Woord: troffel
troffel , troffel , trufel , mannelijk
, troffel. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
troffel , truffel
, troffel, truweel; Kil. truyffel, truweel, Middel-Nederduitsch truffel, Engelsch trowel, Fransch truelle, Latijn truella. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
troffel , trufel , mannelijk
, Troffel, truweel. Ook: Neeritter O. V. III. 149. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
troffel , troefĕl
, troffel. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
troffel , trufel , mannelijk
, Troffel, truweel. Ook: Neeritter O. V. III, p. 149. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
troffel , troeffel
, troffel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
troffel , troevel , [zelfstandig naamwoord]
, truffel (metselaarswerktuig). Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
troffel , troevel , [zelfstandig naamwoord]
, 1 stoot, slag; Hogeland ook truvel. Ain n troevel òfzain = iem. een peuter geven.; 2 harde werkster(Hogeland); troevelder. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
troffel , trovvel , trugel , [zelfstandig naamwoord]
, ook: truvel (Hogeland en Westerkwartier) =stevige slag of trap. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
troffel , truvel , [zelfstandig naamwoord]
, troevel, slag. Ain n truvel òfzain = iem. een slag geven. Hai het n eerliekse truvel had = een ferm pak slaag. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
troffel , truvel , trovvel , [zelfstandig naamwoord]
, ook: truvvel; truivel (Westerwolde) zie: trovvel. || trovvel Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
troffel , trufel , mannelijk
, troffel. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
troffel , troevel
, 1. slag, stoot. Aine oftroeveln = een pak slaag geven. 2. troffel Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
troffel , troffel , zelfstandig naamwoord
, Ook: ijzeren blad met twee handvatten. Met deze troffel werden op lichte, zanderige grond bollen gerooid die op bedden waren gebouwd. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
troffel , tróffel , vrouwelijk
, troffele , truffelke , troffel; ouderwetse kolenschep met hoge rand. Sjmiet ẹ paar tróffele kaolen oppẹ sjtouf: gooi een paar scheppen kolen in de kachel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
troffel , troeffel
, gereedschap waarmee gemetseld wordt. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
troffel , trèèfel , zelfstandig naamwoord
, truweel, troffel. Ook: treifel. Het driehoekige gereedschap van de metselaaar. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
troffel , troefel , troffel, truffel, trufel, truvel , 0
, Ook troffel (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied, Noord-Drenthe), truffel (Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), trufel (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), truvel (Kop van Drenthe) = troffel, metselgereedschap Veur het messeln hej linkse en rechtse troefels (Bei), Bij het messeln hej een truvel neudig (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
troffel , truifel
, troffel. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
troffel , troffel , troefel
, troffel Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
troffel , troefel
, troffel. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
troffel , troefel , troffel , zelfstandig naamwoord
, de; troffel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
troffel , trôffel , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, trôffele , truffelke , troffel , VB: 'n trôffel ês e drykéntig sjtök iézer mêt 'n haandvat dy gebruk wörd doer 'nne metseler.; aslade (vero.) VB: Lêt op, de trôffel ês gleujetig hèit, dalik verbrêns te d'n fikke nog.; kolenschop VB: Doég nog 'n trôffel koële oppe kachel. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
troffel , troefel , truffel
, troffel. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
troffel , trééfel , zelfstandig naamwoord
, truweel (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
troffel , troefel , vrouwelijk
, troefele , trufelke , troffel Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
troffel , troefel , zelfstandig naamwoord
, troefels , trufelke , troffel Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
troffel , troefel , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, troefels , trufelke , troffel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
troffel , troefel , zelfstandig naamwoord
, WBD (III.2.1:259) troefel = kolenschop (op Korvel); ook genoemd 'kolenschup’ Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
troffel , troefel
, troefels , trufelke , troffel Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |