Woord: terug
terug , tĕruggĕ
, terug. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
terug , trük
, terug. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
terug , trü
, roep tegen een paard: terug Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
terug , terog , terogge , [bijwoord]
, ook: terug (Hogeland en Westerkwartier); terugge (Stad en Westerwolde) =terug, onder Holl. invloed; ‘t Gron. woord is weerom. Terogbetoalen, -hòllen, keren enz. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
terug , trug , [bijwoord]
, terog. Wie kinnen nait trug of veroet = nait roggels òf vöddels. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
terug , teroeg! , [tussenwerpsel]
, terug! n.l. tot een paard; evenals vast! = vooruit! , (Stad) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
terug , terugge , bijwoord
, 1 achteruit, 2 weerom. Terugge loopm, in prijs dalen; terugge stoan, terugbetalen; terugge zetn, parten spelen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
terug , t’ruggen , bijwoord
, Variant van terug. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
terug , trök
, terug. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
terug , terugge , trugge
, terug. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
terug , truu
, achteruit (tegen paard). Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
terug , terugge , terogge, terug, trugge , bijwoord
, (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook terogge (Zuidwest-Drenthe), terug (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) trugge. In samenstellingen wisselt terug en terugge = 1. terug In een mum van tied was e trogge (Smi), De inkomsten loopt trugge (Rol), Daor hef e niet van trugge dat grote geld kan hij niet wisselen of: hij heeft geen weerwoord (Ros) 2. achteruit Ik zal even wat trogge rien (Koe), z. ook terugop 3. geleden Een goeie halve eeuw trogge (Die) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
terug , trug
, terug. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
terug , terugge
, terug Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
terug , troe , tru
, bevel voor het achteruitgaan van een paard Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
terug , trugge
, terug. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
terug , trug
, terug , Komt nog mér’res trug és de maon drie tooten hi. Kom nog maar eens terug als de maan drie punten heeft. Spaar je moeite en ga niet terug, het heeft geen zin. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
terug , terogge , terogge-
, terug(-) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
terug , truk , bijwoord
, terug , truk VB: Ich been zoe truk, waach e ménsje. Zw: Vaan truk: achteruit Zw: Truk en vörwats: Voortruk en achteruit (vero.); geleden truk VB: Dry jaor truk, (truk, geliéje) been ich getroûwd.; vaan truk achteruit vaan truk; truk en vörwats voor-en achteruit truk en vörwats Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
terug , trug
, terug Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
terug , terugge , bijwoord
, terug. Zie ook: weerumme. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
terug , trug
, terug Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
terug , uppetrug
, een beetje achteruit, werd gezegd bij het verplaatsen van iets , nog ’n bietje uppetrug en dan staoget goed = nog een beetje achteruit en dan staat het goed- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
terug , trug
, terug , Dur hédde nie van trug. Daar heb je niet van terug! Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
terug , trök
, terug , Dao höb ich neet van trök: ik heb geen kleingeld; daar weet ik geen antwoord op. Dao kóm ich op trök. Haer en trök. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
terug , trök
, terug; dao höbs se niks op trök – daar heb je niet van terug/heb je geen antwoord op zie ook vróm Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
terug , trök , bijwoord
, terug Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
terug , trug , truug , bijwoord
, terug; Dan kènd oewèège nie mir terug. Cees Robben - en wèltje 'trug'; Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - terugkère - terugkeeren; DANB hij kan nie vórt òf trug; Dirk Boutkan (1996) - 'stuurt em er mar mee t(e)rug' (zin 100, blz. 99); - Rijmt op 'vlug'; de sjwa is volledig geabsorbeerd. Weijnen (De oorzaken in de taalgesch. blz. 13) ‘truch’ als zinsdeel, tegenover ‘truuguup' als zinwoord. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - TRUG bijwoord - samentrekking van 'terug'; truug; WBD achteruit! (voermansterm om een paard te doen achteruitgaan); WBD truugóp – achteruit! (idem); WBD huuptruug, (Hasselt ook:) 'truughuup' - achteruit: (idem); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - TERUG (uitspr. trüch); Jan Naaijkens - Dès Biks – (1992) - truughuup tsw - achteruit! (voermansterm); Weijnen (De oorzaken in de taalgeschiedenis, blz. 13) 'truch’ als zinsdeel, tegenover 'truughuup' als zinwoord. C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - TRUUGHUUP - terug! hup! kreet waarmee een paard wordt aangespoord de kar achteruit te duwen; ook toegepast op andere achterwaartse bewegingen, veelal van plotselinge en onvrijwillige aard. A.P. de Bont – Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijw. (voermanstaal) 'terug' - achteruit! Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
terug , truuk
, terug Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |