elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: uitscheiden 

uitscheiden , oetschaiden , oetscheiden , (Westerwolde) = sterven. “Vleden weke is olle Jannemeu oetscheid.” Vgl. het Nederlandsch verscheiden.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
uitscheiden , oetschaien , uitscheiden; ie mouten mit dei gekhaid oetschaien. Van den regen, enz. zegt men echter steeds: ophollen; verleden deelwoord oetschaid; ik, doe, hij, wie, ie, zij bin oetschaid; zij bin begund om vijr uur en oetschaid om tien uur.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
uitscheiden  , oetscheie , eindigen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
uitscheiden , uitskaie ,   ,   , uitscheiden. We skaie d’r uit, met het werk. Skai nou maer uit mit huile.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
uitscheiden , oetschaaiden , oetschaiden , [werkwoord] , ik schaai, schaaide oet, bin oetschaaid of oetschaaiden. , 1 uitscheiden. As ‘t oetschaaidt te regen goave vot.; 2 sterven (Westerwolde; verouderd). Vleden weke is olle Jannemeu oetschijden.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
uitscheiden , uitscheiden , Antwoord op het bevel: scheid er uit! schijt er in, dan heb je een broek vol.
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
uitscheiden , oetskaejn , werkwoord , uitscheiden
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
uitscheiden , uutschéêje , stoppen, ophouden.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
uitscheiden , uitgescheeë , Iik ben d’r maar mee uitgescheeë (opgehouden).
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
uitscheiden , oetsjeie , sjeide oet, haet of is oetgesjeit , ophouden.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
uitscheiden , utjsjééje , ophouden met werken.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
uitscheiden , uutscheien , scheien uut, uut escheid , stoppen, ermee ophouden.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
uitscheiden , oetscheiden , sterk werkwoord, zwak werkwoord, overgankelijk , ophouden Doe is e uutscheid te bien, het wörde hum te duur (Hav), As hij einmaol an de gang is, schaaidt e nooit weer oet (Bov), Wat drommel, wi’j nou is uutscheiden! (Ass), (zelfst) Hij warkt zunder oetscheiden deur onophoudelijk (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
uitscheiden , uitschjeene , werkwoord , ophouden, stoppen, uitscheiden.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
uitscheiden , uutscheiden , uutscheien , werkwoord , ophouden, stoppen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
uitscheiden , uutschaaien , werkwoord , door bep. kenmerken zich onderscheiden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
uitscheiden , uitschaaie , werkwoord , schaai uit, schee uit, uichescheeje , ophouden, stoppen Schaai t’r nou is uit! Stop er nu eens mee! Ze binne toch allang d’r mee uichescheeje? Ze zijn er toch al lang mee opgehouden? Jonges je mot uitschaaie met rotzoo maoke Jongens jullie moeten eens ophouden met troep maken
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
uitscheiden , oétsjejje , werkwoord , sjejde oét, oétgesjejd , stoppen , Vb: Ich been mer oétgesjejd mêt 'm te wäorsjoûwe.; ophouden oétsjejje
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
uitscheiden , d’r ùìjtschèìje , eraf schèìje , ophouden (stoppen)
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
uitscheiden , uitscheije , stoppen, er mee ophouden. ook “uitscheeje”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
uitscheiden , uutskeien , werkwoord , skeit uut, skee uut, uuteskejen , uitscheien, ophouden.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
uitscheiden , uitschaaie , er mee ophouden.
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
uitscheiden , ötschaaie , oitskaaie , werkwoord , ophouden (Tilburg en Midden-Brabant); oitskaaie; ophouden (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
uitscheiden , oetsjeie , ophouden , Hae is mètte zaak oetgesjeidj. Sjei mich oet! Sjei oet daomèt!
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
uitscheiden , oetsjeije , werkwoord , sjètj t, sjètjdje t, oetgesjèdj , ophouden: sjeij t/sjètj t – hou op
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
uitscheiden , oetscheî-je , uutscheî-je , werkwoord , schétj uut, schétdje uut, uutgeschédj , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); ophouden, stoppen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
uitscheiden , ötschaaje , sterk werkwoord , uitscheiden, ophouden; Schaaj èùt, òf ik begien ôok; Henk van Rijen: schaaj ööt meej dè pènnekes-geschèèr - hou op met dat panne-schrapen; Dirk Boutkan: ötschèje - scheej èùt - ötgescheeje; Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Toen ging den buk zon bietje meer aachterèùt èn toen isser de man ötgescheeje, witte wèl” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
uitscheiden , oe~tscheie , scheide oe~t – oe~tgescheid , ophouden
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal