elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: smeerkanis 

smeerkanis , smeerkanis , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Smeerlap, oneerlijke vent (scheldwoord). || Zo’n smeerkanis!
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
smeerkanis  , smaerkanes , vuilik.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
smeerkanis , smeerkoanes , [zelfstandig naamwoord] , 1 kletskop.; 2 scheldwoord. || bliksemskind; putter , (Stad)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
smeerkanis , smeerkanis , zelfstandig naamwoord , Smeerpoets.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
smeerkanis , sjmeerkaan , mannelijk , sjmeerkaanese , smeerkanis.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
smeerkanis , smaerkanis , smerlap.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
smeerkanis , smeerkanis , 1. gemeen persoon; 2. zie smeerpoetse
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
smeerkanis , smeerkanes , zelfstandig naamwoord , de; smerige, vieze man
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
smeerkanis , sjmêrkanes , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjmêrkanese , - , smeerkanis , VB: Dè sjmêrkanes kömp mich neet mie de kraom ién.; smeerlap sjmêrkanes
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal