Woord: toetje
toetje , [kooswoord] , teutelke
, tuutje. Liefkozend woord waarmede kleine kinderen soms toegesproken worden. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
toetje , toetje
, Op zien toetje slaon, iemand een pak slaag geven. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
toetje , toetien , zelfstandig naamwoord
, et; toetje, dessert Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
toetje , tuutje
, zie toêt ::[onder ube?](Duits: üben) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
toetje , tigchie
, gezicht Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht. |