elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: sturen 

sturen , sturen , werkwoord , schommelen, heen en weer slingeren. , Die boom stuurt. Een kinderspel heet sturen en de schommel stuur. De kinderen zeggen bijv.: Wij gaan sturen. Er is een goede stuur gemaakt.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
sturen , sturen , [werkwoord] , iemand of iets besturen, in orde houden, b.v. “stuur doch dy kiinder!” ook, zenden. In beide beteekenissen ook in Fri. stjoere. Got. stiuran. Angels. styran. Eng. to steer. Bij Willeramus, l.l. p.24, stiuren. ONo/IJsl. stiorna, stijra. Zwe. styra. De. styre. Angels. stioran. Sagelt. stjúra. Nd. sturen. Hd. steuern. Kil. stuyren. Toestuiren, toezenden. S.iv.2. Uetsturen, uitzenden. Ofsturen, wegzenden, b.v. een bedelaar. Stuur, besturing, orde, b.v. “hi holt de jongers goud onder stuur”. ONo/IJsl. stiorn. Zwe. De. styr. Angels. stiore. Fri. stjoer. Sagelt. stjûr. Dre. stuur. Nd. stür. Hd. Steuer. - Uetstuur, ontsteld. Fri. oerstjoer. Overstuur, mislukt, verloren, b.v. 'dâr is niks an overstuur'; er is niets mede verloren. De. overstyr. Nd. over stür. Al deze uitdrukkingen zijn blijkbaar ontleend aan de scheepvaart. Angels. steorn, roer van een schip.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
sturen , sturen , besturen, hanteeren, bv. de welhaoken sturen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
sturen , sturmen , sturen, zenden; “en die Freerk ies op de hoed sturmden” = en dien Freerk eens op ’t lijf stuurden, Freerk naar hem toezonden.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
sturen , sturen , bestraffen, straffen, orde en tucht onder kinderen handhaven; zij duurt heur kinder nijt sturen, zij moakt heur (of: zōk) veul te kwoad; hij ken zien kinder mit de oogen wel sturen (= hij ken ’t mit de oogen wel doun) = de vader heeft zelfs geene woorden noodig, om zich door zijne kinderen te doen gehoorzamen; dei kinder huiven nijt stuurd wor’n, dei bin van heur zulf goud = die kinderen zijn altijd gezeggelijk; kinder sturen ken elk nijt doun = kinderen aan gehoorzaamheid te gewennen is niet ieder aanvertrouwd. Oostfriesch stüren = leiden, besturen, regeeren; jê mutten de kinder wat stüren dat jê nê zo’n spektakel maken; Nedersaksisch de kinder stüren = het alarm en den moedwil der kinderen tegengaan; Nederduitsch stüren, Middel-Nederduitsch sturen, Oud-Friesch stiora, stiura, Friesch stjoeren. Noordfriesch stjörre, stjürre, Angel-Saksisch steoran, stieran, stŷran, Oud-Engelsch steoren, Engelsch to steer, Oud-Noorsch stŷra, Noorweegsch, Zweedsch styra, Deensch. styre = besturen, regeeren; Oud-Hoogduitsch stiuran, stiurran, Middel-Hoogduitsch stieeren, stiuwern = besturen, leiden, Hoogduitsch steuern. Staat hier voor: besturen, in den zin van: beheerschen, aan zijn wil onderwerpen; in: zijne zaken wel kennen sturen = het wel kunnen stellen, geld genoeg hebben tot uitoefening of uitbreiding van zijn bedrijf, eigenlijk zooveel als: hij is meester van het schip, hij kan het in goede richting sturen = is meester van zijn toestand; zij kennen ’t nijt al te goud sturen mit heur baiden = zij denken vaak ongelijk, zij kunnen het niet goed met elkander vinden. – iemand de hand sturen, fig. = in de pen geven.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
sturen , sturen , zwak werkwoord, transitief , Zie de wdbb. en vgl. een zegsw. op kind. – Ook: zich met alles bemoeien, zijn raad opdringen, de zaken in de door zichzelf gewenste richting drijven. || Ze wil altijd in ’en anders huishouwe sturen. Je moete niet zo sturen; ik heb zelf ook me verstand.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
sturen  , steure , zenden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
sturen , stöören , zwak werkwoord , sturen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
sturen , stiere ,   ,   , sturen. 1. sturen van een schip; meestal echter vasthauwe. 2. besturen en beheeren van een schip; de functie van skipper uitoefenen. Hij stierde van Piet Haezenoote (den reeder). Hij stierde van Skeveling, voor een Schev. reederij. Ook in B. 1790 de vorm met ie.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
sturen , sturen , [werkwoord] , 1 sturen. n Schip sturen. Fig. Hai kin zien zoaken wel sturen = hij kan ‘t wel stellen. Zai kinnen ‘t nait aal te goud sturen = ze denken vaak ongelijk. Ain de haand sturen = iem iets in de pen geven.; 2 leiden (van kinderen). Dit wicht let zok makkelk sturen. Vandaar: most dij kwoajong mor es goud sturen = streng straffen. Meester kin kinder mit ogen wel sturen.; 3 zenden. Ain om n bòsschop sturen. Stuur ‘t mor noa Gaarwerd! uitroep als iets gebroken of versleten is; te Garnwerd was een bekende scheepssloperij.; 4 ‘t stuurt ter nait roem (Westerkwartier) = dat wordt slecht opgenomen. || stuur
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
sturen , stuern , zwak werkwoord , sturen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
sturen , sjtuure , werkwoord , sjtuurde, haet of is gesjtuurt , sturen, richting geven.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
sturen , sturen , zwak werkwoord, overgankelijk , 1. zenden Ik zal je nog wal een brief sturen (Bor), Hef je vrouw je stuurd? (Sle), (fig.) Zie hebt hum over de heide stuurd weggejaagd (Wee) 2. sturen, leiden As doe zo slecht stuurst, komst nog een keer in de sloot terechte (Bov), Hij kan de kinder met de ogen sturen (Eri), As de kinder niet lustern wilt, moej ze sturen (Eex) 3. straffen, in de regel lichamelijk, van zijn eigen kinderen (N: be: Zui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
sturen , sturmen , zwak werkwoord, overgankelijk , (wm) = sturen, zenden En die Freerk ies op de hoed sturmden ‘en dien Freerk eens op het lijf stuurden, Freerk naar hun toezonden’
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
sturen , sturen , 1) zenden; 2) met de stuur spelen, schommelen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
sturen , sturen , werkwoord , sturen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
sturen , stiêre , werkwoord , sturen, verzenden. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
sturen , sturen , werkwoord , 1. sturen, een bep. richting langs doen gaan 2. richting geven aan het gedrag, ontwikkelingen in een bep. richting beïnvloeden 3. het stuur bedienen 4. zich laten sturen (van auto’s enz.) 5. doen gaan, bijv. in iene van schoele sturen 6. verzenden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
sturen , stiere , werkwoord , stier, stierde, gestierd , sturen Hij stierde een briefkaort mette booschop dattie in ’t bestier was gekoze Ik heb ze allemael een kaort gestierd
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
sturen , sjture , werkwoord , sjtuurde, gesjtuurd , sturen , (in een bepaalde richting) sjture VB: Lêt op dats te good sjtuurs ién de drieje es te de bérg aof veurs.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
sturen , [schommelen] , stuure , schommelen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
sturen , stuure , zenden
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
sturen , steure , werkwoord , sturen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
sturen , stuure , zwak werkwoord , stuure - stuurde - gestuurd , schommelen, sturen; WBD (III.3. 2:142) stuure, toutere = schommelen; steeds lange uu; WNT STUREN (II) van onzekeren oorsprongt misschien een bijz. toepassing van sturen (I) Schommelen, als kinderspel (in groot deel v. Brabant); Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - STUREN - schommelen, touteren; ook 'suren'; Bosch sture - schommelen, zenden
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
sturen , steure , steurde – gesteurd , sturen (post)
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal