijkbare uitdrukkingen ook zwien
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
varken , vèèrken , varken. mv. vèèrkes.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
varken , värken , varken. Een värken leert nog nao zien dood ‘men is nooit te oud om te leren’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
varken , varreke , zelfstandig naamwoord , spr: Ton kwaamp ’r ’n varreke meej ne lange snuit, en die bloos jil ’t vertelseke n’uit. Zo eindigen de vertelsels. spr: zie: stom. zn - geluksstoot, bij het biljarten. zie: kuus. * Nederlands woordenboek van Koenen / Van Dale: zwijnen: geluk hebben. zn - kind, lastig, onhandelbaar.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
varken , wuld vareke , zelfstandig naamwoord , pissebed, keldermot.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
varken , vârkn , varken.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
varken , varken , vaarken , zelfstandig naamwoord , et 1. bekend zoogdier: varken, zwijn 2. iemand die smerig is 3. luiaard 4. chagrijnig, dwars iemand 5. gele lis; varkentien, et 1. klein varken 2. pissebed 3. vrucht van de gele lis 4. gele lis
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
varken , verreke , zelfstandig naamwoord , verrekes , verrekentjie , 1. varken 2. stoffer ’t Verreke leg opt beertie De stoffer ligt op het gemetselde steunbeertje; Een verreke leer nog nae z’n dôôd Je bent nooit te oud om te leren (het varken werd nadat het was doodgestoken op een leer (ladder) gehangen); Hoe kompet vuil ant verreke Gezegd van iemand die veel verbeelding heeft; Ik lus van ’t hêêle verreke Ik lust alles; Zôô lomp ast achterend van een verreke Uitermate dom; We krijge reege, de verrekes lôôpe mè strôô in d’r bek Gezegd van een dikdoenerige boer met een sigaar in zijn mond; verrekentjie, [meervoud] verrekentjies varkentje, big
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
varken , véreke , vérke , zelfstandig naamwoord, onzijdig , vérekes , vérekeske , varken , véreke Zw: Dè 't langste lèf môt toch de vérekes heuje: gezegd wanneer men royaal is. Zw: De môs e vêt véreke z'n koont mer sjmère: aanduiding van overdaad Zw: Dat sjtèit wie 'n tang op e véreke: gezegd van dingen die niet bij elkaar passen (vooral bij kleding) Zw: Buüke wie e véreke Zw: Zoe vêt, oonnöttig, luej, sjtom wie e véreke. Zw: (zie bij 'mes') Zw: Zoe sjtom es 't éterste van e véreke Zw: (bij het bereiden van kool): Dao môt e véreke doerloüpe: daar moet varkensvlees in Zw: (gezegd van klein persoon) Dè môt op 'nne brik sjtoën vuur e véreke z'n koont ién te lore. stomdronken Vb: Zoe zäot wie e véreke.; vérke; aartsdom zoe sjtom wie e véreke; zoe sjtom es 't éterste van e véreke; moddervet zoe vêt wie e véreke; geluksstoot (bij het biljarten) véreke VB: Es 'nne sjpëuler e véreke mak, daan knorre de aandere gemeenlik; wie e véreke dronken (zo dronken als …) wie e véreke; zoe zäot wie e véreke stomdronken zoe zäot wie e véreke
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
varken , vèrreke , varken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
varken , vaareke , varken. in de uitdrukking “ij ies bang daggut vaareke van aachtere jêêst opgêête wordt”, “hij is bang benadeeld te worden”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
varken , värken , zelfstandig naamwoord , varken.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
varken , vèèreke , 1. geluksbal bij biljart, een bal die eigenlijk mis is, maar door toeval toch nog als carambole kan worden geteld, 2. varken
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
varken , vèèrke , 1. varken; 2. in wilde vèèrkes pissebedden , Vèèrkes van jóng. Varkens van kinderen. Deze kinderen zijn echte vlegels.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
varken , vèrreke , vèrkentje , varken
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
varken , verken , varken; wild varken, wild zwijn.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
varken , verke , vrouwelijk , verkes/verke , verkske , 1. varken 2. gierig persoon 3. ongemanierd persoon , Det is ei vèt verke zie gaat gesmieërdj: dat is dubbelop. Doe mós ei verke neet inne vot kieke: je moet ’t niet zo nauw nemen. Ei good verke vritj alles: gezegd tegen iemand die iets op te merken heeft over het eten. ’t Mets in ’t verke laote staeke: met iets stoppen voordat het af is. Waat zie aan haet, stuit wie ein tang op ei verke.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
varken , vérke , zelfstandig naamwoord , verkes , verkske , 1. varken; het mets in het verke laote staeke – een eenmaal begonnen werk niet afmaken; det is ein vèt verke zien gaat gesmiërdj – dat is iemand nog rijker maken dan hij al is; zoeë vèt es ein verke – zo vet/dik als een varken; hae hiët het hiël verke gevraete – hij heeft al alles meegemaakt/alles gedaan; bloje wie ein verke – bloeden als een rund; hae striektj zich oet wie ei(n) verke – hij maakt zich helemaal vuil ook koesj 2. gierigaard
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
varken , vêrke , zelfstandig naamwoord, onzijdig , vêrkes , vêrkske , gierigaard, varken, viezerik
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
varken , vèèreke , zelfstandig naamwoord , varken; ‘Ik lus van hilt vèèreke' - ik eet van alles mee; Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Heej Toon òf Lewie òf onverschilleg wie twa: “Ge krèègt ene frut as ge et vèèreke zen gat kust” èn zôo ging dè witte nie”. (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels; N. Daamen, Handschrift 1916 - en vèèreke meej nen baord is zèlde van goejen aord. N. Daamen, Handschrift 1916 - wilde vairkes – pissebedden; K&B 'vairkens'; Dè was in vèrken daor was “de Witte” van Ernest Claos nog in braaf mènneke bij. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); De Wijs  – Hij is nie gewôôn lillik, mar ordiniair lillik en zij is verkens-brutaol (23-10-1963); De Wijs – As ze jouwe kop op ’n vèèrken zette, zo’n zeggen det ’t bistje ziek was (16-01-1975); Cees Robben – As ’t van’t vèèreke is dan lus ik ’t gelèèk... Mar sjem en kwatta-strooisel dè kan ik nie pruimen... (19660204) [Robben gebruikt ‘alles van het varken lusten’ om uit te drukken dat een jongen daarmee een man is]; Cees Robben – ’t Vèèreke dè gilt... ochot... (19590509); Cees Robben – Ochèèrum ons vèèreke... ’t mot mèèrege stèèreve.. (19650903); Cees Robben – Wè zult is, mevrouw?.. Dè is ’n vèèreke wè gelèèk in de frut zit.. Mar wel lekker... (19841207); Cees Robben – Ik gao wè spelle krabbe want ik mot ’t vèèreke nog strössele.. (19760618) [dennennaalden verzamelen om als ondergrond te dienen in het varkenskot]; Cees Robben – ’t Vèèreke (...) vrukt en trekt (19590509); Cees Robben – [uitdrukking] Goed vur ’t vèèreke volop spek.. Goed vur de meense.. mistal drek... Audioregistratie 1978 – “…èllek jaor ging ons moeder meej de kènderwaoge, war, ging ze en vèèreke kôope op de vèèrekesmèrt… in de kènderwaoge… in ene zak!” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels); Pierre van Beek - ieder vèèreke heej mar êen frutblaos (gez.); Pierre van Beek - en blènd vèèreke vènt ok nog wel is enen ‘eekel' (gez. TT 136); Pierre van Beek - mölders- èn brouwersvèèrekes zèn aaltij et vetst (Tilburgse Taaklplastiek 178; BrH 38:217); Henk van Rijen - ge zèèt ginne goeje om vèèrekes te vange (tegen iem. met O-benen); Henk van Rijen - tirste vèèreke nòst de zòg (ironisch ); Henk van Rijen - as de vèèrekes niese, krèègeme goej weer (gez. als er iem. niest); Frans Verbunt (1996) - nòr et vèèreke gòn kèèke - na sluitingstijd in de keuken van het café een borreltje drinken; Frans Verbunt (1996) - ge kunt vur zon stukske wòrst gin heel vèèreke kôope; MP Ge snijt gin twee ruggen öt êen vèèreke (geen dubbel profijt); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - 'et komt vanzelf trug', zi den boer, èn hij gaaf zen vèèrekes spèk ('72); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - 'we zulle dè vèèreke wèl waase’, zi den boer, èn hij douwde den doomienee in de mistput (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - we zullen dat wel klaren; Ast van et vèèreken is, dan lussemet gèère. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009); WBD vèrke, Hasselt: vèèreke; kuus; Hasselt ‘krolstèrt'; WBD vèèreke of 'vèrken' - vrouwelijk varken, ook genoemd 'zeug', 'zuig', zog, zòg, of kuus; WBD lôopvèèreke - big van acht tot twaalf weken, ook ‘ drift’ genoemd; WBD vèerekeston - ton om gekookt varkensvoer in te bewaren; WBD Hasselt 'vèèrekesmaand' - biggenmand (langwerpig, gevlochten); WBD vèrke, verken, kuus kuus – roep- en lokwoorden voor varkens; WBD III.1.4:94 'varken' = beestachtige persoon; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; znw.o. 'vaerken' - varken; Goem VARKEN - znw.o., dim. vèrekske; Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - vèrreke - varken (è = scherplang); Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - vèèrke zn - varken; Bosch vèrreke – varken
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
varken , verke , verkes , verkske , varken
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal