elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: supiet

supiet , suppieten , kalfszwezeriken; Noord-Brabant supiten, elders kalfsborstjes, zogjes, zwezeriken. West-Vlaanderen soepieren, sepieren, Oost-Vlaanderen soepeeten, in Brabant soppieten, soffieten, Limburg soepeet, in Holland kalfsborstjes, zogjes, zwezels en zwezerikken. (De Bo). Hoeufft komt de laatste benaming allerongelukkigst voor, daar Kil. sweserick verklaart door: testes, zaadbal.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
supiet , sepietje , zwezerik.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
supiet , sepieten , suppieten , [zelfstandig naamwoord] , (kalfs)zweriken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
supiet , suppieten , sepieten , [zelfstandig naamwoord] , zwezeriken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
supiet , sepiete , groeiklier varken (vet vlees aan hals en borst van het niet volwassen varken; een van de lekkerste maar duurste delen van het varken).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
supiet , sepiete , zelfstandig naamwoord, meervoud , zwezerik (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
supiet , sepiete , zelfstandig naamwoord , "Frans Verbunt -  zwezerik (Sp. chupete = bijzonder lekker); Kalfszwezerik, klier van een kalf, gold als het meest exquise stukje vlees. Er zijn twee kwaliteiten die alleen voorkomen in kalveren tot de leeftijd van een vaars. Daarna zijn ze niet meer eetbaar. De klier moest a. h. w. worden gepeld. Wat dan overblijft bij de eerste kwaliteit is vlees, zo zacht dat het letterlijk opgezogen kan worden. Daar komt ook de naam sepiet vandaan, meer precies v. h. Spaanse woord 'chupar' = zuigen, dat vermoedelijk ten tijde van Karel V en Filips II in de fijne adellijke keuken van de Lage Landen geïntroduceerd werd. WNT XIV:2468: SOEPIET, soppiet, soepeet, zelfstandig naamwoord m. Ontleend aan een afl. van Sp. chupar, zuigen; verg. ook Sp. alguna cosa de chupete, iets fijns. Daarnaast ook sebiet (Z.a.) en soepier. Zwezerik, ""zogje"". In zuidelijke dialecten meestal in den vorm van het meervoud."
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal