Woord: tijger
tijger , tieger
, tijger. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
tijger , tieger , [zelfstandig naamwoord]
, tijger. Tiegerd = getijgerd. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
tijger , tiegr , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, tiegrs , tiegrken , tijger Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
tijger , tieger , mannelijk
, tiegesj , tijger. In Sittard heeft een vrouw geleefd, die de bijnaam “den tieger” had. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
tijger , tieger , 0
, tiegers , tijger Leeuwen en tiegers bint gevaorlijke dieren (Coe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
tijger , tijger
, tijger Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
tijger , tiêger , zelfstandig naamwoord
, tijger, * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
tijger , tieger , zelfstandig naamwoord
, de 1. tijger 2. (verkl.) bep. type potkachel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
tijger , tiéger , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, tiégers , tiégerke , tijger , VB: D'n tiéger ês besjermp, en dat dat ês mer good oüch. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |