Woord: slijpen
slijpen , sliepen
, vlas op de sliepbraok nogmaals braken om het zuiverder en gladder te krijgen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
slijpen , slîpen , sterk werkwoord
, slijpen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
slijpen , sliepen , slijpen
, zie: sliep 1, en: broak. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
slijpen , slijpen , sterk werkwood, transitief
, Een der bewerkingen bij het gort pellen. Het maken van lange gortkorrels. Gewoonlijk is de gort rond. || We moesten die gort maar slijpen. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
slijpen , sliepe
, sliep, slieps, sliep, sleep, geslepe , slijpen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
slijpen , sliepen
, slièp, eslièppen; dů slipst, hei slip , slijpen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
slijpen , sliepen , [werkwoord]
, ik sliep, doe slipst, hai slipt, ik sleep, heb slepen. , 1 slijpen.; 2 vlas sliepen. || oetsliepen; sliep Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
slijpen , sliepm , sterk werkwoord
, 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: slip, 1e persoon enkelvoud verleden tijd: sleep , slijpen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
slijpen , sjliepe , werkwoord
, sjleep, haet of is gesjleepe , slijpen. Sjerpe mėtser broek me neit te sjliepe: spitse tongen behoeven geen aanmoediging. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
slijpen , sliepen , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. slijpen Ik wil mij de schaatsen laoten sliepen (Hgv), Dit mes is stomp, ik zal hum wel even sliepen (Eex), De meulen mout slepen worden, want de koffie wordt te grof (Vtm), Hij slep een punt an de potlood (Wes) 2. vlas bewerken, het nogmaals braken om het zuiverder en gladder te krijgen, zwingelen (dva, ti) Lien zèeien en vlas wien en repen, braoken, sliepen, hekeln en er bossen gaoren van spinnen (ti) 3. (tijd) doorbrengen Hij wet niet, hoe hij de tied slieten mut (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
slijpen , sliepen , slippen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drenthe). Ook slippen (Midden-Drenthe) = hoog, piepend geluid maken Heur die sprinkhanen is sliepen (Emm), De kukens slipt van de honger (Rol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
slijpen , sliepen
, slep, sleep, slepen, eslepen , slijpen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
slijpen , sliepm
, slijpen. Waor sliep ieluu de schere? Hie slip ’t mes. Sleepm ieluu de zich? Ik heb ’t mes esleepm. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
slijpen , sliepen , werkwoord
, 1. wetten (van messen enz.) 2. door snijdend te bewerken scherp maken 3. met slijpgereedschap bewerken om te polijsten, glad te maken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
slijpen , sjliépe , werkwoord
, sjliëp, gesjliëpe , slijpen , (afw. vormen o.t.t. dich sjlips, hër sjlip) VB: E zéssel op de kiersjtèin sjliépe. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
slijpen , slèèpe
, slijpen. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
slijpen , sliepen , werkwoord
, slip, sliepen, eslèpen , slijpen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
slijpen , slèijpe
, slijpen, wetten Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
slijpen , sléépe , werkwoord
, slijpen (Eindhoven en Kempenland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
slijpen , sliepe
, slieptj, sleep, geslepe , slijpen , Sliep oet, sliep oet, alle minse lache dich oet!: versje dat kinderen zongen als iemand iets doms had gedaan; bij het zingen werden de wijsvingers schuin over elkaar gewreven. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
slijpen , sliepe , werkwoord
, slieptj, sleep, geslepe , slijpen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
slijpen , sliêpe , werkwoord
, sliêptj, slieëp/sleep, geslieëpe/geslepe , slijpen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
slijpen , gesleepe , werkwoord, voltooid deelwoord
, Henk van Rijen – geslepen, gesleept; - voltooid deelwoord van 'slèèpe' (slijpen) en van 'slèèpe' (slepen) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
slijpen , slèèpe , sterk werkwoord
, slèèpe - slêep, - gesleepe , slijpen; WBD slèèpe - schuren van leer op de nerfkant, ook 'schuure' genoemd (II 662); Henk van Rijen – slijpen; Dirk Boutkan (blz. 40) verl. tijd slêep, maar: slipte gij?; – in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij slèpt; Antw. SLIJPEN zie wdbb. - Spr. op iet geslepen zijn - naar iets verlangen; slêep - sleep; verleden tijd van slèèpe Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
slijpen , slijpen
, langzaam en dicht tegen elkaar dansen Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |
slijpen , slie~pe
, slaep – geslaepe , slijpen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |