Woord: steekbes
steekbes , [bes uit het geslacht Ribes] , stekebèze , vrouwelijk
, kruisbes, rubes grossularia. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
steekbes , staekbaer
, kruisbes. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
steekbes , stékbéêr , mannelijk
, stékbéêre , kruisbessen. [Ove] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
steekbes , stekbaer
, Ned. kruisbes. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
steekbes , stekbes , steekbes, stekelbes , zelfstandig naamwoord
, (KRS: Lang), steekbes (KRS: Lang, Werk), stekelbes (KRS: Werk; LPW: Bens) kruisbes Zie ook *doornbes en *kroibes . Evenals doornbes is dit woord te verklaren uit de stekels die aan de takken van de kruisbessestruik zitten. Stek is een geval van Utrechtse klinkerverkorting. Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
steekbes , stekbere , 0
, (Zuidoost-Drents veengebied) = kruisbes De stekberen bunt nog nich riep (Bov), z. ook kruusdoorn, stiekelbere Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
steekbes , stekbes , stekebes, stekelbes
, kruisbes. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
steekbes , stikkebeezie , stékbéér , zelfstandig naamwoord
, kruisbes (West-Brabant); stékbéér; kruisbes (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
steekbes , staekbaer
, staekbaere , kruisbes Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |