Woord: storen
storen , stûren , zwak werkwoord
, storen. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
storen , stören , zwak werkwoord
, storen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
storen , steuren , zwak werkwoord, transitief
, Storen. De vorm is thans verouderd, en komt ook bij de 17de-eeuwse Amsterdammers voor (zie b.v. Uitlegk. Wdb. op Hooft 4, 93. || Gaat slechts ... voort, sei van de Sed, wy en sullen u niet steuren, SOETEBOOM, S. Arc. 530 (ook 545). – Evenzo nog in het Stad-Fri. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
storen , storen , zwak werkwoord
, zie steuren. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
storen , storen , stuure
, storen. Zich neet aan steure, zich niet om bekommeren. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
storen , stöören , zwak werkwoord
, storen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
storen , store , , (onovergankelijk werkwoord)
, zich storen. Stoortter iet an! Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
storen , steuren , [werkwoord]
, storen. Zok naarns aan steuren. In ‘t Westerkwartier ook in de lijdende vorm: doar wòrt nait aan steurd (dV) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
storen , storen , [werkwoord]
, hinderen bij het werk. Aldaar ook: dat is n haile verstoreng = stoornis. , (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
storen , steure , werkwoord
, Verouderd voor storen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
storen , sjteure , werkwoord
, sjteurde, haet of is gesjteurt , storen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
storen , steuren
, steuren, esteurd , storen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
storen , steuren , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. storen Za’k oe mar èven steuren? Ik wol oe wat vraogen (Koe), Ik mag hum niet steuren vandaag (Hoh) 2. (wederk.) zich storen Ie kunt hum raod geven, maor hij steurt zich nargens an (Bei), Ie mut oe daor mar niet an steuren (Ker), Hij steurt hum nargens an gezegd van een onverschillig persoon (Wes) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
storen , steuren
, storen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
storen , steuren
, storen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
storen , steurn
, storen. Komp ons noe niet steurn, wie bint veul te druk. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
storen , storen , steuren , werkwoord
, 1. storen, verstoren 2. (wederk.) zich aantrekken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
storen , store , werkwoord
, stoor, stoorde, gestoord , [Obl] nalezen na de pluk van de achtergebleven appels of peren Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
storen , sjteure , werkwoord
, sjteurde, gesjteurd , storen , VB: Nëm mich neet koelik dat ich uch nog zoe läot sjteur. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
storen , steuren , werkwoord
, steuren,esteurd , storen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
storen , stuuere
, stuuertj, stuuerdje, gestuuerdj , storen , Neet gestuuerdj wille waere bie det werk. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
storen , stuëre , werkwoord
, stuërtj, stuërdje, gestuërdj , storen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
storen , stuuëre , werkwoord
, storen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
storen , stoore , steure , zwak werkwoord
, storen; Dialectenquête 1876 - steure - storen; WBD III.4.4.311 'stoornis' = idem; B stoore - stoorde - gestoord - vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij stort Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
storen , sture
, stuurde – gestuurd , storen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |