Woord: uitslag
uitslag , oetslag
, vacantie der lagere school. Bij de intrede er van zongen (of: zingen) de kinderen: oetslag, inslag! zeuven doage speuldag! Ook dit woord zal welhaast geheel door verkantsie of verkansie verdrongen zijn. Oostfriesch ûtslag, alsook de deun: ûtslag! inslag! morgen is ’t de leste dag (met variatiën). – Daar het steeds zonder lidwoord gebruikt wordt kan het geslacht er van niet bepaald worden. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
uitslag , uitslag , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, Ontsteking van de huid. Zie de wdbb.; in de algemene taal is het woord manlijk. || Gelukkig wordt ’et uitslag van kleine Trijn wat beter. – Evenzo in het Stad-Fri. onzijdig. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
uitslag , oetslag*
, “In Groningerland bestond tot op ’t einde der vorige eeuw het gebruik, dat de schoolkinderen, wanneer ze vacantie kregen, door een hoepel moesten springen, waarbij de meester hun dan een slag op zeker lichaamsdeel gaf, of de meester liet ze tusschen zijn beenen doorloopen. Bij het einde der vacantie had het omgekeerde (inslag) plaats. Vacantie heet daarom in die streken nog altijd uitslag. – Uitslag, inslag, Heele week speeldag.” – Onderwijzers-Scheurkal. Vooruit, 13 Februari ’96. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
uitslag , oetslaag
, uitslag, resultaat, ook huiduitslag. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
uitslag , oetslag , [zelfstandig naamwoord]
, 1 uitslag.; 2 verouderd voor vakantie. In Groningerland bestond tot op het einde der achttiende eeuw het gebruik, dat de kinderen, wanneer ze vakantie kregen, door een hoepel moesten springen, waarbij de meester hun dan een slag op zeker lichaamsdeel gaf; of de meester liet ze tussen zijn benen doorlopen. Bij het einde der vakantie had het omgekeerde (inslag) plaats. (Onderwijzers-Scheurkalender Vooruit, 13 Februari 1896). Vandaar het nu niet meer begrepen rijmpje: Oetslag, inslag, Haile weke speuldag!; 3 schimmel. Oetslag aan muur.; 4 uitslag op de huid. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
uitslag , uutslag , mannelijk
, uitslag (onderzoeksresultaat); uitslag (allergisch) Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
uitslag , oetslag , uutslag
, (ouderwets), voor de vacantie begon liet de meester de kinderen door een hoepel springen, waarbij ze een slag op zeker lichaamsdeel incasseerden. Als de school weer begon was er inslag Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
uitslag , oetsjlaach , mannelijk
, oetsjlaech , uitslag; eczeem. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
uitslag , oetslag , 0
, oetslagen , 1. uitslag, resultaat Zie hebt hier allemaol al oetslag van het examen (And), Wat was de oetslag van de wedstried? (Eex), De uutslag van de keuring kriej over een week (Ass) 2. huidaandoening Hij haar oetslag om de mond (Row), Wat zit dat kind onder de oetslag. “Dei hef de bakker bie de krenten zeten” wur der dan zegd (Bco) 3. het uitslaan van een wijzer (Zuidwest-Drenthe, zuid) Bij die wèegschale gef de wiezer teveule uutslag (Hgv) 4. het uitbakenen (Zuidwest-Drenthe, noord) Een uutslag maeken van een huus (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
uitslag , uitslag
, huidziekte. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
uitslag , uutslag
, uitslag Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
uitslag , uutslag , zelfstandig naamwoord
, de 1. uitslag: van de huid 2. uitkomst, resultaat Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
uitslag , oétsjläog , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, - , - , uitslag , VB: oétsjläog op d'n erm en bèin. VB: De oétsjläog van 't ekzäome. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
uitslag , uutslag , zelfstandig naamwoord
, uitslag. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
uitslag , oetslaag , mannelijk
, uitslag Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
uitslag , ötslag , zelfstandig naamwoord
, uitslag (i. a. b. ); WBD III. 1. 2:324 'uitslag' = huiduitslag; WBD III. 1. 2:331 'uitslag' = exzeem; R. J. èn den ötslag wòrdt bekènd; WBD III. 1. 2:340 'uitslag' = uitslag onder de neus; – den ötslag wòrt bekènd Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
uitslag , oe~tslaag
, oe~tslaeg , uitslag Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |