Woord: slijp
slijp , sliep
, (slijp); werktuig om het vlas te sliepen (slijpen), dat is van de buitenste vezels te ontdoen. (De geheele vlasbewerking bestaat in: riepêln, röten (roten), dan te drogen zetten, broaken, en: sliepen.) Zie: broak. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
slijp , sliep
, (slijpsel) = het zaagsel van marmer of anderen harden steen, dat als poeder dient om een marmeren vloer, enz. te schuren. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
slijp , sliep*
, (bl. 562), bij v. Dale: slijp. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
slijp , sliep
, slijppoeder. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
slijp , sliep , [zelfstandig naamwoord]
, werktuig om vlas te sliepen, d.i. van de vezels hout te ontdoen, te zwingelen; ook sliepbroak. || broak Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
slijp , sliep , zelfstandig naamwoord onzijdig
, poeder om te slijpen. Maarmersliep. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
slijp , sleip , zelfstandig naamwoord
, Oude grondmaat. Brander noteert de vorm slijp. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
slijp , sliep , 0
, (Zuidwest-Drents zandgebied) = voorwerp om vlas te sliepen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |