elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: uitsturen 

uitsturen , uetsturen , [werkwoord] , uitzenden. De. udstyre.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
uitsturen  , oetsteure , een boodschap laten doen. As te kinder oetsteurs, kriegs te kinder toes, kinderwerk is halfwerk.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
uitsturen , oetsturen , [werkwoord] , uitsturen. Ie kinnen hom gerust om n bòsschop (oet)sturen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
uitsturen , uutsturen , werkwoord , uitzenden, eropuit sturen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal