elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schoelje

schoelje , schoelje , bandiet.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
schoelje , schoelie , vrouwelijk , vieze vrouw.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
schoelje , schoelies , onbetrouwbaar iemand.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
schoelje , schoelies , schoelie , 0 , schoeliesen , Ook schoelie = 1. onbetrouwbaar persoon Wat een lillijke schoelies van een kerel (Pdh), Ik heb zoe’n schoelies an de deure had, die vertrouwde ik niks (Ruw), z. ook schoelder 2. schooier Hai lop er altied as een schoelie bai (Rod)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schoelje , schoelie , minderwaardige mensen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
schoelje , schoelie , schoelje , zelfstandig naamwoord , de 1. schurk, loeder 2. haveloze persoon, schobber
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schoelje , schoellie , minderwaardige mensen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
schoelje , schoelie , mensen die de regels van de samenleving niet in acht nemen , daor z’ok nie gèère neffe wonne, want d’as toch schoelie = daar zou ik niet graag naast wonen, want die gedragen zich toch zo a-sociaal-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
schoelje , schoelie , schoelje, schorem. Scheldwoord.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
schoelje , schoepie , schooiers, dieven. Scheldwoord.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
schoelje , schoelie , zelfstandig naamwoord , vieze vrouw (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
schoelje , schoelie , zelfstandig naamwoord, onzijdig , schoelje
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
schoelje , schoelie , zelfstandig naamwoord , Henk van Rijen - schorem, schoelje vD gewestelijk voor 'schoelje'; WNT SCHOELJE - ontl. aan ofr. escouillon = overdweil; in Z-Ndl. ook SCHOELIE. 2) iem. die aan lager wal is, of wel klaplooper; 3) gemeene kerel, gewetenlooze bedrieger
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal