elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stiel

stiel , stiel , mannelijk , beroep, ambacht. , Die metselaar kent zijnen stiel (stijl) goed. Lang, langzaam van stiel (stijl) zijn, is: langzaam van manier.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
stiel , stiel , ambacht.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
stiel , stiel , 0 , stielen , (Zuidwest-Drenthe) = vak, beroep Ieder zien stiel (Wap), Nee heur, dat is mien stiel niet (Ker)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stiel , stiêl , zelfstandig naamwoord , ambacht, bedrijf. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
stiel , stiel , stijl, ambacht. Dât is nog ’n man van d’olde stiel.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
stiel , stiel , zelfstandig naamwoord , de 1. vak, beroep 2. kenmerkende manier van doen, bijv. deur stiel en taelgebruuk schrijfstijl
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
stiel , sjtiel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , beroep , sjtiel (vero.)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
stiel , stiêl , zelfstandig naamwoord, mannelijk , stiêle , ambacht, van d'n aoje -, ouderwets
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
stiel , stiel , beroep
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal