elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: val 

val , [betekenisloos, zonder gegronde reden] , val , geen slòt òf val, geen slot of zin.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
val , val , mannelijk , valle , val (het vallen).
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
val , valle , vrouwelijk , val (werktuig).
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
val , val , zelfstandig naamwoord , Zie de wdbb. – Bij de visserij; voornamelijk voor de palingvangst. Een net, aan een touw (de valreep) geregen, dat tussen de beide oevers van een kanaal of vaart wordt uitgespannen en enige voeten boven het water uitsteekt, opdat de paling er niet overheen klimmen zal. Het vaarwater is dus afgesloten. Komt er nu een schip aan, dan laat men de valreep zakken; is dit voorbij, dan “zet men de val weer dicht”, d.i. trekt totdat de reep weer gespannen staat.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
val , val , zelfstandig naamwoord, onzijdig , vgl. fokkeval, nokkeval, zeileval.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
val  , val , valle , velke , val.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
val , valle , vrouwelijk , val (vangwerktuig)
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
val , val ,   ,   , (het), takel, waarmee de zeilen opgeheschen worden: ’t Kluif-fokkeval is uitgepikt. ’t Piekeval vaerd’ an bakboord, in ’t bekkeval an stierboord.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
val , vaal , [zelfstandig naamwoord] , 1 val. Te vaal komen.; 2 val, werktuig; Stad enz. vale. In de vaal lopen.; 3 val, touw of ketting om zeilen te hijsen.; 4 n vaal ien ‘t hoar (Hogeland, Westerkwartier, Stad) = een lichte golving.; 5 Komt er al vaal in ‘t wotter? = treedt de ebbe al in?
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
val , val , neet op den val kùnn komm, zich iets niet meer te binnen kunnen brengen; doar is gen val of slot an, daar is geen touw aan vast te knopen; n val dr op hebm, het in de gaten krijgen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
val , valle , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , valn , vàllken , kort gordijn
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
val , val , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze an de val toe weze, aan de bevalling toe zijn (verouderd) – Erges de val op kroige, ergens zin in krijgen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
val , val , mannelijk , val, het vallen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
val , val , vrouwelijk , valle , vėlke , val, klem. n Moezeval, mösjeval enz.: een muizeval, mussenklem enz. In de val loupe: in de val lopen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
val , val , zelfstandig naamwoord , kersen die van de bomen gevallen zijn (LPW: Mont) Minder duur dan de geplukte kersen, maar vaak ook van mindere kwaliteit (bijvoorbeeld *stik ).
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
val , valle , 1. klem; 2. val.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
val , val , vaal, valle, volle , 0 , vallen , Ook vaal (Kop van Drenthe), valle (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, veengebieden Oost-Drenthe alleen in bet. 2. - 4.), volle (Veenkoloniën, in bet. 4. met rekking) = 1. val An die val op het ies hef e wat overholden (Sle), Hoogmoed komp vèur de val (Dwi) 2. vangwerktuig Wie meut een valle zetten, der zit een moes in de broodspinde (Bco), Hij is as een moes in de valle lopen (Die) 3. (meestal verkl.) smalle strook gordijn Veur de beddestede waren vrogger vallegies (Eri), Het vallegien van de kelderkaste worde mit pinaisies vaste emaakt (Nije) 4. vanggat (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) As het vak zowat vol is, dan wordt veuran een vierkaantig hoekie vrijlaoten, dat was de val. Hij staot in de val (Smi), ...’t val (Vle), z. ook (bij)slop
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
val , val , 1) val, muizenval; 2) zolderluik.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
val , val , val (het vallen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
val , valle , val, strik
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
val , valle , 1. reep stof; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kant aan een muts
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
val , val , zelfstandig naamwoord , luik.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
val , valle , val (muis).
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
val , val , valle , zelfstandig naamwoord , et 1. vanggat 2. keer dat men/iets neervalt 3. verovering of overgave van een stad, burcht e.d. 4. hetz. als vallegien
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
val , valle , zelfstandig naamwoord , de; val
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
val , vaal , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , val , (het vallen) vaal VB: Ze hèt mich 'nne fleenke vaal gemak, goddaank dat 't niks gebroëke hèt.; afgevallen (afgevallen fruit) vaal VB: Dè val ês eleng nog good vuur sjrôp van te mäoke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
val , val , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , valle , velke , val , VB: V'r môtte mer 'ns e velke vuur de moés zitte. VB: De val van Berlién woerd al lang verwaach.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
val , val , zolderluik
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
val , valle , zelfstandig naamwoord , val (om dieren te vangen).
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
val , val , doorwaadbare plaats
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
val , val , zolderluik
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
val , val , vrouwelijk , valle , velke , val, klem , Ein moezeval.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
val , vâl , zelfstandig naamwoord, mannelijk , val (’t vallen)
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
val , val , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , valle , velke , klem, val (vangtoestel)
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
val , val , zelfstandig naamwoord , valleke , val; Pierre van Beek - Hij zal et óp val wèl doen (= vermoedelijk?) (Tilburgse Taaklplastiek 149); WNT vermeldt zoiets niet. (Verband met 'op de valreep’ ?); valleke - verkleinwoord; valletje, kleine val; WBD valleke (II:1041) - pal die een régulateur vastzet
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal