Woord: tegenover
tegenover , taegeneuver
, tegenover. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
tegenover , tegen ... over , [bijwoord]
, Ze wonen tegen ons over = tegenover ons. , steeds scheidbaar Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
tegenover , teengnouwr , voorzetsel
, tegenover Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
tegenover , taengeneuver
, tegenover. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
tegenover , tegenover , bijwoord, voorzetsel
, tegenover Hij woont tegenaover de karke (Hol), Wat stel ij daor tegenover? (Oos), Ik heb mien belofte tegenaover oe eholden (Ruw), Tegenover ous stait een mooi hoes (Nor), Ze stunden as een paar kemphanen tegenover mekaar (Zwe), Hij zat tegenover mij (Wes), maar ook Hie woont vlak tegen oes over (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
tegenover , teegnaover
, tegenover. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
tegenover , tegenover , voorzetsel
, ook niet aaneen, bijv. Ze woont tegen oons over Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
tegenover , tingenuüver , tingenuüver , voorzetsel
, tegenover , tiëngenuüver VB: 'r Woent tiëngenuüver de kërk.; tingenuüver; tiëngenuüver, tingenuüver tegenstelling (in tegenstelling tot); tiëngenuüver VB: tiëngenuüver dè bis te mer 'nne klejne joûng. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
tegenover , tegenaover , bijwoord, voorzetsel
, tegenover. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
tegenover , tiëngenuëver
, tegenover Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |